met het onderwerp, dat in het bovengenoemd werk wordt behandeld, ‘de opvoeding des menschdoms door God.’ Deze gedachte was ons gelijk alle hoogere waarheid wel in nuce in den Bijbel gegeven (Rom. I: 19, 20, Rom. II: 14, 15, Hebr. I: 1); maar hoelang bleef zij een, indien al soms opgemerkte, dan toch verborgen schat, een openbaar geheim. - Lessing brengt dien in zijne Erziehung des Menschengeschlechts meer aan het licht, maar minder ter verdediging der Openbaring. - Herder's rijke geest verwerkt dien in zijne Ideeën zur Philosophie einer Geschichte der Menschheit; - en daarmede is een rijk veld ter ontginning geopend, dat in onze dagen onder ons door den hoogleeraar de Groot, vroeger reeds door Muntinghe met lust en ijver werd bearbeid. Men mag zeggen dat, even als de mensch langen tijd daad en feit in zijne eigene ondervinding al te geisoleerd beschouwt, maar om daarin later regel en ontwikkeling en rigting op een zeker doel te bespeuren, - zóó ook de menschheid, althans zoo velen daaronder denken en leeren willen, zichzelve meer leert kennen en haar leven verstaan. Op dat veld zien wij philosophen en theologen zich bewegen en zoeken; en moge een Hegel en de zijnen daarop wonderbare excursen maken, veel wat zelfs zij daar opmerken en van daar medebrengen is toevoegsel, dat, geschift en gezift, te zijnen tijde aanwinst zal blijken te wezen.
De heer Meijboom wordt leidsman op dat veld van zoo velen als, met zijn boek in de hand, hunne blikken daarover willen laten weiden. Hij stelt ons God voor als den opvoeder tot één heilig, volmaakt en zalig Godsgezin van al wat zijne kinderen mag worden genoemd in den hemel en op aarde; hij wijst de voorchristelijke leidingen Gods ter bereiking van dat oogmerk aan.
Na eene eenvoudige inleiding, welke wij in verhouding tot andere deelen van het werk wel wat dieper indringend, soms vrijer (b.v. ten aanzien der uiteenloopende overlevering aangaande de wording van Eva) en iets meer à la Herder hadden gewenscht, maakt hij de vier volgende opmerkingen tot hoofdpunten zijner beschouwing; - hoe namelijk:
de Vader zijne kinderen leert begrijpen, dat er één algemeen Godsrijk kan bestaan, doordien Hij in hun midden één algemeen rijk onder Rome, en een Godsrijk onder Israël laat ontstaan.
dat de hemelsche Vader bij zijne menschenkinderen de vermogens van ligchaam (?) en ziel ontwikkelt, en allengs op verschillende plaatsen verschillende elementen van geestelijk leven te voorschijn brengt.
dat de hemelsche Vader zijne kinderen leert gevoelen, dat de enkele spranken van leven niet genoeg zijn tot zaligheid (bij Oosterlingen, Grieken en Romeinen).
dat de Vader de elementen van het geestelijk leven bij de onderscheidene volken aanwezig dooreen mengt en daardoor de voorbereiding des menschdoms voor het Evangelie voltooit.
Met deze merken bakent de heer M. zich het pad af en regelt hij den gang zijner beschouwingen, waarop hij bl. 43 en volgg. eenen algemeenen blik werpt, die in korte hoofdtrekken eene meesterlijke voorstelling mag heeten van zijn gekozen standpunt en wijze van behandeling. Zijne schets van de Israëlietische geschiedenis is goed, en hij doet meermalen fiksche grepen, als hij laat opmerken hoe het een en ander daarin, ja het geheel, dienstig werd aan het groote Godsplan. - Wij konden het hem even-