De Tijdspiegel. Jaargang 6
(1849)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijBalthazar Bekker in Franeker.
| |
[pagina 27]
| |
kon zich met vele stellingen van de orthodoxie niet vereenigen; maar vooral was hij de bestrijder van het geloof aan heksen en spoken, dat weleer menschen op den brandstapel bragt, en dat in zijnen tijd nog vrouwen met roode oogen of eenig ander vreemd verschijnsel aan het ligchaam treurige onaangenaamheden berokkende. - Liet nu hier de stof der dichterlijke verbeelding nog eenige speelruimte; het is minder dit veld dat door den schrijver voor als nog werd gekozen. Hij heeft begonnen Bekker te Franeker te schetsen, waar hij nog predikant, ofschoon dan ook om onregtzinnigheid aangevochten predikant is. - Wij weten geen enkele horreur, niets bijzonder bevalligs in het geheele boek. Naauwelijks grijpt er nu en dan eenig belangrijk voorval uit de geschiedenis dier hagchelijke dagen in. Men is grootendeels in gesprek met enkele theologen of philosophen - het boek moet dus allervervelendst zijn. En evenwel is ons oordeel, en wij vertrouwen dat van meerderen, over het werk een geheel ander. Wij kennen den schrijver die zich onder eene initialeGa naar voetnoot1) verbergt niet, kunnen zelfs niet gissen; maar staan geen oogenblik in bedenking om hem den lof toe te kennen, dat hij zijne taak waardiglijk heeft vervuld. Hij heeft ons een genrestuk geleverd, waarin iets meer te doen was dan een weinig het kostuum te bewaren. Zijn penseel verraadt veel meer dan het bespieden der natuur of van de eigendommelijkheden of handelingen der menschen. Hij heeft denkwijzen en gevoelens geschilderd, karakters ontleed en voorgesteld, grootheid en hatelijke laagheid laten optreden op een veelal alledaagsch tooneel. Maar wat hij uit den verleden tijd leverde is veel minder waard dan dat, wat hij voor den tegenwoordigen gaf. Onmerkbaar en toch krachtig grijpt hij het blinde vasthouden aan het oude en de daaruit voortvloeijende verketteringszucht aan, die ondanks het gezond verstand en de geschiedenis daarover reeds lang den staf braken, nog altijd door velen worden gehuldigd, en nog zoo vele hoofden en pennen en helaas! ook harten en handen zelfs in beweging brengen, die de laatste doen sluiten waar Christelijke liefde ze moest doen openen om te geven, of ze doen digtknijpen tot gebalde dreigende vuisten. Wanneer zullen alle Christenen beseffen, dat er een ijveren is zonder verstand niet slechts, maar zonder Christelijkheid, en dat haat om het geloof de ergste ketterij is? Wil men met hevigheid en strijd overtuigen, dáármede de zaak der waarheid doen zegevieren; dan is er stellig geen wapen slechter gekozen. - Uit de wrijving van gevoelens moge de vonk der waarheid worden geboren, uit de botsing der harten komt slechts verwoestende brand voort. Van die zijde beschouwd hebben wij ons vermaakt met het relaas van de aanmerkingen, die door de verschillende Classen op de ‘Vaste spijze’ van Bekker waren gemaakt (bl. 162 en volgg.). Het is eene naïve voorstelling, hoe men op de ketterjagt het gewoonlijk enkel ééns is in de drift der vervolging tegen de opgejaagde prooi. Eene les, welke men in onze dagen gerustelijk mag in het oog houden. Daarom hebben ook de heeren van de Nieuwe Synode in de oude zaak, zoo al niet wijsselijk dan toch met eene ruime mate van schranderheid, besloten | |
[pagina 28]
| |
om het maar niet tot zulke onderlinge eenheid te willen brengen. Maar zoo blijft hunne overeenstemming weinig meer dan die tusschen de Kretensers, die alleen dan de zaak ééns waren, wanneer zij zich van buiten aangevallen zagen, maar die, zoodra er eenige rust kwam, met elkander plukhairden. - Daarom kan men eene zekere partij noode iets gevaarlijkers laten dan juist dat, waarom zij in den beginne veelal schreeuwen, namelijk veiligheid en rust. - Uit dien hoofde wenschten wij reeds ten jare 1831, dat men toenmaals van de Cock, Scholte enz eene uitlegging en breedvoeriger ontvouwing hunner gevoelens had afgevraagd. Dan hadden zij hoogstwaarschijnlijk een proefondervindelijk bewijs geleverd, dat zulke eenstemmigheid onbereikbaar en werkelijk eene chimère is. Ja, zij waren zulke bewijzen geworden en daarmede de beste verdediging voor Synode, of klassis, of menschen, die gaarne eene Christelijke vrijheid laten en zelf genieten. Als men de menschen meer wegdenkt en namen vergeet, dan kunnen nog hooggeleerde en hoogaanzienlijke, die zich in onze dagen laten gelden, hier het ‘de te fabula narratur’ alleraardigst op zich toepassen. Edoch men vindt hier nog meer. Er is dikwijls reden tot dankbaarheid bij de vergelijking van dien ‘goeden, ouden tijd’ met onze dagen. Wij hebben eerbied voor de braven ook uit het voorgeslacht; maar men leert die dagen van vrome deugd, dien gulden tijd van onze vaderen, als door sommigen wel wat al te zeer verguld beschouwen. - Er was toen ook onmatigheid, ook wellust, ook eigenbaat en bovenal ook heerschzucht. Geestelijke heerschzucht mogelijk meer dan thans, nu men zoo bang is om den geestelijken hun vol burgerlijk regt te gunnen. Maar dan is er ook in het door ons aangekondigde werk een rijke oogst op te doen van vertrouwen. Voert het ons ter beschouwing van een' der vele kampstrijden, welke de godsdienst en hare waarheid tegen hevige bestrijders van buiten en nog meer tegen hare vijanden in haren eigen boezem had te voeren; zien wij hier eene der slingeringen tusschen uitersten en hield die waarheid daaronder stand, ja werd zij haar doel slechts nader gevoerd; wij hopen van den strijd en twist onzer dagen niet minder goeds. - Zijn de aanvallers magtiger, hun doel verderfelijker; het ligt in den aard der zaak, dat de uitslag ook des te meer beslissend zal zijn. Men komt meer en meer op de principes, op de eerste hoofdwaarheden terug, en dáár kan Christendom en waarheid elken aanvalslechts des te beter verduren. Kerkelijke spitsvindigheden eener ziftende dogmatiek zijn als de buitenwerken, welke men dikwerf beter prijs geeft dan bezet houdt. Het ‘opinionum commenta delet dies’ heeft zich op het theologisch gebied reeds geldig bewezen, en zal zulks nog verder doen. Ons zal het aangenaam wezen, wanneer wij Bekker nog naar Loenen en later naar Amsterdam mogen volgen aan de hand des schrijvers, die voor zijne taak zoo wél is berekend. Hij verwachte evenwel niet, dat hij algemeen zal bevallen. Daarvoor is er in zijn werk te veel degelijks, te veel wat te sterk partij trekt in het oog van zulken, die zelve gaarne te sterk partij nemen. - Hij loopt geen gevaar om Bekker te zeer te vleijen. Hij is geen ketterpatroon, maar vriend der waarheid. |
|