De eigendom en het socialismus.
Een woord aan den heer Mr. W.R. Boer.
Du choc des opinions jaillit la verité.
In nommer 9 van de Gids, over het vorige jaar, komt een artikel voor van uwe hand getiteld: Frédéric Bastiat en de Socialisten, - hetwelk veelzins, met mijne, ofschoon misschien niet genoeg diepe inzigten, in de staathuishoudkunde, overeenstemt. Ik erken gaarne de meerdere consequentie en stelselmatigheid, en den grond van ervaring der staathuishoudkundige wetenschap tegenover het meer theoretische van het socialismus, maar wil ook niet dadelijk den philanthropischen bodem van dit laatste voorbij zien. - Ik geloof ook, dat beide, voor het tegenwoordige zeer vijandig tegen elkander overstaande, allengs meer zullen verbroederen, en de dwalingen en uitersten, die in beide worden aangetroffen, eindelijk zullen worden opgelost, en de waarheid als één zal te voorschijn treden. - Die tijd is nog verre... maar hoeveel tijd heeft niet alle waarheid, op dit ondermaansche, noodig om te ontkiemen, te groeijen, vruchten te dragen, en die gerijpt.
In het door u behandelde onderwerp, komt de eigendom ter sprake. De eigendom, welks onschendbaarheid dagelijks wordt aangerand, en die door Proudhon en de zijnen als diefstal en niets anders wordt uitgekreten.
Als opgevoed en levende in eene maatschappij, waar ik den eigendom als heilig heb leeren beschouwen, kan ik mij niet op een onzijdig terrein plaatsen, om onbevooroordeeld te beslissen of de eigendom onschendbaar is, dan diefstal. - Ik beschouw hem tot heden nog onschendbaar.
Maar, en hier nader ik het geschilpunt waarover ik zoo gaarne eenige inlichting wilde ontvangen, bij uwe verdediging van de onschendbaarheid des eigendoms, tegen de socialistische en communistische leer zegt gij: ‘eigendom is niets anders dan: de toeeigening, tot regt verheven door den arbeid.’ Eigendom is eerst, en dan komt de wet die den eigendom beschermt, en zooveel noodig regelt: De socialist zegt: De wet eerst, en dan de eigendom die door haar wordt gegeven of ontnomen.
Maar aan deze door u als economist gegevene definitie: ‘eigendom is niets anders dan de toeeigening tot regt verheven door den arbeid.’ wordt gijzelf inconsequent in hare gevolgen, terwijl, indien deze beschuldiging ongegrond is, het vermoeden van inconsequentie toch uit uwe woorden wordt geboren.
Uit de definitie moet, consequent geredeneerd, naar het mij toeschijnt, voortvloeijen. ‘Derhalve is alle eigendom, uit erfopvolging, onbestaanbaar.’ Want de