| |
| |
| |
Mengelwerk.
Aan het hof - en op het land.
(Niet Vertaald.)
I.
Aan het hof.
Het was de dertigste Mei 18.. en de veertigste geboortedag van de vorstin van N.... Reeds sedert lang was veler verwachting ten aanzien der viering van dat feest hoog gespannen geweest en algemeen was de teleurstelling toen men vernam, dat de feestelijkheden uit hoofde van den gezondheidstoestand der verjarende geen voortgang zouden hebben. En evenwel bloeiden er rozen op de wangen der niet meer jeugdige maar die toch nog in de kracht des levens was; en evenwel verried geene de minste wankeling in gang of stand, dat haar gezond gestel was geschokt of ondermijnd. Wie haar echter van meer nabij had gadeslagen, dien kon het ter naauwernood ontglippen, dat zij krank mogt heeten; krank aan eene dier vele ziekten, die eenen dieperen zetel hebben dan eenig lijdend ligchaamsdeel, die dáár waar het oog droog blijft en weinig van zijn' glans verliest, waar de mond nog lagcht en de kaak niet verbleekt, niet het minst kwellen. - Wij gelooven aan een naauw verband tusschen ligchaam en ziel, wij erkennen den wederkeerigen invloed, wij zagen menig teeder en frêle gestel lijden en bezwijken onder smart, waarmede het stoffelijk deel niets gemeens scheen te hebben; maar er is er ook, bij wie die wederkeerige invloed niet zoo merkbaar is en die banden losser geknoopt schijnen, bij wie het sterker zenuwleven het ligchaam minder afhankelijk maakt van hetgeen er knaagt aan het hart. - En waarlijk, zulk eene Prometheusnatuur, die voor alles kracht en herstel schijnt te hebben en van geen bezwijken weet, is niet altijd eene wenschelijke gave. - Heil bijna den mensch wien naar ziel of gestel eene ruimere dosis indolentie werd toegedeeld; - heil velen, die bij zwakkere kracht reeds na korten tijd kampens bezweken! Bij de laatste was de ziel als het slagveld waar de strijd spoedig was beslecht; bij den krachtiger mensch met diep gevoel is zij het tooneel van eenen kamp, waarin de zegepraal lang werd betwist en moeijelijk behaald. Hoeveel grooter is daar de
verwoesting, hoeveel dieper en moorddadiger worden de wonden, welke men in heviger verbittering toebrengt of ontvangt! Wie kan den ongelukkigen die ter dood wordt gepijnigd een taai leven wenschen?
Zoo leed de vorstin in stilte en alleen eene meerdere prikkelbaarheid die nu in eene verhoogde gevoeligheid voor kleine tegenheden en teleurstellingen, dan in
| |
| |
apathie bij ondervindingen die eerder kwellingen mogten heeten zich openbaarde, zou den naauwkeurigen beschouwer hebben verraden, dat zij, de hooggeplaatste, zich weinig gelukkig gevoelde. Maar wie in menig slapeloos nachtelijk uur de benijde had gadeslagen, wie in dat hart had kunnen lezen, terwijl de hooggevierde hulde en begroeting ontving; hij had waarlijk niet gezegd, dat het alleen de dichters zijn, die aan het aanzien en de grootheid het ongeluk kunnen huwen.
Maar wat kwelde haar? Wat deed haar te midden van den hofcirkel, al waren het oogenblikken, in gepeins verzinken; wat zette somwijlen zelfs aan hare vriendelijke woorden eene koude bij, waarbij het was alsof zij uit een gemoed opwelden dat deelneming en lust in het leven had verloren, alsof zij uit een graf kwamen; terwijl zij zich straks daarna vermande en scherts en lach had, maar waaraan eenig sarcasme altijd iets spookachtigs bijzette? Wat deed hen, die haar aan het hof haars vaders als prinses Amalia en nog tot onlangs als de levendige, vrolijke hadden gekend, die merkbare verandering bespeuren in wijze van doen en zijn?
Dat alles was bij haar vooral waar te nemen sedert de freule von Dann aan het hof was gekomen, waar zij op aanbeveling van den minister von Halm als hofdame bij de vorstin was geplaatst en hare dienst als zoodanig eenigen tijd had vervuld. Haar vader, die vroeger in militaire betrekking den lande uitstekende diensten had bewezen, had haar niet het rijkste maar in zijn oog het schoonste erfdeel nagelaten, zijnen roem en eene opvoeding, die bij hare veelvuldige talenten gesoigneerd en geacheveerd mogt heeten. Wij gebruiken liever die uitheemsche woorden, omdat wij bij ons goed Hollandsch ‘zorgvuldig en voltooid’ nóg aan eene opleiding zouden denken, waaraan zedelijke degelijkheid en vooral de bloesem en kroon der godsdienstige opleiding niet ontbrak. Edoch daarvan had zij uit Parijs weinig medegebragt. Zij had de godsdienst leeren beschouwen als iets uiterlijks, als eene voorgeschrevene kleeding welke men op sommige dagen draagt en aan anderen ziet, maar waarmede men dan ook au bon Dieu het zijne had gegund. De Fransche ligtzinnigheid en ontrouw, de behoefte om door het onthullen en verbergen van bekoorlijkheden, door het toestaan en weigeren van gunsten, door het aannemen en afstooten van oplettendheden te lokken en te boeijen en daarbij van het edele en goede en ernstige en heilige een spel te maken, met één woord galanterie en coquetterie waren des te dieper in haar hart ingeweven. Schoonheid en schijnbare onschuld waren gevaarlijke wapenen in hare hand. Zij was eene paradijsvrucht, een lust voor de oogen en begeerlijk, uitlokkend tot genot, maar waaraan de dood vast was. En, om onze geschiedkundige vergelijking voort te zetten, ook de slang, die om die vrucht heen speelde en daarvan het lokaas der verleiding maakte, ontbrak niet. Niet te vergeefs had de minister von Halm op het mededoogen der vorstin gerekend om haar, der weeze, eene plaats aan het hof te bezorgen, hij had niet te vergeefs gerekend op hetgeen er slechts
en zwaks in het hart des vorsten scheen te wonen, om haar dezen te doen beheerschen.
Maar de partij was te wel aangelegd en de spelers te ervaren, dan dat de vorstin te spoedig kon bespeuren hoe zij, terwijl zij der verlatene hare moederlijke bescherming gunde, het vergif hielp be- | |
| |
reiden, dat voor hare rust en geluk doodelijk zou worden. Zij zag niet, dat de schuchtere duive de harpij was, die zou trachten de klaauwen in haar hart te slaan en hare geheele levensatmosfeer te verpesten. - Trouwens hoe kon zij 't weefsel van list ontdekken, hoe de fatale omstandigheden kennen, die den minister bewogen om den vorst te verstrikken? Hoe kon zij weten, dat diens neef zich schuldig had gemaakt aan ontvreemding van landsgelden en vervalsching van stukken, en dat de werkzame financieraad Behm slechts wachtte totdat hij al de draden der schandelijke zaak in handen had om eene vervolging tegen den schuldige in te stellen? Hoe kon zij weten, dat het vertoon van hulde, dat de jonge von Halm jegens de freule von Dann aannam, slechts het weven van een dekkleed was voor de eigen schuld, dat tevens als een sluijer over de gehoopte zwakheid van den vorst moest worden gespreid? En over dat alles was voor haar sedert weinige weken een licht opgegaan, maar dat nog altijd te zwak was om volle zekerheid te schenken. Zij moest twijfelen of haar wantrouwen gegrond was. En bij dien stand van zaken kon en wilde de hooghartige, die zich misschien zoo zwaar gekrenkt moest voelen, geen feest aannemen; zij achtte zulks eene onopregtheid van hare zijde. Was zij inderdaad verwaarloosd en beleedigd ook door den vorst, haren echtgenoot, dan wilde zij geene plaats en regten afstaan, welke zij als heilig beschouwde, die gedeeld met eene andere alle waarde verloren, ja tot eene schande in haar oog werden. Zij wenschte dikwerf, dat de al te gedienstige hand eener vertrouwelinge den sluijer niet had weggeslagen, die zooveel leeds en oneers voor haar verborg.
En toch was haar gade in hare tegenwoordigheid zoo ongedwongen, hij sprak over de freule von Dann zoo vrij en liet hare bekoorlijkheden en talenten zoo ongezocht regt wedervaren, dat zij zich hare belofte van geheimhouding wel moest herinneren, om niet door eene open bekentenis van hare vermoedens een einde te maken aan de kwellende onzekerheid. - Zoo had de vorst haar nog op den morgen van haren feestdag in hare apartementen bezocht om haar zijnen gelukwensch te brengen, en had hij den voorslag om es avonds ten minste een' kleinen cercle om zich te vereenigen zoo onbevangen gedaan, dat de wolk over haren geest werkelijk weder dunner werd, en zij hare toestemming niet had geweigerd. Zij deed zulks te eerder, omdat zij in den kleiner' kring hare achterdocht nog beter dacht te kunnen toetsen. Daarom sloeg zij voor, dat men zich dan zou vereenigen in haar salon, die met vleugeldeuren op het terras uitkwam, ten einde zóó genot te hebben van de natuur, die, getooid in lentedos, haar schoonste schoon ten toon spreidde.
De avond vereenigde een klein maar uitgelezen gezelschap, en de natuur scheen elke ziel, die daarvoor open stond, uit te noodigen tot genot, zoodat de vorst en vorstin en zoo velen als daartoe door etiquette of keus werden genoopt, een groot deel van den avond op het terras doorbragten, waar de avondkoelte hun de geuren der oranjeboomen, en van de bloemperken die reeds vol stonden van de vroegste bloemen, die eerstelingen van de poëzij der natuur, te gemoet woei. - En waarlijk, het kon genot heeten. - Helder mogt het schijnsel van waskaars en gas, waarvan eene zee van licht uitstroomde, daar binnen stralen en honderden van prisma's vormen in het kristal
| |
| |
van kroon en luchter; - het was een grootsch en kalm gezigt om daar buiten de sterren te zien stralen in het diepe azuur. Het was grootsch en vrijheidademend, om in plaats van het beklemmend plafond den nachtelijken hemel zich te zien welven boven het hoofd. Zij was grootsch en verheffend die nachtelijke stilte in plaats van het vaak nietsbeteekenend gesnap, en die wisseling van pligtplegingen en vleijerij, dat verguldsel van de kleine menschen en de kleine dingen onzer kleine aarde. Was zij eene Hollandsche geweest, die avond had de vorstin het recitatief van onzen van Alphen herinnerd:
Daar rijst het tint'lend starrenheir,
En de aarde zwijgt verbaasd.
't Gestarnte spiegelt zich in 't meir,
Waarop geen windje blaast.
't Is alles hemel wat men ziet,
Zelfs bergen vluchten heen:
't Verdorde blaadje schuifelt niet,
't Gestarnte spreekt alleen.
Doch die uitwerking had de natuur met hare stille, degelijke pracht niet op alle daar aanwezigen. Ook op het gebied der geesten geldt de wet der assimilatie, en laat zich die der aant ekking en terugstooting gelden. Slechts waar in de tastatuur der ziel de snaren die daarmede instemmen niet zijn gebroken of verlamd, vindt die stem der natuur weêrklank. Er waren er onder het hooge gezelschap wien de terugkeer in den salon laat genoeg kwam. Dáár vonden zij meer hunne wereld. En onder dezen behoorden niet het minst de freule von Dann en de minister, die gaarne hoe meer sterren des te liever zou hebben gezien, maar op zijnen rok; en die van alle hemelen zich nog het best onder of bij den troonhemel bevond. - Vooral thans kwam hem die nachtelijke excurs zeer ongelegen, omdat hij den vorst gaarne bekoord en verrukt zou hebben gezien, maar dan door zijne aanstaande nicht. - Hij bragt daarop spoedig het gesprek op de muziek en van daar was de stap tot eene uitnoodiging dat de freule von Dann zich zou laten hooren niet verre. De roem van haar talent was reeds verbreid, en de uitnoodiging werd weldra algemeen. - Zij greep de guitar en zette zich schijnbaar zoo vrij en toch zoo berekend tot het spel, dat velen haar reeds daarom zouden hebben willen toejuichen. Hare pose was zoo zedig en deed te gelijk die volle, weelderige vormen zoo uitkomen, de kleine voet kwam zoo verraderlijk voor den dag, dat men mogt twijfelen, of men haar als engel der bevalligheid of als duivelin der verleiding moest begroeten. Men vernam meestergrepen op het instrument, dat onder hare hand als bezield werd. Maar algemeen bragt men haar hulde, toen zij een eenvoudig lied van Matthisson uitvoerde. - Schuchtere wanhoop, die der weeze zoo natuurlijk was, drukte hare stem uit, toen zij klagend het:
Einen Nachen seh'ich schwanken;
Aber ach! der Fährmann fehlt
zong. Hoe hadden allen haar hulp en heul willen bieden! Doch welk eene koenheid, die het durfde opnemen met het leven, drukte zij uit, toen straks daarop het:
Man muss wollen, man muss wagen!
klonk. Hoe gerust scheen zij, dat het wonder zou plaats grijpen, dat haar ‘in das schöne Wunderland’ harer wenschen, plannen en verwachtingen zou voeren. - De vorstin zelve vergat een oogenblik hare verdenking en zwaaide harer kunst lof toe. Zij zweeg reeds eene poos, toen nog de vorst, even als andere heeren, haar als onder den invloed eener betoovering bleef aanstaren. - Was die blik hulde aan haar als toonkunstenares, of eene andere?
| |
| |
Men drong aan, men bad om meer van haar te hooren, hoe men daarbij ook de etiquette vergat. De opgang welken zij maakte had, vooral in zulk een gezelschap, iets woests en stormachtigs. Zijzelve scheen meer en meer de furie der muziek, dier reine kunst ja, maar voor het reine oor en het reine hart. Zij sleepte mede; zij had het air of zij zichzelve vergat, even als zij anderen zich deed vergeten. - Doch inderdaad vergat zij zich weinig. Het was alsof door snelle en toch welberekende slagen het beeld der fijne verleiding onder hare handen ontstond. Voor iemand, die van hare oogmerken niet wist, was zij de voor hare kunst gepassioneerde, in geestdrift ontvonkte virtuoze. Wie die oogmerken halfkende zou haar voor eene geïntimideerde bacchante hebben aangezien; zij bleef de freule von Dann. - De vorst bleef haar steeds aanstaren en had naauwelijks een oor voor de weinige woorden, welke de minister von Halm, die steeds aan zijne zijde stond, hem toefluisterde. Gedurende eene korte pauze verzocht de vorst zelf de freule, dat zij hun nog één lied wilde gunnen. Zij bragt de hand met eene korte beweging aan het elpen voorhoofd, en alsof hare keus daarop bij toeval viel, zong zij, gelijk zoo dikwerf, in de vreemde taal, vol lust en weelde, wat de mond in het vaderlandsche woord niet zou wagen uit te spreken, het air l'Amor possénte uit de Armida, dat wij vrij en met gebreken; trachten over te brengen:
Zijn harmonie trof nog mijn' ooren,
Toen reeds de zon haar baan betrad,
Het vooglenkoor zich luid deed hooren
In 't veld, toen alles sliep in stad.
Zij sprak: dat onze jonge dagen
Aan liefde en lust zijn toegewijd!
Want weelde zijn de minneplagen,
't Zijn stralen op ons pad verbreid.
Zij sprak: bemint! Dat 's feest voor 't harte,
Dat zang en lied der lip ontstroom'!
Is 't leven ruw, doormengd met smarte;
De liefde zij een zaal'ge droom.
't Is ijdel, al wat ons deez' aard kan geven,
Liefde is een hemeltelg, die 's levens zorgen sust.
Alleen zijn is de dood; te zaam vereend is leven.
Bemint en minnend leeft ge, en daarom dan gekust!
Ademloos had men geluisterd, en ademlooze stilte bleef heerschen, ook nadat de laatste toon van het weelderig maar kunstig gezongen lied was weggestorven. Allen waren enkel bewondering, men kon voor haar lof geene woorden vinden, de vleijerij was verstomd. Het voorwerp van zooveel hulde moest indruk maken, betooveren, meende de minister; en reeds waren er die meenden dat de keus van het air niet enkel toeval was; het ontbrak niet aan combinatiën, en er bouwden meerderen dan de minister en zijn neef plannen op de mogelijke, ja misschien reeds bestaande liaisons.
Slechts op een paar aangezigten zou een gelaatkundige, of liever een hoofsch gezigtenkenner, wolken van smart, of den ligten nevel der bedenking hebben bespeurd, het was op dat van de vorstin en van den financieraad, die beide, als instinctmatig, den vorschenden blik vestigden op den minister, die zijne vreugde en hoop op triomf evenwel meesterlijk verborg, en weldra een kort onderhoud met beiden had, waarin hij voor de eene de meeste belangstelling, voor den ander' de meeste toenadering veinsde. De vorstin begroette hem koel; de financieraad met beleefde stugheid, zoodat hij beiden met eenen zoo mogelijk gescherpten angel in het hart en lagchende verliet, terwijl hij de vrijheid nam om zich ten beste aan te bevelen.
Digt schaarden zich de bewonderaars om de freule en uitten wanne dankbe- | |
| |
tuigingen voor het kunstgenot; de jonge von Halm de dringendste onder hen. De minister leidde haar tot het vorstelijk paar, en de freule ontving vooral van den vorst menige loftuiting. De hooge personen verwijderden zich, en weldra was de straks zoo schitterende salon, maar die nu verlaten en donker daar stond, een beeld te meer van hetgeen alle vreugde wordt, die enkel vreugde dezer wereld moet heeten. - De vorstin zag de weinige overblijfselen van haar huiselijk geluk in de waagschaal gesteld; de vorst was op gladde baan gevoerd; de freule von Dann had hoop om op hare innerlijke gemeenheid den stempel te drukken van de werkelijke daad; de jonker von Halm hoopte zijne slechtheid met eene laagheid te dekken, terwijl de minister meende dat hem de lof, van een tweede Dubois te wezen, mogt worden toegekend. Nog waren immers al de draden in zijn weefsel zoo juist ingebragt en goed aangeslagen.
Den volgenden morgen werd de vorstin verrast door de komst van haren oom, graaf von March, den jongeren broeder haars vaders, die evenwel met het in H. regerende huis op weinig broederlijken voet stond. De hertog was iemand van het oude stelsel, die het ‘door de gratie Gods’ met hand en tand vast hield, en bij wien het Goddelijk regt der regerenden, zonder dat dezen daarom juist den Goddelijken pligt hadden te ontzien, bijna een leerstuk des geloofs was. Van regten der onderdanen, voor en tegenover gekroonde hoofden, wist hij niet, en wilde hij niet weten, en zoo zette hij zich dikwerf over goddelijke en menschelijke wetten heen. Moest hij bespeuren hoe de ideën van vrijheid en menschenregten immer meerderen ingang vonden, hij voelde daarin slechts een spoorslag om zijne hoogheerlijke regten te handhaven en die revolutionnaire denkbeelden te onderdrukken. Hij had dan ook van het ‘tel est notre bon plaisir’ ruimschoots gebruik gemaakt; en gelijk hij vroeger aan weelde en wellust den ruimen teugel had gevierd, zoo voedde hij thans eene pronk- en hebzucht, die hem het voorwerp van den haat en de verwenschingen zijner onderdanen maakte. Zijn broeder daarentegen was een populair man in den besten zin des woords. Hij gaf zich niet enkel den schijn van toenadering tot het volk, maar hij achtte het hoog, omdat hij het goede dat daar is aan te treffen op zijnen prijs schatte. Hij had steeds, minder nog openlijk, dan bij beraadslagingen en in vertrouwelijk gesprek, de belangen des volks voorgestaan. Hij had zijnen broeder dikwerf gewaarschuwd. Hij verstond zijnen tijd, en begreep dat zedelijke gehalte der vorsten meer dan ooit noodig was. - Van daar de onmin tusschen de broeders, de haat van hovelingen en vleijers, van daar botsing en verkoeling, die maakten dat de graaf von March zich gaarne van het H...sche hof verwijderde, wanneer zijne betrekkingen dáár zulks slechts gedoogden. - Dàn kwam hij gaarne tot
zijne nicht, zijnen vriend Behm en andere in N.
Thans echter riep hem nog iets anders derwaarts. De financieraad had hem au courant gehouden van de facheuse historie, waarin de jonge von Halm betrokken was, en van de middelen die er werden aangewend om den loop van het regt tegen te houden. Zucht voor billijkheid, bezorgdheid voor de rust en het geluk zijner nicht riepen hem naar het N...sche hof. Hij wilde daar alles aanwenden, om de beide menschen aan wie zijn hart zoo was gehecht niet de slagt- | |
| |
offers te zien worden eener schandelijke intrigue. - De vorstin werd door zijne komst verrast, zij wist dat hij het steeds wèl met haar meende en weldra waren zij in een vertrouwelijk gesprek gewikkeld, waardoor de vorstin omtrent de beraamde plannen werd ingelicht. Zij gevoelde zich daardoor diep beleedigd en wilde bij die bevestiging van haren argwaan de freule von Dann wegzenden en haren echtgenoot daarover onderhouden. Haar oom toonde haar aan, hoe zij daardoor slechts schandaal zou verwekken, en hoe onvoorzigtig vooral zulk een gedrag zou zijn op een tijdstip, waarin de bewijzen niet talrijk of afdoend genoeg waren. - In hare verontwaardiging gaf zij het besluit op om ten minste zich te verwijderen van het hof. De oom billijkte dit te eerder, omdat hij daardoor voorkwam dat de zaak éclat maakte, en men meerdere zekerheid zou bekomen van de houding des vorsten. Nog dienzelfden dag droeg men dien wensch voor aan den vorst, die er na eenige bedenking in toestemde. Het slot Felsheim werd daartoe uitgekozen en onmiddellijk kwam het bevel om het half verlaten kasteel zoodanig in te rigten, dat het gedurende eenigen tijd een geschikt verblijf opleverde voor de vorstin en weinige personen uit haren hofstoet, die haar zouden vergezellen.
Nog dienzelfden avond had de vorst een onderhoud met den graaf von March, waarin hij dezen eenige wenken gaf omtrent de zaak van den jongen von Halm. Hij liet niet onduidelijk blijken, hoe lief het hem zou wezen, als men die zóó kon behandelen, dat althans de openlijke ergernis werd vermeden. Hij zinspeelde op te ver getrokken dienstijver, sprak van consideratiën voor betrekkingen, verhief de diensten van den minister von Halm hoog en liet zich enkele toespelingen ontvallen, waaruit de graaf moest opmaken, dat eene interventie bij zijnen vriend Behm zelfs den vorst niet onwelkom zou zijn.
Den graaf was dit gesprek welkom, omdat hij meende daardoor aanleiding te vinden om zijnen vriend, wiens onkreukbare regtschapenheid hij kende, ter zijde te treden op het moeijelijke standpunt, waarop deze zich weldra zou geplaatst zien. Hij sloeg daarom den vorst voor, dat deze zelf met den financieraad een onderhoud zou hebben over het bewuste onderwerp, en wel in zijne tegenwoordigheid. De minister werd nu aangediend, en de graaf verwijderde zich. - Nadat eenige zaken waren afgedaan, bragt zijne excellentie het gesprek op den vorigen avond, het toen gesmaakt kunstgenot en de freule von Dann, op de voorgenomen reis der vorstin en op die haar zouden vergezellen, vanwaar de overgang tot de vraag of de freule daartoe zou gedesigneerd worden, vrij natuurlijk was. Hij gaf te kennen dat deze des vorsten bemiddeling daartoe als eene gunst zou vragen. - Hoe nam de sluwe daarbij het gelaat des vorsten waar! Hoe verheugde hij zich, toen hij daarop bij het noemen van den naam der verleidelijke een' trek van welbehagen meende te bespeuren, en de vorst het gesprek daarover niet afbrak. Hoe listig wist hij zijne goede wenschen daarin te mengen, dat het verblijf van hare Hoogheid op Felsheim van gewenschten invloed mogt wezen op haar blijkbaar neêrslagtige gemoedsstemming! Hoe veel moest de vrouw verliezen, dacht hij, als zij zoo nevens de hetaere werd gesteld! Hoe beloofde hij zich alles van de ontmoeting der laatste met den vorst en van hare kunstgrepen! - Maar hoe verheugde hij zich
| |
| |
bovenal toen hij zijnen gebieder geneigd vond om den volgenden dag de nieuw aangelegde vestingwerken te M. in oogenschouw te nemen, in welks nabijheid het landgoed van den minister lag!
Het plan werd volvoerd, en de graaf von Halm had de eer om met zijnen vorstelijken gebieder zijne gade, zoo het heette, te verrassen. De freule von Dann, wier betrekking haar dien dag niet aan het hof riep, bevond zich toevallig daar, en gereedelijk ontving de gastvrouw een' wenk, dat de freule na het diner den vorst een verzoek had voor te dragen. De gastheer was hoogvereerd en allerbeminnelijkst, de freule verlegen, en niet over te halen om zich met den vorst aan tafel te zetten, dan alleen op diens beleefden maar warmen aandrang. - Zij was het model der bescheidene bedeesdheid. Hoewel de gravin het à la campagne comme à la campagne ter verontschuldiging aanvoerde en er geen brille en luister werd ten toon gespreid, was de disch den vorst niet te frugaal, het geheel had iets comfortables en de gulden, geurige Champagne bruischte en tintelde vrolijk en vervrolijkend in het kristallijnen glas. Men werd weldra gedegageerd en geheel à son aise, zoodat de minister aan het dessert durfde meenen, dat er niets ontbrak, dan dat de Muze der zang het tafelgenot veredelde en verhoogde. En vandaar tot het verzoek des vorsten om een lied aan de freule was de overstap kort en spoedig geschied.
In opgewonden stemming greep zij het instrument en zong met Anacrerontischen moedwil een lied op het nat, dat enkele dichters moest bezielen, dat er meerderen in verrukking bragt, en de meesten hunne hulde waardig hebben gekeurd. Zij koos zoo goed. Taal en toon en uitvoering harmoniëerden, en terwijl zij de snaren tokkelde, scheen zij met gelijke magt de zielen van die haar hoorden te beheerschen. - De vrouw des huizes verwijderde zich en de minister wilde nog enkele stukken gereed maken, die hij den volgenden dag behoefde. De freule scheen niet te bespeuren dat zij zich met den vorst alleen bevond, en hief een air aan van Moore uit zijne Irish Songs, dat uit weemoed en verlangen geweven scheen, dat dreigde 's vorsten hart, gelijk de woorden luidden, ‘tot het klimop te maken, dat alleen en op zichzelf niet kan tieren, dat aan het naaste voorwerp zich hecht in digte omhelzing.’ Het was hem, gelijk Goethe in zijnen Götz von Berlichingen laat zeggen: alsof al zijne zinnen verhoogd en versterkt en volkomener waren, terwijl hij toch het gebruik van geenen enkele derzelve had. - Doch nu zong zij
And to know, when far from the lips we love,
We have but to make love to the lips we are near.
en de klaauw van den duivel der verleiding, die den vorst enger en enger scheen te omstrikken, werd de greep van zijnen goeden engel die hem behield. Het beeld zijner gade trad hem voor den geest en gaf hem betere gedachten in, en na de freule bedankt en zijne verschooning ingebragt te hebben, dat hij haar een oogenblik alleen liet, volgde hij den minister in het kabinet, waar deze opzag, alsof de belaagde vogel hem den strik terugbragt, dien hij bad uitgezet om dien te vangen. Nogtans was hij te goed diplomaat om zijne teleurstelling ook maar in de verte te verraden. En toen de vorst later onder dankzegging afscheid nam om met zijnen minister huiswaarts te keeren, zou men weinig hebben gezegd, dat men menschen zag, die een ander aan den rand des verderfs hadden gevoerd of die daaraan had ge- | |
| |
staan. Onder den weg nam de graaf von Halm, die trouwens zelf de schuld van zijnen neef niet in haren geheelen omvang kende, de gelegenheid waar om den vorst daarover te onderhouden en hem tot de belofte uit te lokken, dat deze alles zou aanwenden om diens vrijspraak te bewerken. - Hij kreeg ook de verzekering dat er veel voor zijn' bloedverwant zou geschieden, en zoo zag von Halm zich van deze zijde gerustgesteld.
Inmiddels had de financieraad de zaak verder onderzocht, en steeds meerdere blijken gevonden van kwade trouw. In den geheelen tak van administratie, aan welks hoofd des ministers neef was gesteld, hadden praktijken plaats gegrepen die inderdaad afpersingen waren, en die luider dan het deficit in zijne kas om herstel schreeuwden. Omkooping verzekerde straffeloosheid en deze had eene schaamteloosheld ten gevolge die tergend mogt heeten, totdat ten laatste de maat vol werd en overvloeide. Met verontwaardiging zag de regtschapen Behm het net van list en gewelddaad, dat zich bij nader onderzoek al verder uitstrekte. Klagten en reclames waren gesmoord, onderzoekingen op de lange baan geschoven, zoodat hij al zijnen moed noodig had om eene zaak vol te houden, die hem niet slechts veel arbeids kostte, maar die hem onvermijdelijk vele en magtige vijanden moest berokkenen. - Hij had echter nu de stukken gereed en de memorie opgemaakt die als acte van beschuldiging moest dienen, toen hij bij den vorst werd bescheiden en dit na twee dagen, uit hoofde van het vertrek van diens gade naar Felsheim.
De toebereidselen ter ontvangst waren zoo spoedig mogelijk gemaakt, en de vorstin verliet de stad, waar zij vooral in den laatsten tijd door menige bekommering was achtervolgd en zij menig bitter uur had gekend. En toch hoe weinig zekerheid had zij nog; hoe stond haar levensgeluk, hare eer als vrouw op hagchelijk spel! Het geheim drukte haar. Het had haar dikwerf op de lippen gezweefd; maar steeds herinnerde zij zich het woord van haren oom: ‘is de zaak ongelukkig waar, dan verbittert gij uwen echtgenoot; is zij niet waar, dan beleedigt gij hem!’ - Zoo vertrok de bij al hare grootheid arme. Zij had behoefte om in de natuur meer alleen te wezen met zichzelve en met Hem, die in paleis en stulp zoo dikwerf de beste, de eenige troost des lijdenden moet zijn. Met een klein gevolg en door den vorst een eindweegs begeleid, begaf zij zich op reis. Zij had den minister niet bij zich ontvangen.
Den volgenden morgen werd Behm ontboden bij den vorst, De graaf von March, hiervan verwittigd, had beloofd daarbij tegenwoordig te zijn, althans niet lang na zijnen vriend te verschijnen. In 's vorsten kabinet toegelaten, wachtte de financieraad eerbiedig af wat zijn gebieder hem had te zeggen. Weldra kwam deze ter zake, en na zijnen wensch te hebben uitgedrukt, dat zijne hooge beambten in entente cordiale mogten leven, gaf hij den financieraad te kennen, dat hij, door een weinig conniventie, den minister von Halm zeer aan zich zou kunnen verpligten. Hij sprak van losheden der jeugd, welke sommigen later dan anderen vaarwel zeiden, en duidde aan dat een weinig oogluiking hemzelven welkom zou zijn. Hij sprak van het slniten der carrière van iemand in de kracht van zijn leven en van wanhopige stappen, waartoe men aanleiding geven, maar waarbij men bezwaarlijk vrede vinden kon; kortom, hij bezigde alle argumenten
| |
| |
bij gebrek van een enkel, dat goed en afdoend mogt heeten. - Behm nam de les: ‘wees voorzigtig als de slange, doch opregt gelijk de duive’ in acht. Hij bleef steeds luisterend naar al wat de vorst zou gelieven aan te voeren, en dacht onwillekeurig aan een opmarcherend regiment veteranen, waarbij de kreupelsten achteraan komen. Hij putte alleen door zijne vragende, wachtende blikken den vorst zoodanig uit, dat deze veel kreeg van eene spin, welke de jongen aan een stokje houdt dat hij steeds in de hand omdraait, waardoor het beest immer voort - en zich ten laatste uitspint. De waarheid en het goed regt hadden dan ook zooveel magt op het gemoed van Zijne Hoogheid, dat hij in de war en met zijne houding verlegen raakte, en hij gevoelde dat hij eene kwade zaak verdedigde met onhoudbare gronden. Hij zweeg eindelijk.
Maar men zou zich zeer hebben bedrogen, indien men had gemeend dat Behm inwendig even kalm was als hij zulks uiterlijk scheen. Eene edele verontwaardiging deed hem gloeijen. Toen de vorst geeindigd had, sprak hij alleen: ‘Uwe Hoogheid duide het vrije woord niet euvel. Ik zou geen' vrede met mijzelven hebben, indien ik, na in mijne vroegere regterlijke betrekking tegen armen die zich aan het goed van anderen vergrepen vonnis te hebben gesproken naar de wet, nu het regt schond ten behoeve van den grooten. Moet de zaak niet worden vervolgd, dan geve Uwe Hoogheid mij mijn ontslag. Ik beschuldig den jongen van Halm van afpersing, dieverij en falsiteit. Ik zoek zelfs geene verzachtende namen. Hier zijn de stukken en ik vraag bevel tot inhechtenisneming. Mijne behandeling van de von Halm's is onafhankelijk van mijn' afkeer van hen, ofschoon beide vrucht zijn van hetzelfde zaad, van hunne onbillijkheid, hebzucht en trots, die op den bodem van mijn hart weerzin en tegenstand moeten voortbrengen. Ik wil met mijn geweten en mijnen God vrede houden.’
De vorst was onzeker of hij zich door het vrije woord beleedigd moest gevoelen zoowel, alsof hij nog verdere pogingen zou aanwenden om von Halm te verdedigen. Als een geschikt veldheer zocht hij eene diversie te maken en noemde Behm's woorden beleedigend ook voor den minister.
Nu werd de graaf von March aangediend, die bijna onmiddellijk daarop binnentrad. De vorst had hem liever weggewenscht. Met weinige woorden werd hij omtrent den stand van zaken ingelicht, die hem trouwens bekend waren en ook bij hem zocht de vorst de bedenking te doen gelden, dat hij eene zoo hooggeplaatste familie niet kon compromitteren, dat hij von Halm onmogelijk kon missen. Doch hij bepleitte hier zijne zaak voor iemand, die allerminst van zoo gevaarlijke transactiën met het regt wilde weten. Ernstig en met warme overtuiging sprak hij: ‘mijn doorluchtige Neef duide het mij niet ten kwade, wanneer ik het wapen dat hij ter verdediging aanvoert, tegen hem gebruik. Juist von Halm's positie, zijne geboorte en familie, zijne opvoeding en maatschappelijk standpunt maken hem slechts strafwaardiger. Daardoor waren hem des te hechtere perken van den pligt gesteld, de weg des regts hem te duidelijker getraceerd. Hij heeft heiliger regten geschonden en zich meer vergrepen dan de arme die oneerlijk is. De adel moet zulken verloochenen, de familie hem niet beschermen, de naam hem niet straffeloos maken; of die allen worden gecompromitteerd. Het volk ziet om het hooge heen niet meer dien nimbus en heiligenglorie, die vroeger alles omhulde.
| |
| |
De beste politiek in onze dagen is regt doen. Hij is schuldiger dan gij weet.’
De vorst dacht na en deelde hun de belofte mede welke hij den minister had gedaan. Hij voerde nog eens aan dat deze dan bezwaarlijk zijnen post kon blijven bekleeden. En toch kon hij den man, die zooveel met hem had gewerkt, ja die zijn vriend was, bezwaarlijk zijn ontslag geven. Men zag dat de vorst de zaak, gelijk men zegt, noode aandurfde.
Nu echter nam de graaf von March het woord en zeide: ‘Laat ons dan de spits afbijten! Er is eene zuivering noodig, anders vreet het euvel voort en de wonden worden ten laatste ongeneeslijk. Ga, indien gij wilt naar Felsheim, en draag mij, gelijk gij nog eens hebt gedaan, de teugels der regering over. Doe het spoedig en zonder het plan aan iemand mede te deelen.’
Aarzelend nam de vorst den voorslag aan. Hij benoemde bij eene eigenhandige acte den graaf von March als zijn tijdelijk plaatsvervanger, en na eenige dagen vertrok hij naar Felsheim. - Eene der eerste daden van den plaatsvervangenden bestuurder was de inhechtenisneming van den jongen von Halm Zijn oom was woedend en zond terstond zijn ontslag in, dat gaarne werd aangenomen. Het proces werd geinstrueerd en zonder aanzien des persoons behandeld. In toorn ontvlamd, omdat hij meende dat zijn oom eene onvergeeflijke domheid had begaan, en in vertwijfeling gaf de gevangene inlichtingen, die van den voormaligen minister bijna een' medepligtige, ten minste een' vertrouweling maakten. Deze leverde een vertoog vol verwijtingen in aan den vorst en verliet het land, dat hij ondankbaar noemde. Een paar beambten verwijderden zich zonder hun ontslag in te zenden of rekening te doen. Het N...sche hof en land onderging eene eerste reeds veel afdoende zuivering.
(Het vervolg hierna.)
|
|