| |
Welke is de kracht van het Christendom in dezen tijd?
Door C.H. van Herwerden, C. Hz. Theol. Doctor en Pred. te Groningen. Haarlem, A.C. Kruseman, 1848.
Wij vinden hier eene gewigtige vraag geopperd, die in den Tijdspiegel reeds meermalen, ofschoon niet opzettelijk en regtstreeks, ter sprake kwam, van wier nadere beschouwing wij ons, nu zij werd gedaan, niet mogen ontslaan. - Het is eene vraag, die hier, door philosophen of soi-disant philosophen met een' dreigenden glimlach van minachting zal worden vernomen, - waarvan de materieele mensch zich met onverschilligheid wegwendt, - eene vraag, die bij sommige vrienden van godsdienst en waarheid met bekommering wordt vernomen, - die in het oog van vertrouwende vromen mogelijk een' zweem van impieleit heeft.
| |
| |
- De heer van Herwerden deed haar in eene brochure onder bovengenoemden titel als een wijze, die zijnen tijd kent en diens teekenen beproeft. En hij vindt wat kan verontrusten. - Hij noemt daaronder Communisme en Socialisme, Romanisme, voor zooveel het met Jezuïetismus is doortrokken, eene al te zeer uitspattende bespiegelende philosophie, en in de achterhoede regtzinnige symbooldienst. - Men ziet hier terstond den ervaren geneesheer, wiens diagnose zeker juist is. Van al deze kanten dreigt gevaar. - Men kon er nog gerust als habitus van den lijder, eene rigting op het materieele bij voegen, die eene apathie ten gevolge heeft, welke de werking van anders veelbelovende middelen verijdelt. - Evenwel de hoofdvraag blijft de gestelde: ‘Welke is de kracht van het Christendom in dezen tijd?’ Men zou dit kunnen opvatten van de kracht om bestand en duur te hebben, of van die om invloed uit te oefenen; edoch dit verschilt bij het Christendom niet. Het is er en werkt, - óf het is er niet, al blijft ook de uitwendige vorm bestaan.
Maar hoedanig mag het antwoord op die vraag wezen? - Dat die kracht schijnbaar verzwakte moeten wij terstond toegeven. Vóór drie- of vierhonderd jaren kwam men er niet op. Tot vóór een honderd jaren zou men daarbij slechts aan de zendelingszaak en verdere wegen ter uitbreiding van het Evangelie hebben gedacht. Nu geldt het to be, or not to be.
Idee en empirie of ervaring schijnen hier in eenigen strijd. Raadplegen wij de eerste, waaraan de vroom geloovige zich meer en liever houdt, dan boezemt de inwendige voortreffelijkheid van dat Christendom, de vervulling van de hoogste behoeften der menschheid, die daarin is te vinden, het koene woord dat de nederige goddelijke stichter van dat Christendom, in een' vergeten hoek der aarde aangaande de wereldoverwinnende kracht van zijne leer sprak en dat door eeuwen heen werd bevestigd, ons hoop en vertrouwen in. - Maar aan den anderen kant mag het hooge Azie, de streken waar die leer eens den eersten opgang maakte, Palaestina zelve, zoo menige plek der aarde, waar eens het beter geloof voor minder reine overtuiging week, en bovenal de nieuwe wijze van aanval, nieuw ook door de vereeniging van vroeger meer afzonderlijk gevoerde wapenen, dan mag het bínnenlandsche van den strijd dien het Christendom heeft te voeren, wel eenige bekommering wekken. - Daar is een geest ontwaakt, dien men vijandiger, er is een kamp ontstaan, dien men hagchelijker kan noemen, dan Heidendom en Islam en de aanvallen van die zijden. Deze waren meer eene vréémde, tegenstrevende, - in de tegenwoordige bestrijders zien wij eene positief vijandige, meer ondermijnende magt. Wetenschap en verdierlijking, verbittering en list, verfijning en verwildering hebben den oorlogskreet aangeheven. Het wordt meer en meer een verdelgingskrijg, waarin men het Christendom niet enkel afbreuk doen en hier of daar eene wonde toebrengen wil; - men steekt het naar de hartaêr.
Dat is een wezenlijk onderscheid tusschen bijna alle vroegere met regt zoogenoemde ketterijen en de aanvallen, die daarop tegenwoordig geschieden. Leefde Bilderdijk nog, hij zou thans niet zeggen: ‘de Christus moet er uit, de Socrates er in;’ maar ‘de Satan moet er in.’ - Wat er vroeger in Christelijke landen vijandigs tegen het Christendom geschiedde, is schier weinig beteekenende schermutseling bij den strijd op leven
| |
| |
en dood, waarop het Christendom thans werd gedaagd, nu het niet enkel in zijne historieele grondslagen, maar ook in zijne zedelijke strekking werd aangegrepen.
Evenwel was die kamp te voorzien; die werd door gebeurtenissen in het staatkundige, door verschijnselen in het leven der volken, door wat er plaats greep op het gebied der wetenschap, en niet het minst door hetgeen in die kerk zelve gebeurde, reeds lang voorbereid. Van al die zijden werd er met meer of minder opzet, ja tegen wezenlijke bedoeling in, gewerkt om het bestaande te ondermijnen, het lang als heilig beschouwde in minachting te brengen, de vermetelheid ten top, en tot stappen te voeren, waarvoor de heethoofden van vroegere dagen (met al hunne woede koudbloedigen bij het acharnement van de nivelleurs onzes tijds) zouden zijn teruggedeinsd. - Men spreekt, men schrijft, men beargumenteert bedaard wat vroegere revolutiemannen in koorts en zwijmel van dolle vervoering naauw waagden uit te spreken, en dan nog maar om weldra te herroepen. Men treedt met de leeringen en stelsels, die God en regt in het aangezigt liegen, stouter en meer algemeen dan ooit vroeger op. Men tracht den délire, om eene uitdrukking te bezigen die hier te stade komt, systematisch te organiseren. Wij zien den Julianus redivivus, maar lang niet met zulke zedelijke gehalte als de prototype, en proteïsch gemultipliceerd. - En naar de wet der ontwikkeling moest het zóó komen; dat werk werd voorbereid; de kwade stoffen die zich in dezen eenen uitgang banen, verzamelden zich reeds lang. De materia peccans was te veel en hevig, dan dat die in de geringe bewegingen welke zij vroeger te weeg bragt, reeds kon hebben uitgewoeld. - Onze dagen schijnen voor hare uitbarsting bestemd te wezen. - En op intellectueel en zedelijk gebied is niet zoo gemakkelijk een Cavaignac te vinden, die het hoog en laag gepeupel breidelt.
Voltaire leerde twijfelen en spotten; Rousseau, de zwakke, gemoedelijke, zedelooze dweeper leerde negotieeren met den pligt; Frankrijk's hof en grooten leerden fijn dierlijk zondigen; zijne omwenteling leerde stormen en omverwerpen. Duitsche wijsgeeren sponnen de hun in handen gegevene draden voort, en nu werd in Duitschland en Frankrijk wat vroeger van zoo vele zijden was geopperd wetenschappelijk begründet (?) In het laatstgenoemde land voedde de zedeloosheid ongeloof en twijfelzucht, in het eerste voedde het ongeloof en de twijfelzucht de zedeloosheid. Zoo ontaardde alles; en zelfs philanthropischedroomerijen en theoriën voerden tot stelsels en beginselen, die moesten uitloopen op vernieling van orde en regt. Den gemeenen man en wat onder hooger geplaatste, ja, wetenschappelijke (?) mannen eens de tramontane van geloof en zedewet had verloren, denzulken die geleerd hadden te genieten en het genot als het hoogste te beschouwen, menschen die door staats-of eerzucht werden aangezet om eene rol te spelen, en zulks bij den rustigen gang der dingen niet vermogten, den Calibans van onzen tijd en zijnen bedrogen Iselin's, waren zulke denkbeelden, zulk eene rigting welkom. Men wilde van regten, niet van regt of pligt weten. Men vroeg en zocht wat een Staat, ja, eene aarde noode of niet geven kon, niet geven moest.
En in zulke omstandigheden hadden vele wereldlijke en geestelijke overheden hun standpunt en hunnen tijd beter moeten begrijpen en willen begrijpen, wan- | |
| |
neer den bruischenden stroomen in de tijdig en wijsselijk verwijde beddingen de weg was gebaand, en deze althans zonder te groote verwoestingen hunnen afloop hadden gevonden.
Doch hoe ging men daar te werk? - Daar hadden reactiën plaats. Vorstenwoord en vorstenheloften werden vergeten en geschonden. De Pauselijke Janitsaren - de magtige vóór en tégen hunne heeren - de Jezuïeten, die steeds veel (waarlijk veel?) voor de kerk, maar nog meer voor zichzelve waren, werden weder in het leven geroepen; men deed elders den gewetens der onderdanen door halfgedwongene geloofsvereenigingen, door terugkeer tot de oude en verouderde letter geweld aan; er geschiedde op staatkundig gebied in overeenstemming met het genoemde veel wat wantrouwen en wrevel moest baren, wat getuigde dat wereldlijke en geestelijke overheden niet huns volks, maar hun eigen belang en grootheid beoogden; - en zoo werd het zaad der ontevredenheid en aanleiding tot verzet in rijke mate uitgestrooid, besproeid, bemest, gekweekt. Wijder en wijder werd de klove, verder en verder de afdwaling en vervreemding van het Christendom, dat tot het eene ter aanleiding moest strekken, tot het ander zijn naam leenen, dat tot het dekkleed werd gemaakt, waaronder onheilig spel werd gedreven. Het Evangelie werd miskend, misduid, misbruikt door hen die vergaten ‘dat andere tijden andere bedeelingen vorderen,’ door hen die priesterschap voor Godsdienst in de plaats wilden stellen, door hen die de Godsdienst aanwendden als middel om hunne staatkundige bedoelingen te bereiken. En w aar dat plaats greep in dagen die meer en meer van den eenvoud, de vroomheid, de geduldige volgzaamheid van het voorgeslacht waren vervreemd, waren de gevolgen minder raadselachtig.
Bij d ie wijze van handelen van zoo velen, die nog hare voorstanders wilden heeten, bij de eenzijdige verlichting, bij de algemeene rigting op het tijdelijke, bij vermeerderde behoeften en verruimden kring van genot, kon het bezwaarlijk anders, of veler gemoederen moesten ongeneigd worden tot de eenvoudige en diepe waarheid uit God, maar die omneveld en onbehagelijk gemaakt werd, zoodat zij in hare reinheid en omvang, in haren adel en schoonheid door velen niet wordt gezien.
Immers, men mag zeggen, dat velen haar waarachtig niet kennen. Het Christendom wordt door Icarische of Utopiaansche droomers, door geëxalteerde staatkundige dweepers, als een Herwegh, door philanthropische schrijvers, als een Eugène Sue (waarom ontmoette hij geen waardig, echt vrijzinnig Protestantsch leeraar?), doorknechten van de menschenletter à la renaissance of van het good old gelijkelijk miskend. Het middeleeuwsch Katholicismus met zijne verjaarde eischen van onderwerping, het Protestantismus dat tegen zijn' geest in het beginsel der stabiliteit huldigde, of zijn bezielend beginsel van een redelijk geloof verloochende, kwam met eene ware of valsche verlichting in strijd; en nu schudden velen das Kind mit dem Bade uit. Verdeeldheden en strijd der partijen op het gebied der Godsdienst, maakten velen van haar afkeerig. Met de verwerping van het kerkelijk stelsel, ging het kerkelijk leven bij velen verloren. De rigting des tijds op het practische, op de dingen dezer wereld, op winst en genot, maakten het woord: ‘wie mij navolgt volgt de wereld niet,’ ter waarheid van duizenden bij duizenden, die van Christus
| |
| |
weinig meer hebben en willen, dan dat zij den naam van Hem dragen.
Doch hoe vele redenen om bezorgd te vragen: wat moet er worden van de hier betwijfelde, elders hard bestredene, ginds verwaarloosde zaak, wat van de verdeelde, aangevallene, bedreigde kerk? - Zal zij, óf de Tijdgeest in den strijd op leven en dood zegevieren? Heeft het Christendom uitgediend, en is het werkelijk niet meer geweest dan eene phase van ontwikkeling, en wel eene belemmerende, betreurenswaardige, die nu voor de vrijheid en het licht moet plaats maken, - óf kunnen wij iets beters van en voor de instelling des Verlossers verwachten? - Zeker, iets beters! - Maar wij verwachten dat niet van eenigen dwang, niet van een dubbelhartig marchanderen met de vijandige magten, niet van eenigen katechismus of rococosymbool, niet van eene poëtiserende mystiek. Wij verwachten dat van God en van den beteren geest in de menschheid.
‘De magten der hel zullen mijne gemeente niet overweldigen’. Op dat woord en op andere, die van den Hemel werden gesproken, die hooger dan hel en wereld is, bouwen wuj in de eerste plaats. Wij zouden daarop bouwden, ook wanneer er geen andere grond was te vinden. - Maar er is bovendien wat ons doet vertrouwen, dat geen communisme en socialisme, die gemaskeerde diefstal en roof van velen aan velen gepleegd, geen Romano-Jezuïetisme, dat, uit zijn graf verrezen, als een spook dreigt, geen tegen God protesterend hyperliberalisme, geen letterknechtschap den triomf der goede zaak zullen beletten. Het verlaten en verloochenen van Godsdienst en zedelijkheid strafte zichzelf nog altijd zóó, dat men daarvan moest terugkomen. Het Christendom zal uit dien strijd en drang keeren, gelouterd van menschenvonden, ontdaan van kluisters, welke het droeg, en van die, welke men daardoor anderen aanlegde. Het zal niet, als dikwerf vroeger, meer névens het leven zijne plaats vinden, maar gelijk het eens in zijne lenteschoonheid en eerste frischheid deed, het leven van menschen en volken doordringen. - Want het is de Godsdienst der vrijheid niet slechts (waarvoor de Heer v.H. het trouwens ook niet houdt, bl. 15), maar ook, en hoe kon het anders? die der waarheid en zedelijkheid. - En deze zijn het element der menschheid, buiten hetwelk noch individu noch natie zich op den duur wél kan bevinden. Daarin ligt het regte leven, waartoe allen zullen leeren verlangen te worden wedergeboren. Elke andere rigting is eene onbevredigende, eene verkeerde, waarvan men eens moet terugkomen, wanneer zij hare vruchten doet smaken, hare gevolgen ondervinden.
Maar daartoe is het noodig, gelijk de heer v.H. zegt en aandringt, dat allen en in de eerste plaats de dienaars der gemeente van Christus bedenken en leeren bedenken wat tot den vrede dient, dat allen hunne pogingen aanwenden, opdat het Christendom zijnen regten, vollen invloed op den Tijdgeest uitoefene. En daarop wordt, laten wij zulks niet miskennen, in onzen tijd gewerkt; híer met meer bewustheid dan misschien ooit vroeger, élders meer onbewust en als tegen wil en dank. - Allerwege openbaart zich, al is het ook met meerdere afwijking en vreemdsoortige inmengselen, een streven naar humaniteit. Het Katholicismus heeft inrigtingen, die daartoe strekken, en deze niet de minst magtige en minst nobele. Dat is eene schit- | |
| |
terende zijde aan dat ligchaam, dat anders in menig opzigt een geloof predikt voor den gemeenen man. Het gemoedelijk communismus is eene verbastering, een ijlen van die humaniteit, maar waaruit het eens moet ontwaken. Welke gruwelen er ook werden gepleegd, over het geheel revolutionneerde men zelfsmenschelijker. - Nog zijn er duizenden bij duizenden, die hunne kniën voor den Baäl der onverschilligheid en God verachting niet bogen. - Bij velen ontwaakte heilige ijver voor- en belangstelling in de zaak van Christus, en deed men deze meer in het leven ingrijpen. Dat gebeurde wel niet het minst ter plaatse waar de heer v.H. werkt. - En mogen dan niet alle trekken, ook de kleinere, van het beeld van Jezus Christus, zooals het zich in de gemoederen der verschillende menschen prent, overeenstemmen, laat ons blijde opmerken, hoe men zich dat beeld ook elders poogt in te drukken en eigen te maken. ‘Indien maar de Christus wordt gepredikt’, zegt de groote Apostel.
Daarom blijve naast den ijver altijd verstandige liefde, liefde ook bij sommige anders harde teleurstellingen, liefde ook onder miskenning van ons pogen, liefde die verdraagzaamheid ingeeft!
En al zijn er dan ook vele verschijnselen op het gebied der geesten en in de kerk, welke wij gaarne anders wenschten; al kunnen wij ook op het: ‘Wachter! wat is er van den nacht?’ niet antwoorden: ‘de nacht is voorbijgegaan’, en al zal men dat ook nog in de eerste tijden niet kunnen zeggen; daar is, waarbij wij, niet voor hiërarchie, niet voor letterdienst, maar voor het Evangelie en zijn geest ook kunnen spreken: ‘Ich wittre Morgenluft.’
Wij hebben geene recensie geschreven van het schoon en mannelijk woord van den heer van Herwerden. Wij kondigen het aan en prijzen het aan. Ook met de enkele kleine vlekjes (misschien slechts in ons oog), is het een dier woorden, die als gulden appelen op zilveren schalen zijn.
|
|