| |
| |
| |
Godgeleerdheid. - Wijsbegeerte. - Staatkunde. - Opvoeding en onderwijs.
Een Hervormd predikant en de formulieren.
J.A.M. Mensinga, Predikant te Sybecarspel: De zaak der formulieren van eenigheid in de Nederlandsche Hervormde kerk, aan een kalm, naauwkeurig en onpartijdig onderzoek onderworpen, tot bevordering van den vrede en de eer der kerk. Amsterdam, van der Hey en Zoon.
(Zie Tijdspiegel, 1849, I, bladz. 99.)
§ 2.
De heer Mensinga heeft zijn belangrijk geschrift verdeeld op de volgende wijze: § 1. Het onderteekenings-formulier van 1816. - § 2. Het oude onderteekenings-formulier. - De Formulieren van Eenigheid. § 3. Nieuwe Formulieren van Eenigheid? Ons bestek en zelfs de aard der zaak duldt niet, om eene geordende en geregelde analyse van alles te geven, hetgeen in deze bladen ter sprake komt. Er worden somtijds boeken geschreven, die zelve zoo rijk en kernachtig zijn zamengesteld, dat men ze zeer bezwaarlijk, bij wijze van uittreksel, kan ontleden, - even als een krachtige bouillon, waarvan men geen anderen, nog meer voedselrijken drank zoude kunnen of behoeven te maken. De methode om dergelijke letterkundige bouillons met veel recensenten water aan te lengen, en daardoor de kracht weg te nemen, zullen wij voor heden ter zijde laten. - Derhalve verzoeken wij onze vriendelijke en bekwame mede-beoordeelaars, om, ter onzer verligting, de twee eerste paragraphen in betrekking tot het meer geschiedkundige gedeelte op zich te willen nemen, en daar zoo veel of zoo weinig water of saus over te gieten, als hun zal goeddunken. Daar zullen wel zeer vele pro's en contra's worden aangevoerd, waarover de heer Mensinga zich later zal kunnen en moeten laten hooren; men vergunne ons dus om alleenlijk hij § 3 te blijven:
nieuwe formulieren van eenigheid?
Als er ooit ergens een vraagteeken met regt mag gelezen worden, is het voorzeker bij deze vier woorden, en het vraagstuk wordt door den schrijver van verschillende zijden toegelicht, beantwoord, en eindelijk tot een vast resultaat gebragt. - Laat ons pogen den gedachtenloop van den heer Mensinga, zon veel mogelijk met korte woorden terug te geven, ten einde daar later eenige aanmerkingen bij te voegen en gevolgtrekkingen uit af te leiden:
Moet het Hervormde Kerkgenootschap
| |
| |
nieuwe geloofsbelijdenissen hebben? 't Wordt hier geloochend, dáár bevestigd. Er moeten zekere algemeene punten van overeenkomst bestaan - vergelijk de Herrnhutsche Broedergemeente, de Remonstrantsche Broederschap; maar zonder bepaalde geloofsbelijdenis. Wat waren deze geloofsbelijdenissen oorspronkelijk? Verweerschriften, Apologiën, in het leven geroepen door den druk der tijden - alzoo historiëele gedenkschriften - derhalve is het niet noodzakelijk, dat een genootschap zijne begrippen door geloofsbelijdenissen uitdrukke en vaststelle. Nu volgt de vraag: kan een genootschap zulks doen? Ja, onder bepaling, wat betreft den aard, niet de leer. Zij moeten niet te lang, kort, bepaald, duidelijk zijn; deze formulieren hebben slechts tijdelijk gezag en waarde, en eindelijk moeten ze bestemd Christelijk zijn, als eene voorwaarde voor hare mogelijkheid.
Wat betreft het voor- en nadeel der geloofsbelijdenissen - het nadeel wordt opgeheven als ze geene banden zijn des geloofs, belemmerend het wetenschappelijk onderzoek - het voordeel is niet groot, noch bevordering van uitwendigen bloei, noch vermeerdering van het getal, geene constaterende autoriteit, geene aanleiding om andere leden te doen overgaan, ook niet dienende tot geruststelling der gemeente ten aanzien der leeraren. - Herziening der bestaande formulieren? Onmogelijk; geen lapwerk! derhalve, een geheel nieuw formulier? Zwarigheden: overeenbrenging, zamenstemming van twee verschillende zienswijzen? Een anti-ketterboek - eene transactie tusschen de twistende partijen? Een historiesch kerkelijk document, zoo als de Augsburgsche Confessie, eene leuze onder zoovele bijzondere banieren? Alles afgewezen. - Er blijft dus nog het laatste oogpunt: eene openlijke demonstratie van onze Christelijkheid, van onze instemming met de algemeene, Katholieke, Christelijke Kerk; dat zal volgens den heer Mensinga de hoofdzaak zijn; alzoo, eene Christelijke, eene Evangeliesche geloofsbelijdenis; opmerkingen, betreffende geheel nieuwe formulieren: de moeijelijkheid om aan dezelve eenig gezag te verschaffen. - Onder wiens naam, van waar de autoriteit? Waar is de eenvoudige, Christelijke geloofsbelijdenis, zoo als boven gesteld te vinden? Antw.: In de twaalf artikelen des geloofs - aanbevelenswaardig als Bijbelsch, Apostoliesch (ten minste naar den geest) ook algemeen erkend, gewettigd, voldoende. - Welke onderteekening alzoo, als kerkelijk verband voor de leeraren? de verklaring: om te prediken, de Christelijke leer vervat in de Heilige Schrift, en in hoofdsom uitgedrukt in de twaalf artikelen - niets meer, 't is genoegzaam. - Nieuwe bezwaren: waar blijft de band der leeraren in de Hervormde kerk? Beantwoord uit het zeer weinig verbindende der onderteekening van 1816. - Waar blijven de voornaamste leerstellige hoofdpunten, waarop onze kerk dringt: de
Godheid van Christus, de Drieëenheid, de plaatsbekleedende geregtigheid van Christus, de duivel met zijne werkingen? - Deze worden, bij nader onderzoek, meer punten van wetenschap dan van algemeen bindend Kerkelijk geloof, toegelicht door den heer Mensinga, door proeven, - deze leerstukken staan al verder in een zeer verwijderd verband met de praktijk des Christelijken levens en der Godzaligheid; ten derde: men zegge iemand de broederschap in Christus niet op wegens deze leerstukken; ten vierde: wilt gij door deze specialiteit de geloofsbelijdenissen der Hervormde kerk nog
| |
| |
verder scheuren? Terugblik op de onderteekening van 1816, eene bloote formaliteit om kandidaat te kunnen worden - geen gevaar voor de kerk, en haren vrede, al werden de formulieren afgeschaft; maar (nieuwe zwarigheid) hoe zal ik weten, wat ik gelooven moet? Antwoord: uit Gods woord of van een vertrouwd prediker, of als ge volstrekt kerkelijk gezag wenscht, neem de twaalf artikelen, en dan weet ge tevens, dat ge kerkelijk regtzinnig zijt. - Tweede vraag: als de formulieren verdwenen zijn, hoe zal ik weten, of ik Gereformeerd ben? Antwoord: ziet, de formulieren zijn er immers nog, lees en geloof ze, neem ze aan, er zijn genoeg exemplaren voorhanden, of wilt ge de meerderheid? Zie toe, wees omzigtig en denk aan de volstrekte meerderheid. - De laatste vraag is deze: gij begeert een predikant van deze of gene rigting - formulieren doen hier weinig af, de geschiedenis betuigt dit; - men is wel eens variabel, zelfs met de meer strenge geloofsbelijdenis; vergelijk volgens den heer Mensinga de Noord-Amerikaansche en de Hersteld Evangeliesch Luthersche (?). - Buiten de formulieren om, zullen er wel regtzinnige of liberale predikers zijn, naar dat men ze verkiest of beroept.
Zietdaar, waarde lezer! een zeer kort overzigt en zeer dor resumé, waaruit ten minste blijkt, in welken zin, en in welk verstand de schrijver het, omineuse vraagteeken wil beantwoord zien. Hij is open en Hollandsch rondborstig genoeg om de zaak bij het hoofd en bij de beenen aan te grijpen, en met zijn gevoelen cordaat voor den dag te komen. - Welk eene tegenstelling met hen, die het heil en het behoud der zinkende kerk alleenlijk in de formulieren zoeken, die angstig schreeuwen en roepen om de schimmen en de schriften der vaderen, alsof dáár het palladium der kerk, vooral der Hervormde kerk, te vinden ware! Welk een verschil wederom met die gemaskerde en met een gesloten vizier strijdende Theologanten, die zoo gaarne met alle partijen transigeren, die met allen goede maats willen blijven, die met de eene hand geven en met de andere nemen, den Lieven Heer danken als zij er maar heelshuids afkomen, veilig uit het gedrang raken, en eene goede vette beroeping kunnen attrapeeren, waarvoor zij gaarne eenige formulieren zouden laten glippen, of er op nieuws eenige bezweren en van buiten leeren, volgens het bekende woord van den zeer variabelen Hendrik IV: Paris vaut bien une messe, dat is: een goed, renderend, afgebeden beroep, is wel een half of een heel Theologisch geweten waard. Neen, de predikant te Sybecarspel lonkt en knipoogt niet met de formulieren, om er eenig voordeel mede te bejagen; wat hem als waarheid op het hart lag, vloeide zoo warm uit de pen, en hij heeft er toen niet aan gedacht, dat menigeen, die minder cordaat is, den staf over hem zal breken.
Is de heer Mensinga echter niet te ver gegaan? Vreest ge dat, gelooft ge dat, en als er onder u zijn van wie wij moeten zeggen: hoopt ge dat? welnu, neemt zijn geschrift voor u en naast u, aan de eene zijde zijn geschrift en aan de andere zijde uw' Bijbel, en als ge volstrekt wilt, legt de Dordsche vaderen en de formulieren er ook nog bij, en wederlegt hem, dat staat u vrij, daartoe zijt ge zelfs geroepen, daartoe zijt ge gehouden. Mensinga kan en zal u dat niet ten kwade duiden. - Bewijst nu, dat de eer en de vrede in de Hervormde kerk eeniglijk afhangen van de aanneming en handhaving der formu- | |
| |
lieren, maar bewijst dat niet met droevige of brommende exclamatiën, ook niet met bedreigingen, ook niet omdat gij en de uwen dat zoo gaarne zoudt wenschen. - Bewijst dat niet, als gij er geene bewijzen voor hebt, om uwe eigene armoede te dekken, door bewijzen uit de schriften van den bekwamen Groen (‘het Regt der Hervormde Gezindheid’) door eenige zinsneden uit de Vereeniging, die, zooals de heer Mensinga aanmerkt, welligt zoo geheel eenig niet is, - neen, treedt tegen den man uit Sybecarspel, persoonlijk, ridderlijk in het strijdperk, en breekt een of een half dozijn lansen met hem; - door zulk een tegenspraak, door zulk een bedaard en onpartijdig tegenschrift zal slechts voor de goede zaak gewonnen worden. Men zal de kracht of de zwakheid uwer strijdkrachten leeren kennen, en de formulieren zelven zullen er niet bij verliezen, veeleer, als ingedaagden, voor meer of minder onschuldig worden verklaard. - Intusschen gelooven wij, dat het niet zoo gemakkelijk zal vallen, den heer Mensinga van uit zijn standpunt geheel te overwinnen. Hij heeft de geschiedkundige waarheid, de ondervinding, het gezond verstand onloochenbaar aan zijne zijde. Gij welligt uw uitgewerkt Theologisch systeem, uwe consequente voorstelling eener gemeente, die in het rasterwerk der formulieren
als een vorstelijk hartenkamp is ingesloten, opdat geen der vlugvoetige dogmatische reeën of herten ontsnappe. Gij vreest dat de Heilige Schrift, zooals ze daar ligt, van Genesis tot aan de Openbaring van Johannes, zichzelve niet goed kan verdedigen, dat zij met hulptroepen moet uitgerust, met bolwerken omgeven, met hooge muren moet afgesloten - welnu, als gij een dapper ingenieur zijt, zullen wij zien hoedanig gij het Woord Gods door uwe formulieren voor alle vijandelijke kogels bomvrij kunt maken, doch wordt niet al te boos op hen, die nu eens en vooral in het geloof staan, dat de Heilige Schrift nog altijd bij magte is om zichzelve, zonder uwe zeer verschillende, elkaâr zeer tegensprekende en zeer opheffende geloofsbelijdenissen, te handhaven en te verdedigen. 't Is zoo, de heer Mensinga heeft eene zeere plek aangeroerd, toen hij blz. 57 en volgg. op eenmaal over bekende leerstellige, dogmatische punten het woord voerde, en juist dáár ergernis gaf. Wij weten het zeer goed, dáár-, dáártoe moeten de formulieren dienen, alsof ze tot geen ander einde gevormd waren, om zekere steile dogmatische stellingen te enregistreren, te doen herleven, te doen ingang verkrij gen; alleen om die reden zoudet ge ze zoo ongaarne missen - maar daarmede is de zaak niet afgedaan. - Wij vragen niet naar uwe bijzondere theologische, Hervormde opinie, maar naar de zuivere Christelijke waarheid, naar het regt der gemeente, naar het regt der leeraren, naar het regt van Christus' Kerk, naar de vrijheid ons juist door Christus gegeven, gewaarborgd, en ons door zijn leer, en leven en dood geheiligd, en deze, deze zult ge ons niet ontnemen, al wildet ge ons onder al de formulieren der geheele wereld bedelven, zoodat wij geen adem meer konden scheppen. - Maar waarom dan geen geheel nieuw formulier (de andere waren toch ook eens nieuw) aangemeten en aangepast, als een modieus schoeisel, aan den geest des
Tijds? Waarom geene herziening van onze kerkelijk leerstellige grondwetten? Waarom niet? Wel, goede vrienden, als men eens commissiën benoemen wilde om een dergelijk werk te volbrengen, en men plaatste hier in één vertrek (om alleen van meer bekende predikers en
| |
| |
godgeleerden te spreken), Ds. Spijker, met Ds. van Senden en Ds. Mensinga mede, en in een ander vertrek Ds. Heldring, Ds. Callenbach en Ds. Molenaar, en men vergeleek dan, na volbragten arbeid, de nieuwe of hernieuwde formulieren door die heeren vervaardigd, dan zoude deze vergelijking dadelijk het antwoord bevatten, waarom de heer Mensinga en wij met hem, thans geene nieuwe formulieren wachten of wenschen. Is intusschen het bezwaar geheel weggenomen door de aanneming der welbekende twaalf artikelen? Het ware zeer te verlangen, en men eerbiedigt te regt deze twaalf oude kerkkroonen, die in elke kerk niet ongepast zijn, als er maar goed helder licht op brandt; nieuwmodisch gaslicht is minder goed; 't walmt meermalen; alweder hier het oude bezwaar: de interpretatie, de opvatting; voor menigeen die niet gaarne zonder theologischen leiddraad, dik werf zoo stevig en dik gevlochten als een leiband, voor kinderen zonder valhoeden, wil gaan, is er in dat twaalftal oud-kerkelijke theses, voor dezen reeds te veel, voor anderen te weinig. Men weet immers, en de heer Mensinga verbloemt het niet, hoe de steen des aanstoots, de hellevaart, wordt weggewenteld, of zoo behakt en behouwen, dat deze niet, als al te grof bewerkt, hinderlijk is voor het philosophisch en aesthetisch geloof. Daarenboven hechten wij wel iets aan de altijd zeer apocryphe geboorte-acte der twaalf kinderen eener oudere kerk, die zich, wat la paternité betreft, niet wel kunnen legitimeren, en mede als vondelingen mogen beschouwd worden. Naar het ons voorkomt, is de voorslag om met de twaalf artikelen den knoop door te hakken, zeer goed gemeend, maar wegens de hier boven aangevoerde redenen niet voldoende. Alles komt hier op neêr, en de prediker, die ons zoo
krachtig en mannelijk voorlicht, gevoelt dat levendig: of de kerk, de Hervormde in het bijzonder, in het vervolg zal kunnen blijven bestaan, bloeijen en groeijen, zonder de formulieren, dan of deze, als integrerend levensbeginsel, moeten behouden worden. De heer Mensinga heeft zijne gronden juist, dapper, onbewimpeld, ungefärbt zeggen de Germanen, en ook sine irâ et studio zeggen de geleerden, medegedeeld; hij heeft voorzeker meer getracht om te overtuigen dan om te overreden, en wij verlangen zeer om te hooren welk een' weêr- of tegen- klank hij heeft uitgelokt. - Het hooge kerkbestuur der Hervormde kerk zal ook wel zijne gronden en motieven ad notam nemen, en welhaast over deze hoofdquaestie zich moeten laten hooren. - De voorstanders der formulieren, de altijd eensgezinde (hopen wij) broeders, die zich vereenigden, om eenheid en zeker geene verdeeldheid in de kerk te doen ontstaan, zullen den heer Mensinga mede op den voet volgen, en welligt nu of later eenige kleine banbliksems naar den kerktoren van het nederige Sybecarspel heenzenden, waartegen de heer Mensinga, dit vertrouwen wij, zijnen afleider heeft geplaatst, die langs den toren door zijne studeerkamer in den grond is gezet, en hem dus niet zullen deren, misschien weder opwekken om een nieuwe donderbui, als een Theologische Franklin, uit te lokken. - Wij weten echter of gelooven, dat de vrijzinnige, geleerde, rondborstige strijder, niet door eenen aanval, door eene charge uit den zadel is geligt, en dat er anderen aan zijne zijde staan, die met hem mede vechten. Het hooge kerkbestuur der Hervormde kerk zal moeten weten, wat weldra hier te doen en te laten is.
| |
| |
Wij wenschen met den dienstknecht des Heeren, die even als een vroeger dienstknecht en apostel weet, ‘dat het Woord Gods niet gebonden is,’ dat zijne poging den vrede en de eer der kerk moge bevorderen, en het Rijk Gods in oorspronkelijke kracht moge gehandhaafd worden, zonder aanzien van personen, onder den invloed van Gods verlichtenden en Heiligen Geest.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|