biedige houding van de kinderen jegens de ouders wij wel wat meer hadden willen zien uitkomen; maar ook voor ons. Wij hebben er den mensch in gevonden, zoo als die is en wezen kan, maar met het oog van den zielenschilder of -schilderes beschouwd en met kunstig getrouwe hand geschetst en ten papiere gebragt. Meestal is wijze van handelen en gedrag door omstandigheden en inborst der handelenden gemotieveerd, en voldoet de roman ook aan de psychologische eischen.
Maar ook aan hoogere vorderingen is voldaan, en de schrijfster toont dat zij hare roeping begreep, niet enkel als zij (D. I, bl. 115) vraagt: ‘wat baat het ook, romans voor u te schrijven, zoo uwe kleine gebreken (en ook de groote, ofschoon niet à la Sue) er niet in opgehaald worden?’ maar ook als zij grootere en geringere en de bij hen te ontmoeten verkeerdheden schetst. - En uit dit oogpunt beschouwd, weten wij geene klasse van menschen, wanneer die slechts op de gevorderde intellectuele hoogte staan, aan wie men Angela niet kan in handen geven. Godsvrucht en wel eene verlichte, Christelijke, liefde, huiselijkheid, menschelijkheid worden daarin aangeprezen, niet zóó dat men zich die aanprijzing mag getroosten als het nuttig maar degoutant recept van zoo menig zedendoctor: neen! het is bloem en vrucht ‘keurig blozend en juist door kunsteloosheid schoon vereenigd, waarbij men gelukkig is, - gelukkig als een kind!’ - Een heilige, opgeruimde ernst ademt ons tegen, als de schrijfster van God en Christus, van deugd, van dood en leven spreekt. Zij doet dit dikwerf op eenen toon, die haar eigen is en die te gelijk Claudiaansch mag heeten.
Wilt gij eene enkele proeve?
Als gij rijk zijt lezer, en gij edele armen hebt kunnen zien, werkelijk en goed kunnen zien.
‘Hij dacht met een gevoel, zwemende naar wroeging of liever walging, moest ik misschien zeggen, aan de gerijfelijkheden die hem bij zijne 't huiskomst wachtten... Hierop volgden dan weder onbestemde droomen van weldadigheid, gelijk de droomen van hen, die, helaas! in gedachten leven, en niets verstaan van den aanhoudenden arbeid, de moeitevolle krachtinspanning, welke er vereischt wordt van al degenen, die inderdaad goed willen doen.’
Leest armeren!
‘Ons aller Vader heeft zijne arbeidende kinderen niet vergeten, maar hun van zijne zegeningen ook hun aandeel geschonken.’
Priesters en priesteressen der kunst!
‘Vriendelijke, zedige, weldadige Genius! - met oogen waarin het heilige vuur met een' getemperden gloed schittert, - bekoorlijkheid der huiselijke kunst! - hoe veel uren en uren, anders doorgebragt in vermoeijenden kamp met, of te midden van al het akelige van dien boozen geest, de verveling - of erger, veel erger nog, in de uitspattingen van zondig vermaak - zijn onder uwen liefelijken invloed, uren van werkzaamheid, onschuld en geluk geworden! Wat veredeling, wat harmonij, wat blijmoedigheid zijn uwe gaven geweest! O altijd liefelijke Godin, behoud uwe plaats, volg immer in haastigen dienstijver (?) de schreden van uwen broeder, den pligt; en zoo moge de zegen van God en menschen op uw onschuldig hoofd nederdalen!’
Wij hebben koude plaatsen, meer beschouwingen en redeneringen uitgeschreven. Er zijn er ook, die ons hebben getroffen en (gij lacht daarom immers niet,