heeft bloed gespaard, hij heeft het getogen beulenzwaard uit de handen van den scherpregter genomen, zeggende: “tref den doodschuldigen broeder niet, ik heb voor hem meer dan gij, mijne genade.” Deze, die den strijd der aarde volstreed, heeft met zijnen tijd, met zijn' wil, met zijne raadslieden ook gestreden; zijnregt, dat was juist het regt van zijn volk, omdat dit zijn eenigst regt was en bleef, tegenover laster, logen en huichelarij gehandhaafd, daarom daalt er dauw van zegen op zijn asch uit menig oog, dat anders niet zoo ligtelijk vochtig wordt.’
Een Koning sterft - dubbele kracht leeft, er in het volk. Immers, de wees, die een vader derft, maar een vader wacht, en zijne liefde gereed houdt, die kan overgaan van den vader op den zoon, die, - 't zij zoo! - door een enkel wets-artikel, de kroon van den kouden, ijskouden vaderlijken schedel, op zijn eigen hoofd, waar de levensvonk brandt, dadelijk reeds lood- lood- loodzwaar voelt drukken -: de kracht der liefde en de kracht der vrijheid; want de liefde tot den vorst sluit die tot de vrijheid niet uit, en het aangeboren besef, om geen ijzeren slavenketen te mogen en te willen dragen, is niet minder bestaanbaar met de liefde tot den vorst.
Er is geen volk, dat zijne vorsten niet zoude kunnen beminnen!
Er is geen vorst, die zijn volk niet zoude kunnen liefhebben!
Een doode leeuw is voor de dieren des wouds geene verschrikking meer, maar een gestorven Koning late een balsemgeur na voor zijne onderdanen, en niet alleen den verst ikkenden reuk der verrotting.
Hoe heeft die ziel - eens in het ligchaam gekerkerd, nu ontboeid - in eenzame uren gebeefd en getrild, bij de gedachte aan hare verantwoording? Wat is dat hoofd niet vaak gebogen, tot op de hijgende borst gebogen, toen de staatsstorm opstak, toen de slang der eer- en heerschzucht zich langs de trappen van den troonzetel omhoog kronkelde, en het vorstelijk gemoed in hare magtige wrongen perste; toen het wel of het wee van eene gansche bevolking, aan een enkel woord hing, en de stift in de handen van hem sidderde, die door zijn oordeel op aard, tevens met dezelfde letters zijn laatste oordeel voor Gods troon zoude nederschrijven. - Wat is dat oog dikwerf door tranen verduisterd, als de ondankbaarheid den weldoener een dolk in de borst dreef, de trouweloosheid hem voor zijn eigen geslacht deed terughuiveren, en de ijdelheid van al het ondermaansche hem, te midden van het prachtig feestmaal, aan het zwaard van Damocles herinnerde. Een Koning sterft; 't gaat van mond tot mond, van land tot land, van hof tot hof, van stulp tot stulp, er zijn duizend vingers aan de weegschaal gereed om hem, te schatten, die thans door kroon en purper, door daad en woord, door zwaard en wet, hier beneden en ook daar boven geoordeeld wordt.
Neemt ze in de handen, onderdanen, die schalen, geeft aan uw geschiedschrijver het beeld, om den doode op het geschiedkundig blad nog eens levend te maken; - maar oordeelt een regt oordeel.
Weet ge wat het zeggen wil: een Koning sterft! Hoort dan en vergeet het niet: Een zondaar blaast den adem uit, en groot, onafzienbaar groot waren de verzoekingen, waarmede de Heer hem omgaf, op den troonzetel, in zijn geheim kabinet, in zijne grootheid, in zijne magt, in zijnen onbeperkten invloed, in zijne hoflucht, dikwerf verpest en doorademd met onzigtbare giflstoffen.
Daarom zal God de zielen der konin-