| |
| |
| |
Kronijk van den dag.
Februarij.
Binnenland.
- In het begin der afgeloopene maand vernam men eindelijk iets van eene verwezenlijking der door de ministers voor lang aangekondigde bezuinigingsplannen: eene reductie bij het wapen der infanterie, ten gevolge waarvan bij deze geheele massa zestien compagniën worden opgeheven, behalve nog, wordt er gemeld, andere reductiën in het personeel dier regementen en het regement jagers en grenadiers. De vermindering van uitgave wordt belangrijk genoemd. Wij hopen dat een of ander lid der Tweede Kamer spoedig eens naar het cijfer daarvan zal vragen, en aandringen, dat bij het leger alles worde afgeschaft wat als uitgave van liefhebberij beschouwd moet worden: pronk-korpsen, pronk-materieel, pronk-inrigtingen, welke ons land dient over te laten voor die landen welke er geld voor over hebben.
Bij koninklijk besluit is eene commissie benoemd om te onderzoeken, welke der nog verbindende wetten van Franschen oorsprong behooren te worden gewijzigd of afgeschaft. Eenigzins bevreemdend was dit voor hen, die meenden dat onze tegenwoordige minister van Justitie volkomen met de zaak bekend en in staat zou zijn om terstond eene wet voor te stellen, waardoor voor goed een einde zou worden gemaakt aan het opdelven van zulke wetten. Commissiën zijn meestal zeer langzaam in hunne werkzaamheden, en spoed is hier noodig om te verhoeden dat zulk eene opdelving, gelijk bij die der zevenkinderen-wet, de schatkist wederom eenige duizenden, mogelijk honderdduizenden, koste.
De opening der Staten-Generaal werd door velen met zekere nieuwsgierigheid te gemoet gezien, hoewel niet in de verwachting dat de openingsrede iets nieuws zou bevatten, maar in de onzekerheid of nog de titel van Edelmogenden zou gebezigd worden. De aanhef der rede besliste die vraag. De Edelmogenden zijn niet meer; met hen moge ook hunne huiverigheid zijn verdwenen om het initiatief te nemen van maatregelen, welke het belang des lands doet wenschen, vooral van eene algemeene vereenvoudiging en bezuiniging onzer staatshuishouding. De openingsrede is in dit opzigt niet klaar genoeg om op te maken wat de regering voornemens is te doen; zeer weinig, zou men er bijna uit moeten vermoeden, naar de zorgvuldigheid waarmede alles vermeden is dat eene bepaalde belofte zou kunnen gelijken. Alleen wat de landmagt aangaat wordt gezegd: Een beperkt stelsel van verdediging zal verdere bezuiniging bevorderen en bevestigen. Verder ontmoet men de zinsnede: Na de herziening der
| |
| |
Grondwet heb ik mijne aandacht gevestigd op 's Rijks uitgaven, en de wijze waarop zij, zonder hevige schokken en behoudens een regelmatig bestuur, kunnen worden verminderd. Het zijn deze uitdrukkingen, welke doen vreezen, dat de regering zal terugdeinzen voor het geschreeuw, dat tegen elken maatregel van bezuiniging moet opgaan van de zijde van hen, die er voordeelen door zouden missen, en voor het bezwaar om de administratie op een eenvoudiger voet te brengen, die echter even regelmatig en zelfs veel doelmatiger zou kunnen zijn dan de tegenwoordige omslagtigheid.
In de eerste zittingen der Tweede Kamer kwamen de onregelmatigheden ter sprake, welke bij de verkiezing van sommige leden hadden plaats gehad, en door eene leemte in de wet op de verkiezingen bijna onvermijdelijk waren. De herstemmingen, welke hier en daar vereischt werden, hadden op verschillende wijzen plaats gehad. De zaak is daarmede geëindigd dat alle verkiezingen voor geldig zijn verklaard, en al de leden toegelaten zijn, met uitzondering van den Limburgschen afgevaardigde Scherpenzeel Heusch. Deze heer verkeert in zeer bijzondere omstandigheden. Als afgevaardigde van Limburg, of veeleer van een aantal Limburgers, naar de Duitsche nationale vergadering, heeft hij daar geijverd voor de afscheiding van Limburg van Nederland. De Duitschers hebben geen bezwaar gemaakt om hem in hunne vergadering toe te laten, hoewel de heer Scherpenzeel Heusch zich vroeger als Belg had laten naturaliseren, en aldus evenmin Duitscher in hunnen zin als Nederlander was. Het was bijna vooruit te zien dat de Nederlandsche Tweede Kamer niet zoo rekkelijk zou zijn. Het gerucht zegt dat de heer Scherpen zeel Heusch pogingen zou hebben aangewend om zijne Belgische nationaliteit te doen opheffen, en aldus weder in zoo verre Nederlander te worden, maar dat deze pogingen hem zouden zijn mislukt. Hoe dit zij, hij heeft zich onthouden van zijne geloofsbrieven in te dienen, maar in plaats daarvan eenen brief aan den president der Tweede Kamer gezonden, waarin hij verklaart geene zitting te kunnen nemen, eer hij antwoord heeft bekomen op eenige vragen ten aanzien der betrekking van Limburg op Nederland en Duitschland. De Kamer is op dit schrijven overgegaan tot de orde van den dag, en inderdaad was zij even onverpligt als onbevoegd om die vragen te beantwoorden. Daardoor had de heer Scherpenzeel Heusch de questie zijner nationaliteit kunnen ontwijken, en als afgevaardigde te Frankfort gronden tot nieuw beklag over den toestand van Limburg kunnen aanvoeren, en in zijne vroegere
rigting blijven handelen. Of hij de belangen zijner kiezers daardoor bevordert is zeer twijfelachtig; zeker is het toch, dat de Limburgers nog veel minder Duitschers zijn, dan de heer Scherpenzeel Heusch Nederlander is, en over het algemeen niet wenschen dit te worden, daar bij eene vereeniging met Duitschland hunne weelvaart geheel te gronde zou gaan.
Verder werd nog in deze zittingen der Tweede Kamer eene commissie voor het adres van antwoord, en een drietal candidaten voorliet voorzitterschap benoemd, de heeren van Goltstein, Thorbecke en Anemaet, van welke de eerste door den Koning tot voorzitter werd benoemd; en een door den heer Thorbecke opgeworpen incident afgehandeld. De vraag was, of de Kamer al of niet op nieuw eenen griffier zou benoemen, en na eene redewisseling, waarbij vooral de handhaving van het grondwettig beginsel
| |
| |
ter sprake kwam, besloot de meerderheid tot eene nieuwe benoeming; gelijk vooraf zoo goed als zeker was werd de oud-griffier, de heer Veegens, met algemeene stemmen herkozen. Zoo besloot men ook, op voorstel van den heer Thorbecke, eenstemmig tot het benoemen eener commissie voor een gewijzigd reglement van orde. Nog in geruimen tijd zal het de Kamer niet aan gewigtige werkzaamheden ontbreken. Acht verschillende wetsontwerpen zijn reeds van regeringswege bij haar ingekomen, namelijk: 1. Wettelijke bestemming van het batig slot van het fonds der Dedemsvaart; 2. Het onvervreemdbaar verklaren van militaire pensioenen en gagementen; 3. Eene particuliere wel telijke vrijstelling. 4. Bepalingen ten opzigle van wachtgelden aan ambtenaren buiten s'lands. 5. Veranderde zamenstelling van den Hoogen Raad en de provinciale geregtshoven, en niet aanvulling der openstaande plaatsen in de laatste; 6. Regeling der reis- en verblijfkosten voor de leden der Tweede, en der reiskosten voor die der Eerste Kamer; 7. Regeling van het regt van vereeniging en vergadering; 8. Voorziening in het te kort op 1848 en 1849.
Ook de Eerste Kamer heeft hare werkzaamheden begonnen, en nadat de graaf van Limburg Stirum door Z.M. tot haren voorzitter was benoemd, de geloofsbrieven haren leden onderzocht, en voorzitters voor de afdeelingen benoemd, aan welke laatste reeds het ontwerp van een nieuw reglement van orde, door de daarvoor benoemde commissiën zijn toegezonden. Het berigt geven over de adressen van antwoord moeten wij tot eene volgende gelegenheid verschuiven.
| |
Frankrijk.
- De nationale vergadering heeft hare aftreding beslist, en zal, ten zij tusschenkomende omstandigheden dit mogten verhinderen, in de maand Mei voor eene nieuwe wetgevende vergadering plaats maken. Het voorstel van Rateau, waarbij de aftreding op 4 Mei werd bepaald, werd voor de eerste maal, ondanks alle pogingen der vurige republikeinen, aangenomen; bij de tweede discussie werd eerst over de amendementen gehandeld, en wel allereerst over dat van Lanjuinais, inhoudende, dat de vergadering onverwijld zou overgaan tot de eerste beraadslaging over de wet op de verkiezingen, de tweede en derde na het bij het reglement bepaalde tijdsverloop zouden plaats hebben, na de aanneming der wet de kiezerslijsten zouden worden opgemaakt, de verkiezingen voor de wetgevende vergadering op den eersten zondag na de sluiting dier lijsten zouden plaats hebben, en die vergadering op den tienden dag na de verkiezingen bijeenkomen. Na heftig verzet werd dit voorstel goedgekeurd, doch met eenige verandering in de tijdsbepaling, en met bijvoeging dat de nationale vergadering voor hare ontbinding nog de wet op den staatsraad, op de verantwoordelijkheid van den voorzitter der republiek en de ministers, en eindelijk de begrooting zou behandelen. Deze bijvoeging was eene kleine zege der vurige republikeinen, die door het vertragen der beraadslaging over die wetten den duur der vergadering nog hopen te rekken. Bij de laatste behandeling van het voorstel van Lanjuinais had men eene zeer onstuimige discussie verwacht; integendeel is deze bijzonder flaauw geweest, en het voorstel daarop bepaaldelijk aangenomen. - Het Ministerie blijft in den vroegeren wankelbaren toestand, nu bij de debatten en stemmingen eene zege behalende, dan eene nederlaag lijdende; uit alles blijkt echter dat ministers zich niet ligt tot eene af- | |
| |
treding zullen laten dwingen. Zoo hebben zij rustig stand gehouden toen de omstandigheid ter sprake werd gebragt, dat de prefecten aanschrijvingen hadden ontvangen
om de pogingen te ondersteunen van hen, die op de ontbinding der vergadering aandrongen. De minister van Binnenlandsche Zaken ontkende die aanschrijvingen, welke, zoo ze geschied waren, door een ondergeschikt ambtenaar, buiten zijn weten, moeten zijn gezonden. Het gevolg der woordenwisseling was echter, dat op een voorstel derroode republikeinen, de vergadering besloot de voordragt in aanmerking te nemen om over te gaan tot de orde van den dag, doch met verklaring, dat het haar voorkwam dat de strekking van het ministerie de republiek in gevaar stelde. Den volgenden dag werd echter het gevaar voor het ministerie wederom afgewend, en eene gunstiger gemotiveerde orde van den dag aangenomen. Dat echter zulke wrijvingen en slingeringen de werkzaamheid van het ministerie zeer nadeelig moeten belemmeren, valt van zelf in het oog De geheele discussie was een gevolg der maatregelen, welke de regering had genomen, om op 29 Januarij de uitbarsting van nieuwe oproerige bewegingen te verhinderen. Haar besluit tot eene wijziging der mobile garde, waarbij deze haar overwigt en bijzondere voorregten werden ontnomen, had onder dat corps groote ontevredenheid verwekt; hierbij kwam het voorstel tot het geheele verbod van staatkundige clubs, waartoe men eindelijk had moeten overgaan, en dat door de nationale vergadering, hoewel niet als dringend beschouwd, toch in overweging zou genomen en waarschijnlijk goedgekeurd worden. De geheime aanstokers van onlusten dachten van de stemming der mobile garde partij te trekken, om haar tot werktuig te gebruiken bij eene nieuwe poging ter omverwerping van alle geregelde orde en vestiging hunner willekeurige magt. De regering ontwikkelde echter tijdig zulk eene geduchte krijgsmagt, dat de beweging in haar begin werd gesmoord, en de mobile garde, die hier en daar ernstigen tegenweer scheen te willen bieden, zich moest laten ontwapenen. Daarop werd een aantal personen in hechtenis genomen, onder anderen de beruchte voormalige pair d'Alton Shee,
ten wiens huize, naar het gerucht zeide, zeer gewigtige bescheiden waren gevonden, bewijzen leverende van eene uitgebreide zamenspanning van geheime genootschappen, die zich na de beteugeling der clubs hebben gevormd, onder anderen de namen en het programma van een nieuw bewind, dat men onder den naam van Comité du Salut Public dacht te vestigen, en volgens hetwelk de persoonlijke vrijheid drie maanden zou worden opgeschort, ten einde tot eene epuration te kunnen overgaan; andere punten waren teregtstelling van allen die aan de veroordeeling der gedeporteerde insurgenten hadden deel genomen, verbeurdverklaring hunner goederen en van allen die het land mogten verlaten, invoering van het regt op den arbeid, en van opklimmende belastingen, en meer dergelijke maatregelen, overeenkomende met de leer, welke langen tijd door de heftigste sprekers in de clubs is gepredikt. De maatregelen der Regering werden in de vergadering eerst zeer afgekeurd, zelfs de voorzitter, Marrast, merkte die als een hoon voor de vergadering aan, en liet zich slechts met veel moeite te vreden stellen. Later begreep men evenwel dat de Regering goede redenen voor hare handelwijs had gehad. Het voorstel van Ledru Rollin om het ministerie uit hoofde
| |
| |
der voordragt tot opheffing der clubs in staat van beschuldiging te stellen, werd dan ook verworpen zonder zelfs in discussie gebragt te worden, en de voorsteller zelf werd herhaalde malen door den voorzitter Marrast en anderen op eene wijs beantwoord, die voor hem en zijnen aanhang eene vernederende minachting toonde. Men verzekert dat Ledru Rollin zich door zijne geweldige driften en inspanningen reeds eene bloedspuwing op den hals heeft gehaald; over het geheel hebben verscheidene mannen, die zich in den laatsten tijd met den meesten ijver op den voorgrond hebben geplaatst, hunne gezondheid zoo zeer benadeeld dat zij tot verdere inspanningen buiten staat zijn geraakt, terwijl anderen, door vermoeienissen, hartstogten en zorgen ondermijnd, zigtbaar verouderen en vervallen. De voorzitter der republiek schijnt in dit opzigt voorzigtig te zijn, en zijne krachten te willen sparen om eens het hoofddeksel te dragen, dat hij waarschijnlijk te eeniger tijd in plaats van een hoed verwacht. Evenwel verlaat hij thans meer zijne vroegere afzondering, vertoont zich in het openbaar, zelfs onder het volk, en wordt naar men zegt met blijken van toegenegenheid ontvangen. Op zulke berigten is echter weinig staat te maken, daar welwillende nieuwsbladen, wanneer een voornaam persoon zich in het openbaar vertoont, nooit verzuimen, van de blijken van eerbied en gehechtheid te gewagen, waarmede hij begroet is, al hebben oogen oorgetuigen daarvan weinig of niets kunnen bespeuren. Lodewijk Napoleon schijnt echter goede raadslieden te hebben, en deze zullen hem hebben onder de aandacht gebragt, dat het thans tijd is om op populariteit te werken. Reeds wil men weten dat, wanneer de verkiezingen voor de nieuwe wetgevende vergadering naar wensch uitvallen, spoedig eene wijziging der constitutie zal worden voorgesteld. Zeker is het, dat de middelstand in Frankrijk reeds lang van den republikeinschen regeringsvorm verzadigd is. Zelfs te Parijs lokken de kleine schouwburgen
het publiek het meest door kluchtspelen, waarin de republiek gehavend en belagchelijk gemaakt wordt.
| |
Duitsche staten.
- Het Frankforter Parlement blijft voortgaan met zijnen (in veler oogen hopeloozen en nutteloozen) arbeid om Duitschland te herscheppen. Somtijds levert het zelf een zonderling bewijs van zijn onvermogen om wezenlijk iets tot stand te brengen. Zoo werden bij de behandeling der vraag of de keizerlijke waardigheid erfelijk - levenslang - of voor zoo veel of zoo veel jaren opgedragen zou worden, alle mogelijke gevallen afgestemd, en moest dit, nog al eenigzins op den voorgrond behoorende punt, tot de tweede beraadslaging over de rijks-constitutie in het midden gelaten worden; evenwel werd men het toch eens dat het opperhoofd des rijks keizer zou heeten. Tegen de bekleeding des konings van Pruissen met die waardigheid verheffen zich hoe langer hoe sterker stemmen. Oostenrijk houdt zich voorbereid om naar omstandigheden te laten geschieden wat het niet verhinderen kan, of wel al wat tot nog toe geschied is voor nietig en van onwaarde te verklaren. Eene nieuwe nota van de Oostenrijksche regering behelst de verklaring van ernstig en opregt te willen medewerken tot de eenheid van Duitschland, maar zich ten stelligste te verklaren tegen elke ondergeschiktheid aan eenig door eenen anderen Duitschen vorst uitgeoefend centraal gezag. Thans ontstaat er natuurlijk verdeeldheid tusschen
| |
| |
hen die een eenig Duilsch rijk zonder Oostenrijk, en die een staten-verbond met Oostenrijk verlangen. Om dit laatste, dat ten naasten bij de oude toestand zou zijn, te vestigen, zou men echter bijna alles weder moeten afbreken wat men thans op het papier heeft gebouwd.
In Oostenrijk gaat de Rijksvergadering voort met het maken eener zeer liberale constitutie, de keizerlijke generaals daar en tegen met te heerschen op eene wijs als of het te doen om in galop naar de middeleeuwen terug te snellen. Terwijl de Rijksdag de doodstraf voor het vervolg afschaft, en overweegt om den Keizer te verzoeken deze reeds terstond niet meer te laten toepassen, laat de krijgsraad te Weenen het oude barbaarsche spitsroedenloopen herleven (tienmaal tusschen 300 man door, zegge 3000 slagen) en wordt aldaar doodschieten in plaats van hangen als een genadebewijs toegerekend. Hoe zeer door deze regeringswijs de gemoederen worden bevredigd blijkt genoegzaam, daar de strengste bedreigingen nog geen einde maken aan het vermoorden van schildwachten en soldaten, hetwelk te Weenen nog zoo dikwijls plaats heeft, dat men eene geheime verbindtenis vermoedt om voor elken ter dood veroordeelde eeige soldaten neer te vellen. In het eigenlijk Oostenrijk is de handelwijs der magthebbende generalen nog gestrengheid te noemen; in het thans bijna geheel weder overmeesterde Hongarije is zij van eenen aard, dat men aan de echtheid der berigten zou moeten twijfelen, wanneer zij niet door de afkondigingen dier magthebbers zelven werden gestaafd. Het Chinesche gebruik om familie en stad verantwoordelijk te stellen en te straffen voor het bedrijf van eenen enkelen persoon, is daar overgebragt, blijkens eene proclamatie door Windischgrätz te Pesth uitgevaardigd. Postbeambten die dagbladen, proclamatiën enz. van Kossuth en zijnen aanhang verzenden zullen worden opgehangen; dit zou men des verkiezende nog maar gestreng kunnen noemen; maar verder worden de Joden, die vooral onder die verdenking liggen, bed reigd, dat, wanneer zij zich aan verspiederij of het verspreiden van ongegronde nadeelige tijdingen schuldig maken, hunne gemeenten met eene boete van 20,000 fl. zullen worden gestraft. Zulke maatregelen in aaanmerking nemende moet men maar al te zeer eene
vernieuwing van onlusten, burgeroorlog en volksrampen voor Oostenrijk vreezen.
In Pruissen heeft de afloop der verkiezingen niet zeer aan de verwachting der regering beantwoord. De Eerste Kamer zal wel grootendeels uit voorstanders der zeer gematigde partij zijn zamengesteld, doch in de Tweede durft de regering zich slechts met eene meerderheid van 30 of 40 stemmen vleijen. Het zou te betreuren zijn wanneer parlementaire moeijelijkheden Pruissen nieuwe schokken en onlusten berokkenden, daar de regering, na door noodzakelijke gestrengheid de orde hersteld te hebben, opregt gezind schijnt in eenen milden geest te handelen.
| |
Italiaansche staten.
- De omwenteling te Rome heeft haar toppunt bereikt. Zonder zich te bekommeren om het gedreigde banvonnis des Pauzen, heeft men leden voor de constituerende vergadering benoemd, en de eerste daad dezer vergadering is geweest, den Paus van zijn wereldlijk gezag vervallen te verklaren. Het gewigtige decreet is van den volgenden inhoud: De pauselijke waardigheid is, zoowel met de daad als regtens, uit het wereldlijk bestuur van den Romeinschen staat weggenomen. Aan den Roomschen opperpriester zullen alle mo- | |
| |
gelijke waarborgen voor de onafhankelijkheid van zijn geestelijk gezag worden verleend. De regeringsvorm van den Kerkdijken Staat zal eene zuiver democratische zijn, en den roemrijken naam dragen van Romeinsche Republiek. De Romeinsche Republiek zal met de overige Italiaansche staten die betrekkingen onderhouden, welke eene gemeenschappelijke nationaliteit noodzakelijk maakt. - De aangelegenheden van Italië worden door dezen stap nog meer ingewikkeld dan te voren, en bezwaarlijk zal het herstel van den Paus op eene andere wijze kunnen plaats hebben, dan door gewapende tusschenkomst. Reeds eenigen tijd was er sprake geweest van een congres te Brussel, over de Iialiaansche zaken. Inderdaad zijn daar thans de afgezanten van eenige Katholieke mogendheden bijeen, doch de gebeurtenissen zijn hunne vredelievende tusschenkomst reeds vooruit gesneld.
Onverwacht heeft ook de Groothertog van Toskane zijne staten verlaten. Met weerzin w as hij genoodzaakt geweest aan de rigting van de Senaat en de Kamer van Gedeputeerden toe te geven, die afgevaardigden wilden zenden naar de constituerende Italiaansche vergadering te Rome. Onverwacht kwam een der ministers de Gedeputeerden berigten, dat de Groothertog, dewijl de Paus die constituerende vergadering afkeurde, om zich voor excommunicatie te vrijwaren, besloten had Toskane te verlaten. Op eene bezending der volksvereeniging, verlangende dat de vertegenwoordiging in het best uur des lands zou voorzien, is daarop terstond een voorloopig bewind benoemd, bestaande uit de drie Ministers, Guerazzi, Montanelli en Manzini, en hebben deze de regering aanvaard.
In Sardinië wordt de bewegingspartij door den Minister Gioberti met beleid, moed, en blijkbaar met veel moeite in toom gehouden. In de aanspraak, waarmede de Koning de wetgevende vergadering heeft geopend, werd niet van eene constituerende vergadering voor geheel Italië, maar daarentegen van zoodanige vergadering voor Opper-Italië gewaagd, en wat de houding van Sardinië tegenover Oostenrijk betrof, gesproken van zijne hoop op eenen gunstigen uitslag der aangebodene bemiddeling van twee bevriende mogendheden, doch met verklaring dat, indien hij zich daarin bedrogen mogt vinden, niets de hervatting van den oorlog zou kunnen verhinderen. Nog voor de beraadslaging over het adres van antwoord, is het Ministerie reeds naar inlichtingen aangaande deszelfs gezindheden gevraagd. Gioberti heeft bij monde van een zijner ambtgenooten daarop onder anderen geantwoord, dat hij de hoop nog niet had verloren, zelfs na de afzetting van den Paus, dezen nog met zijne onderdanen te verzoenen; dat Sardinië steeds meent te moeten volhouden, dat geen Oostenrijksch soldaat in Italië moet overblijven, enz. Het onderscheid, dat hij maakte, tusschen democratie en demagogie, de souvereiniteit van het volk en van eene partij, bewees echter, dat hij gezind was, slechts met groole voorzigtigheid voort te gaan, en weinig goeds van constituerende vergaderingen verwachtte.
Lombardije wordt nog steeds door Radetsky beheerscht, op dezelfde wijze als Hongarije door Windischgrätz De toestand van gewresten onder zulk een willekeurig gezag is alleen uit enkele trekken op te maken. Te Vicenza, waar zich eene menigte deserteurs van het Oostenrijksche leger verborgen hielden, wilde de politie deze doen vatten; velen gelukte het ech- | |
| |
ter te ontsnappen, en dien ten gevolge legde Radetsky de stad eene boete of belasting van 500 lires op, voor elken ontvlugten deserteur, zoodat ook in Lombardye het Chinesche stelsel van verantwoordelijkheid heerscht.
| |
Engeland.
- In het begin der maand werd door de Koningin de zitting van het Parlement geopend, met eene aanspraak, waarin met eene bij zulke gelegenheden zeer wenschelijke bepaaldheid, over de voornaamste aangelegenheden,- de opstand in Indië, de voorgenome wijziging der scheepvaartregten, de vermindering der begrooting, de toestand van Ierland, en de noodzakelijkheid tot handhaving der buitengewone magt en tot herziening der armenwet aldaar, - wordt gesproken. De adressen van antwoord waren, naar gewoonte, slechts weêrklanken op de troonrede, doch bij de discussie daarover was het opmerkelijk, hoe weinig bepaalds de oppositie op de strekking en maatregelen der regering had aan te merken, uit welke omstandigheid men bijna zou kunnen opmaken, dat deze zitting des Parlements zich niet door eene sterke worsteling van partijen zal onderscheiden, en het tegenwoordige Ministerie zijne stelling met minder moeite dan wel anders zal kunnen handhaven. De in de troonrede aangekondigde bezuiniging zal gedeeltetelijk worden verkregen door eene vermindering van het leger, welke reeds is voorgeschreven, en die over het geheel 10,000 man zal bedragen. De aangelegenheid, waarmede het Huis der Gemeenten zich het eerst heeft bezig gehouden, was de toestand van Ierland, daar het Ministerie op nieuw eene toelaag uit de schatkist aanvroeg, ter ondersteuning der armen in dat land, thans echter niet meer dan 50,000 p. st. Dien ten gevolge zijn door beide Huizen des Parlements commissiën benoemd, om de werking der armenwet in Ierland te onderzoeken. Het is reeds zeker, dat deze wet aanmerkelijk zal moeten worden gewijzigd, daar zij op vele plaatsen bijna onuitvoerbaar is, op andere de min gegoeden zoo zeer drukt, dat zij hen weldra tot de klasse der hulpbehoevende armen zou doen zinken, terwijl de onderstand, dien zij geeft, aan de eene zijde ontoereikend blijft; aan de andere de heillooze strekking heeft van luiheid en lediggang te bevorderen. De geringe som, ter
ondersteuning van Ierland aangevraagd, kan geenszins als een bewijs der verbetering van den algemeenen toestand des lands worden beschouwd. Nijpend gebrek, wezenlijke hongersnood blijft in sommige streken daar heerschen. - Met den eersten dag der verloopene maand heeft Engeland het overgangs-tijdpunt beleefd van de hoogere regten op den invoer van graan (de zoogenaamde schaalwet) tot het tegenwoordige nominale regt van 1 sch. per quarter. Op 31 Januarij was het regt nog 10 sch. De tegenstanders van de afschaffing der schaalregten hadden met eenen voor den handel zeer gevaarlijken schok, door de plotselinge daling der prijzen, gedreigd. Deze heeft echter niet plaats gehad; reeds vooraf waren de prijzen langzamerhand gedaald, en deze daling bleef even langzaam voortgaan. Nu dit bolwerk van den monopoliegeest overwonnen is, ligt dat der scheepvaartregten aan de beurt.
|
|