De ‘laatste oogenblikken van Egmond.’
Wie 't voorregt genoot, om het gewrocht van Gallait's penseel, in 's konings schilderijzaal ter bezigtiging gesteld, te aanschouwen, en den ontvangen indruk slechts weêrgeven kon door te zeggen: ‘welk een voortreffelijk stuk! welk eene uitmuntende schilderij!’ die pleegde gewis, naar 't oordeel van elk, wien waarachtig kunstgevoel bezielt, eene onvergeeflijke heiligschennis. Wie, als wij, den blik mogt werpen op de ‘laatste oogenblikken van Egmond’, die zag meer dan een weêrgaloos meesterwerk, die sloeg een vochtig oog naar boven, die bewonderde de scheppingskracht der genie, en dankte den Almagtige, dat Hij aan enkele bevoorregten de gave schonk om, met behulp van een weinig stof, zulke wonderen te doen. De indruk, door de beschouwing van zulk een kunststuk verwekt, gaat niet voorbij, en wordt nimmer weder geheelenal uitgewischt. Hij blijft, zoolang het leven duurt. Wie het zag, zooals 't gezien moet worden, vergeet het nooit. Welk een verheven en stoute conceptie! Welk eene onvergelijkelijke expressie! Welk eene reuzenonderneming om de tragische ontknooping van het leven diens merkwaardigen mans, diens roemruchten strijders en martelaars voor de vrijheid, op die wijze voor te stellen. Gij hebt hier een dichtstuk op het paneel! Een epos in kleuren! Twee beelden, maar eene wereld van gedachten! Gij wordt getroffen en weggesleept door de magt der antithese. Zie hoe de eerste morgenstralen door 't tralievenster dringen, waarbij Egmond staat, hoe zij een zilveren tint verspreiden op zijne edele trekken en hooggewelfd voorhoofd. Zie, hoe die morgengloor worstelt met den verflaauwenden gloed, die van de waskaarsen op het krusifiks afdaalt, hoe die uchtendstralen hier de heerschappij behouden, als ware 't om een symbool daar te stellen van dat betere morgenrood, dat weldra voor hem zal opgaan, als de mannelijke ziel uit den kerker van het stoffelijk ligchaam, met dat ligchaam uit den steenen kerker zal bevrijd worden. Zie
de sporen van diep gevoelde smart, ingedrukt door het kerkerleed en boezemlijden, niet weggewischt, maar overstraald door de manmoedige berusting en Christelijke onderwerping op dat bleeke en krachtvolle gelaat van den graaf. Wend dan den blik naar Yperens bisschop, Martin Rithoven, die, is ook de getrouwheid van zijn biechteling aan de kerkleer niet boven bedenking en twijfel verheven - toch opregte deelneming toont op het gelaat, waarop minder diepdenkendheid en geleerdheid, dan goedhartigheid en mededoogen gelezen worden, en die het welgemeende zijner deelneming staaft door een paar stevige tranen, aan zijne oogen ontperst. Maar - weder trekt u de Graaf, die in zijne fiere en rijzige gestalte niet minder het tegenbeeld is van de gezetheid en welgedaanheid des kerkvoogds, dan de gemoedsaandoeningen verschillen bij den martelaar der vrijheid, en den tot medelijden bewogen geestelijke. Zelfs tot in het gewaad blijft de kunstenaar zijne tegenstellingen voortzetten, en is hier ook een klein vergrijp tegen de historische waarheid gepleegd, de kleeding van Egmond is eenvoudig en waardig, en zijn