De Tijdspiegel. Jaargang 6
(1849)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijHet gerevideerd algemeen reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk in het koningrijk der Nederlanden.Geheel bijzonder is de toestand van het talrijke kerkgenootschap in ons vaderland, 't welk vroeger het heerschende meer heette dan was. Uit den druk der tijden opgeheven door het herstelde Huis van Oranje, bleef 't wel in naam gescheiden van den Staat, inderdaad in eene naauwe vereeniging met de Regering, waarvan het lusten, maar ook lasten ondervond! Van staatswege was de nieuwe organisatie ingevoerd, waarbij, jammer genoeg, menig beginsel der Protestantsche, der Hervormde kerk was voorbijgezien, miskend. Het democratische element bestond naauw meer dan in naam, het gezag daalde meer van de Synode af tot de gemeente dan het uit den boezem der gemeente voortkwam, van vertegenwoordiging was niet meer overig dan de schijn; de klassikale vergaderingen, grondvergaderingen vroeger, waren gedaald tot het peil der nietigste nietigheid, en de Synode zelve gevoelde het, dat zij geene uitdrukking was van den geest der kerk, dat die geest haar niet frisch en krachtig en onbelemmerd toestroomde: zij vond weinig steun bij de kerk, zocht dien meest daar buiten, bij den Staat. Met eene omzigtigheid, wie bij ons zelden de naam van wijsheid ontgaat, en een' sleur, wie de eertitel van bezadigd overleg siert, poogde zij tusschen de onderscheiden theologische en kerkelijke klippen door te zeilen, niets vermijdend dan krachtig doortasten, de afwijkenden trachtend te bedwingen door den magtigen arm der regering, voor den Staat beleefd tot overdrijving toe, - regeringscommissie tot administratie der kerk méér dan een bestuur der kerk, uit de kerk. Die toestand kon niet blijvend zijn. In het leerstellige wat men zoo gaarne noemt gematigd liberaal, in het bestuur aristocratisch-behoudend, had de Synode bij 't ontwikkelen van de theologische wetenschap, bij 't ontwaken van den kerkelijken geest, bij de toenemende zucht voor staatkundige vrijheid, een' zwaren strijd te wachten; hare bondgenooten waren weinige, alle partijen had zij van zich verwijderd, en zoo ze nog staande bleef, 't was, omdat de Staat haar staande hield. Toch, wijken moest zij: de aandacht werd gevestigd op den oorsprong van het huidige kerkbestuur, op den geest der kerkelijke wetgeving; op het fictieve der vertegenwoordiging werd gewezen, daarbij, de Staat had zich een woord laten ontvallen van geen jus in sacra te willen. Hervorming was zoo onvermijdelijk geworden als noodzakelijk. Een ontwerp van herziening ging van | |
[pagina 167]
| |
de Synode uit; het was in behoudenden geest; de kreet van afkeuring was luide en algemeen; God kwam met den donder van Zijn gerigt over Europa om bergen te doen verzinken, dalen op te heffen. Vrijheid was het woord, van aller lippen vloeijend. De theorie van den Christelijken Staat werd verworpen, de Staat nam het indifferentismus als beginsel aan. De mannen, die absolute scheiding van Kerk en Staat wilden, verwisselden de banken der oppositie met de ministeriële zetels. Het placet werd opgeheven, der Hervormde kerk een veelbeteekenende wenk gegeven, dat ze voortaan zichzelve te steunen had. Voeg er bij, dat het vertegenwoordigende stelsel in het staatkundige overal op den voorgrond trad, onbepaald heerschend in Frankrijk, magtig genoeg hier. Bedenk, dat de vrijgemaakte burgers van den Staat nog onvrije leden der gemeente zich gevoelden - en ge zult met ons erkennen, dat de toestand der mannen, ten jare 1848 in de Synode geroepen, verre van benijdenswaardig was. De staatkundige partijen spiegelden zich afin de kerk. Behouders vondt ge, die behouden wilden - wat het hunne was; radicalen, die de verhevenste theorie van het beste kerkbestuur zoo maar mir nichts, dir nichts in praktijk wilden brengen; gematigden (bij wie de onverschilligen zich schaarden), moeijelijk te onderscheiden, wijl zij, als meest de gematigden (en zij zijn er niet te beter om) veelal zwegen. Dezelfde klippen, die bij elke benoeming, op ieder gebied, dreigen: behoudszucht van wie zich geen' beteren staat van zaken kunnen denken dan den bestaande, - 't zij dan uit welmeenende bekrompenheid, uit vrees voor schokken, of uit eene, niet zeldzame, verwarring van het algemeene nut met het bijzondere. Radicalisme aan den anderen kant, dat zich losrukt van den historischen grondslag, de omstandigheden uit het oog verliest en de theorie op den troon zet, verga ook kerk of staat.... Algemeen stemregt, riep men van deze zijde, het Evangelie eischt het, de eerste Christenkerk ging ons voor; men vergat te vragen: is de gemeente rijp te achten voorde uitoefening van dat regt, wil zij dat regt, of wordt 't geëischt door partijgangers, die zich ten trechter aanbieden voor de verkiezingen? Aan dezulken ontbrak 't niet: de Amsterdamsche bijsynode bestond uit wie regtstreeksche verkiezingen, algemeen stemregt wilden, om aan het orthodoxismus de zegepraal te verzekeren. De wettigheid der Synode zelve werd hier betwijfeld, ginds ontkend, 't afwijken van den wettelijk voorgeschreven' weg der hervorming onvoorzigtiglijk aangeraden... De Synode vergaderde, het vorige concept werd ter zijde gelegd, de nieuwe vrucht van haar' arbeid was het voorloopig gearresteerd gerevideerd reglement. Met eene vroeger ongekende vrijzinnigheid werd het onder de oogen van een grooter kerkelijk publiek gebragt dan immer voorheen. De oordeelvellingen, - kon het anders? - loopen verre uiteen, eerst over bijzaken, nu zelfs over den geest van het reglement. De algemeene eisch is: meerdere vrijzinnigheid, grooter vooruitgang. De heide onafhankelijke kerkelijke bladen openden telkens hunne kolommen voor de uiteenloopende beschouwingen, brochuren behandelden het concept meer opzettelijk en uitvoerig. Dr. SpijkerGa naar voetnoot1), Paré en HooijerGa naar voetnoot2) be- | |
[pagina 168]
| |
streden het geheel of de deelen, een ongenoemde trad als verdediger opGa naar voetnoot1): als lid der Synode is hij een half officieel orgaan der hooge kerkvergadering te achten. Zacht was hier de toon, zalvend zelfs, scherp ginds en bitter, naarmate men meer met eene goedgezinde kerkvergadering, of wel met eene vereeniging van mannen, die nog voor zich behouden wilden wat te behouden was, te doen meende te hebben. Toch, overdreven, zoo niet geheel ongegrond zijn de klagten van wie zich geërgerd, bedroefd verklaarden, - flaauwe zoetsappigheid verwarrend met Christelijke liefde, 't verdenken van beginselen doemend, terwijl ze beginselen verdenken der verdenkers, vergetend, dat er strijd gevoerd wordt over regten, niet gebedeld om gunsten.Ga naar voetnoot2) Wij stellen ons geenszins partij, wij slaan slechts een* belangstellenden blik op den strijd. Welke zijn de beginselen der Synode? Haar medelid verklaart het: de zelfstandigheid der kerk in betrekking tot den staat, en de zelfstandigheid van de kerk met betrekking tot hare vertegenwoordiging en haar eigen bestuur. Groote vooruitgang, sprekend blijk van besef van de regten der kerk, waarvoor der Synode hulde zij gebragt! De staat wil scheiding, hij scheurt de banden los, worden ze niet losgeknoopt, de kerk mag zich niet opdringen; - de staat doet afstand van aangematigden invloed, de kerk, die vroeger 't protesteren vergat, herstelt wat te herstellen is door blijmoedig hare vrijheid aan te nemen. Het beginsel van vertegenwoordiging, - niet maar een eisch des tijds, maar een heilig regt, een levensbeginsel der Hervormde kerk, - wordt erkend, zal eene waarheid worden. Heeft de Synode deze beginselen inderdaad tot de hare gemaakt, bleef zij er aan getrouw? Toestemmend antwoord zouden wij zonder aarzeling uitspreken, werd voor uitzonderingen ons plaats gegeven. De bestuurders der kerk zullen zonder tusschenkomst van den staat gekozen worden; het placet tot policietoezigt beperkt; de administratie der kerkelijke goederen uit de handen van halve of geheele staatscollegies in die der kerk teruggebragt. Maar toch, handopening zal worden gevraagd, ook wanneer de bezoldiging niet door den Staat geschiedt, ook waar de bezoldiging een grondwettig regt is der gemeente. De tegenwoordigheid van 's konings minister op de hoogste kerkvergadering wordt als der kerke welgevallig voorgesteld; de approbatie der beroepingen blijft behouden. Wel zien wij in de tegenwoordigheid van de afgevaardigden der theologische faculteiten met adviserende slem op de Synode geene toegevendheid voor den Staat, maar eene hulde aan de vrije wetenschap, op wier voorlichting de kerk hoogen prijs moet stellen; maar het roepen van een' afgevaardigde uit de commissie voor de zaken der Protestantsche kerken in Oost- en West-Indië met concluderende stem, is | |
[pagina 169]
| |
daarentegen te grooter zonde tegen het vertegenwoordigende beginsel en de onafhankelijkheid van den Staat: immers regeringscommissie is zij, door den staat over de Oost- en West-Indische kerken aangesteld, kerken, zelve (vreemd genoeg) door de Synode verloochend. Ja, 't insluipen van staatsinvloed wordt door menigeen gevreesd bij een artikel, dat geene reglementen of bepalingen, waarbij de Staat kan geacht worden, regtstreeks belang te hebben, gemaakt kunnen worden, dan bij overleg met de hooge regering. Duister voorwaar! regtstreeks belang heeft de staat altijd bij de kerk, zij werkt in, nevens, op zijne burgers; maakt de kerk bepalingen tegen zijn belang, het policietoezigt is immers daar, om hare uitvoering te verhinderen? Nooit kan eenig kerkelijk reglement of bepaling in overleg met de hooge regering ‘gemaakt worden,’ of de Staat grijpt in het innerlijke, in de regten der kerk in, en de kerk offert, zij 't ook voor eene wijle, haar beginsel van autonomie op. Nog zouden we vragen, of de bepaling, dat gesubsidiëerde diakoniën aan het burgerlijke bestuur verantwoording schuldig zijn, niet getuigt van te groote inschikkelijkheid voor dat bestuur;Ga naar voetnoot1) of de bepaling, dat de predikanten alleen dan leden der Synode kunnen zijn, wen zij tevens leden van eenig ander kerkelijk bestuur (ook van een' kerkeraad? dan is de bepaling overbodig) zijn of in de laatste vijf jaren waren, in harmonie is met den geest van vooruitgang, dan wel eene reste van aristocratischen geest. We zouden in bedenking geven, of de zamenstelling der provinciale Commissiën van bestuur uit de praesides der klassikale Commissiën van bestuur wel kan strekken om herhaling der klagten over te grooten invloed dier praesides (bisschopjes, noemde ze Heldring) te voorkomen. Wij zouden vragen, of het collegie van judicature met de vijfjarige zitting zijner leden de kerkelijke tucht niet wat verwereldlijken zal, - of de predikanten, leden van dat hooge geregtshof, niet wat te hoog en te gestreng zullen worden voor de broederschap? Vragen.... maar herhaling zouden we leveren van de aanmerkingen van anderen, of we moesten een' commentarius perpetuus op het Reglement geven, en dáártoe zijn wij hier niet geroepen. Wat we niet vragen is: Is er vooruitgang? Alleen vooroordeel kan dien voorbijzien. Wat we nòg kunnen vragen, zonder tot bijzonderheden af te dalen, is: Zal de kerk de opleiding harer leeraars niet ter harte nemen, dit uitsluitend den Staat overlaten? De Academie vormt ze tot theologen, tot herders moest de kerk ze vormen. Zijn de beginselen, door de Synode aangenomen, niet meer negatief dan positief? Geen vreemde invloed op de kerk; - ziedaar de stelling, waartoe beide beginselen zijn terug te brengen. Meer dan een reglement van bestuur is uit deze beginselen niet afgeleid. Toch verwachten wij van eene grondwet méér, verwachten positieve beginselen, wenschen het wezen, den grond, het doel der Hervormde kerk aangewezen, minder dubbelzinnig dan het: ‘de Evangelische geloofsbelijdenis der Hervormde Kerk’ luidt, - niet zoo onkerkelijk als de ‘be- | |
[pagina 170]
| |
vordering van het heil des Vaderlands;’ maar beginselen vragen wij, uit het leven der Hervormde kerk geput, helder opgevat, duidelijk uitgedrukt, consequent toegepast. Der Synode van 1849 wacht eene zware taak. De wenschen der kerk kunnen, de regten der kerk mogen haar niet onbekend zijn. Vervulle zij de eersten, in zooverre zij Christelijk, Protestantsch, hervormd zijn, - besnoeije zij de laatsten niet meer dan door het heil der kerk dringend wordt geëischt. Twee dwaalwegen staan open: de eerste heet toegeven aan den wil der gemeente, welke dan ook. Dáárvoor waarschuwe haar het woord van Hase: ‘slechts hetgeen naar Christus' wil gedaan wordt, heeft bij de Christenheid wettige kracht; wat Zijn woord en geest weêrstreeft is onwettig in Zijne kerk.... Want dáárdoor ontstaat op verre na geene kerk, gelijk het eenige bijzonder vrome regtsgeleerden onlangs hebben voorgesteld, dat een dozijn of een duizend burgers zich vereenigen, hunne beurs trekken en zeggen: volgens deze bepaalde leerstellingen willen wij met onze vrouwen en kinderen voor ons geld onderwezen worden, en gij zult ons zweren, slechts deze te prediken.Ga naar voetnoot1)’ De tweede dwaalweg wordt der kerkvergadering geopend door hare vleijers en valsche vrienden, die spreken als konde zij ex plenitudine potestatis beschikken over de kerk, die dankbaar hare gunsten had te ontvangen.Ga naar voetnoot2) De Synode zal niet vergeten, dat zij hare magt ontleent van de kerk; dat zij alleen in zóóverre gezag bezit, als zij de kerk vertegenwoordigt; dat zij rekenschap schuldig is aan de gemeente, aan de toekomst, aan den Heer der gemeente en der toekomst - Christus. - S- |
|