bij ons heden vervuld. Hoe ernstig herlezen wij het Binnenhof, nu er zich in den lande zoo vele handen naar het staatsroer uitstrekken; hoe wenschen wij met oud-Hollandsche gehechtheid aan het regerend stamhuis de taal aan H.K.H. de Prinses van Oranje toegezongen, diepgeworteld in haar hart!
Maar ook op ander terrein volgen wij den zanger gaarne, als hij ons voorgaat bij de verdediging van geliefde vrijheden. De Drukpers is een krachtige ontboezeming in dat genre. O mogt een verblijdend teeken van den invloed des dichters de lezing er van volgen... Nadat hij tot het volk de vraag gerigt heeft, of het instemt met de ellendige drogredenen tegen de vrijheid van drukpers door lichtschuwende magthebbenden in der tijd aangevoerd, besluit hij met deze woorden:
...... daar rijst het voor mijn oogen,
't Welsprekendst andwoord dat gij geeft!
'k Zie Costers standbeeld in de Spaarnestad verhoogen...
God lof! 'k Zie nog dat Holland leeft!
Zoo 's dichters verwachting bedrogen uitkwam... wij schrikken bijna terug voor het consequent doorvoeren van het denkbeeld...
Bij de lezing van verzen als de Partij juichen wij dubbel in onze vrijheid van drukpers, die zulke stemmen als met duizende echoos herhaalt; een taal wier kracht, wier mannelijke uitdrukking ons noopt een paar coupletten ter karakterizeering meê te deelen; te meer wijl er een geest uit spreekt zoo innig verwant met den onzen:
Zie op! Het volk wil 't nieuwe pad bewandelen!
Waarheen toch voerde 't oude dan naar 't graf?
Het wil verjongd met nieuwe veerkracht handelen,
't Wil vrijheid, zoo als God ze aan de aarde gaf;
't Wil recht om naar zijn hart den Heer te aanbidden;
't Wil langer niet één kaste 't roer nabij.
Misduidt ge dit? Zoo treed vrij uit hun midden,
En steek de vaan der oude landspartij.
Maar wilt gij 't recht voor allen laten gelden,
Wilt gij dat hier niet enkel gunst regeert,
Juicht gij het toe, dat mannen 't ondier velden,
Wiens eigenbaat ons volk hield overheerd;
Dan opgestaan - en met ons mêe gestreden,
En 't lied verzaakt in dienst der vleierij,
De onmenschlijkheid den vuigen kop vertreden!
U mêegeschaard bij Hollands volkspartij!
Ja, schoon is 't voor de menschheid op te treden;
Een Cherub met het vlammend waarheidszwaard.
De onbuigbren, die zelf alles buigen deden,
Nu op hun beurt te breidlen in hun vaart,
Hen uit hun paradijs van macht te bannen
- Een lichte straf voor zware dwinglandij-
En ook te waken dat zich geen tirannen
Ontwikklen uit uw eigen staatspartij.
Liet ons bestek het toe, hoe gaarne citeerden wij uit Aan de Duitschers het eerste en vijfde couplet, waarin de geest die de bovenstaande regels doortintelt mede zoo krachtig doorblinkt, maar waarin tevens de grens zoo juist staat aangeteekend tot hoever de dichter met volksdemonstraties sympathiseert.
Vraagt ge mij nu of mijn oog met even veel welgevallen over al de bladzijden van het boeksken weidde, dan antwoord ik onbewimpeld: neen! en ben in deze verklaring even openhartig als in mijne loftuiting. De verzen de 17de November 1846, en de coupletten aan Helmers b.v. bevielen mij oneindig minder dan de vermelde dichtstukken; maar buiten deze, beveel ik u nog de lezing aan van het Hollandsch Lied, Onzen Koning. 13 Maart 1848, Koning en volk, en ik ben overtuigd, dat gij het niet boud gesproken zult noemen als ik ons publiek den bundel aanprijs, met de verzekering van zijne wezenlijke waarde.
Dichter en uitgever verdienen evenzeer succes. Onvermoeid biedt de laatstgenoemde ons publiek poëtische werken aan; de keurige vorm zijner uitgaven, de onbekrompenheid en goede smaak die hij telkens daarbij aan den dag legt, prijzen wij hier opzettelijk openlijk, omdat het ons zoo zelden gegund is met