De Tijdspiegel. Jaargang 6
(1849)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 15]
| |
Afschaffing van de doodstraf wegens misdaad tegen den staat.Een vreesselijk woord weergalmt er in Duitschland. Een electrieke schok heeft al de omwentelingsgezinden tegelijk doen sidderen. Het is de geregtelijke moord gepleegd op eenen der volksvertegenwoordigers, afgezant der rijksvergadering te Weenen. 't Zal eer deze regelen gedrukt zijn, gebleken wezen in hoeverre de Frankforter vergadering regt had het schrikkelijke woord: geregtelijke moord, uit te spreken. Misschien zal 't regtsvraag blijven, conflict tusschen het Duitsche Standregt en het regt der volken. Al ware het ook dat het bleke, dat zij zich niet te sterk uitdrukte, dan nog wil ik nóch de moraliteit, noch de staatkundige denkwijs en handelingen van den beruchten revolutionnair en demagoog verdedigen aan de eene zij, nóch aan den anderen kant het vermoeden trachten te stijven, dat haat der kerkelijke partij (men weet dat Blum een der heftigste en meest geexalteerde drijvers van het Duitsch-Katholicisme was) of wrok van Windisch-Grätz, 't zij persoonlijke, 't zij van door den volksman gekwetst adelsbelang zijn vonnis verzwaard en de uitvoering bespoedigd heeft, veel min het verdedigen, wanneer de dolk voor hem bestemd, reeds nu den oudsten der weezen van Blum door de moeder in handen gegeven, slechts wacht tot de arm krachtig genoeg is om hem zonder missen te sturen,... slechts vestig ik het oog op den diepen indruk welken het, te Frankfort geheel onverwachte, mij evenwel niet verrast hebbende voorval, want van het oogenblik af dat niet regt tegen, maar wraak op de moordenaars van Latour op de vaandelen der regimenten geschreven stond, vreesde ik meer dan dit, den indruk dien het maken, de gevolgen die het voor Duitschlands rust of onrust hebben kan. Zeer zeker gaat een groot deel van den gunstigen indruk, welken des keizerlijken opperveldheers gematigdheid jegens de bevolking van Weenen gemaakt heeft, bij de democratische partij weder verloren. De verbittering der partijen ontvangt een schromelijk voedsel, de verzoening wordt te minder waarschijnlijk, en zoo, dan te minder opregt. 't Kan zijn dat de wijsheid der gematigden, de schrik voor voortdurenden burgeroorlog, de ongunstige persoonlijkheid van Blum zelven, den wraaklust dempen en de gevolgen keeren. - Maar, ook het tegendeel is mogelijk. Op dit oogenblik is het ten minste olie in de vlam die te Berlijn zoo hevig, en in gansch Duitschland woedt. Het gebeurde in Saksen, op het vernemen der teregtstelling van Blum, Dresdensch burger, wijst het genoegzaam aan. En, wie ook de offers welke het te Weenen gevestigde wraakgerigt eischt voor Duitschlands bevrediging heilzaam keure, wenschelijker zal hij het ten minsten achten, wanneer zij, wel en goed bewaard, op den ontoeganglijken Küfstein zaten, om te gelegener tijd naar Amerika te worden ontlast. Dát hadde voorgekomen geweest, indien in Oostenrijk de les ware opgevolgd die de Fransche republiek gegeven heeft. Even gelijk de omwenteling van 1789 in dat eerste jaar van hare geboorte, aan | |
[pagina 16]
| |
Europa menige goede les gaf, welker spoediger opvolging of vaster heugenis de kracht van menigen op dit oogenblik het treffenden schok zou gebroken hebben, evenzoo gaf dezelfde republiek in dit jaar harer wedergeboorte, langdurig of kortstondig weten wij niet en doet er niet toe, aan Europa weder een tweetal lessen van naauwverwanten inhoud, overwaardig om gehoord en betracht te worden, zelfs in de monarchale staten, al komen ze dan ook van eene republiek. Ik bedoel de afschaffing van den staatkundigen eed en van de doodstraf wegens staatkundig misdrijf. De eerste, onchristelijk in zichzelf omdat hij onnoodig is, trouwens, de eed van belofte laat zich altijd nog minder dan die van getuigenis op Christelijken grond regtvaardigen, is, iedereen weet het, eene formaliteit, nabij komende aan eene tooneelvertooning, eene formaliteit die tot niets meer verpligt dan waartoe men, door de aanvaarding van het ambt zelve van regtswege verpligt is, en welks nalating of overtreding de wet bij magte is te straffen ook zonder eed, eene formaliteit die bovendien de ontzenuwende restrictie met zich voert, van niet langer geldig te zijn dan staats- of ander overwegend belang het medebrengt, even gelijk de bezworen eeuwigheid van eenen vrede stilzwijgend verstaan wordt zich niet verder uit te strekken dan totdat er weder een nieuwe oorlog ontstaan zal. Met de andere, onzedelijker nog dan gene, onregtvaardig, onstaatkundig, gevaarlijk nog daarenboven, willen wij, naar aanleiding van de Duitsche gebeurtenis, en met het oog op het tegenwoordig belang van Europa, en van ons vaderland in het bijzonder, ons bepaalder en nader bezig houden. Er is reden, om juist in het tegenwoordig tijdsgewricht ernstig er over na te denken. In gewone tijden is het een onderwerp van gewone wetgevende werkzaamheid. Dan urgeert het niet meer dan iedere andere behoefte aan regtvaardige en doeltreffende legislatie. Anders in het tegenwoordig oogenblik. Het is een tijd, waarin die daden, welke als staatkundige misdaden beschouwd worden of kunnen worden, te wachten zijn, en werkelijk, zoo niet in ons land dan elders, door duizenden reeds verrigt. Maar tevens, indien het waar is dat de toepassing der doodstraf op die daden gevaarlijk voor den Staat zelven kan zijn, dan nimmer zóó als in het tegenwoordige, zoo hagchelijke tijdperk. Ik noem ze vooreerst onregtvaardig. Indien de doodstraf eenigen zedelijken grond kan hebben, dan moet het zijn in het algemeene en natuurlijke besef (van Goddelijken oorsprong?) ‘wie des menschen bloed vergiet, zijn bloed zal door de menschen vergoten worden.’ Op toerekenbaren doodslag alleen kan de doodstraf regtvaardig zijn. Op ieder ander geval is zij onregtvaardig en ongeoorloofd, 't zij als wraak, 't zij als ten voorbeeldstelling, 't zij als zorg van de maatschappij voor hare eigen veiligheid; in het eerste geval gaat zij de uiterste grens van het strafregt, den talio te boven, in het tweede is zij onregt en misbruik van overmagt, in het derde begaat de maatschappij als zedelijk ligchaam, dezelfde misdaad die het individu in den staat van wetteloosheid plegen zou, wanneer hij, niet: het natuurregt en den natuurpligt van het Goëlaat, het bloedregtersambt uitoefende, niet: zich wapende tot zelfsverdediging, maar met der daad al degenen die hij vreesde hem in den weg te zullen staan, aan zijne zucht tot eigenbehoud opofferde; de oorlog van allen tegen allen. De doodstraf buiten het geval van moord | |
[pagina 17]
| |
is niet de staat des regts, maar des oorlogs, de oorlog van de maatschappij tegen de individus. De grenzen der zedelijke geoorloofdheid strekken zich, voor haar zoowel als voor het individu, niet verder uit dan tot het onschadelijk maken, met zijne eigene minst mogelijke schade, van dengenen van welken zij, wettig en wel bewezen, zich schade vreest. Pas dit grondbeginsel toe op de staatkundige misdrijven. Neem ze in haren hoogsten graad: feitelijk oproer. Heeft de oproerling moord begaan, toerekenbaren doodslag op weerloozen of op degenen die hem niet in onmiddellijk en niet anders dan door zelfverdediging ontwijkbaar levensgevaar bragten (want zelfs in het oproer neemt de noodweer de toerekenbaarheid van den doodslag weg, nooit kan maatschappelijk belang de algemeene en natuurlijke regten verkorten, vooral niet die welke ter ontschuldiging of vermindering van schuld dienen), hij valle onder het zwaard der geregtigheid, hij heeft: ‘'s menschen bloed vergoten.’ Is hij gevallen in het oproer zelf, dan houdt de wet op te spreken, hij is gesneuveld in den oorlog, 't zij van partij tegen partij, 't zij van het individu tegen de maatschappij; 't was regt; wie den oorlog voert, stelt zich aan deszelfs kansen bloot; of de strijd eerlijk of oneerlijk was, is onverschillig, en... wordt, somwijlen, eerst door de uitkomst beoordeeld. - Maar, zoo hij dien niet begaan heeft, dan kan hij ook het leven niet verbeurd hebben. Het hoogste dat hij verbeurd kan hebben, door die daad alleen, en zonder de bijkomende omstandigheden te rekenen is: het regt van inwoning in dien staat tegen welken hij zich vergrepen heeft. De straf derhalve: verbanning. Verzwarende omstandigheden kunnen ook de straf zwaarder maken, de veroorzaakte schade kan op zijne bezittingen (echter nimmer met algemeene verbeurdverklaring, waarvan nieuwere en betere tijden ons ontheven hebben) verhaald worden, boete tot zedelijke verbetering indien zijne misdaad van zedelijke verdorvenheid getuigde, kan hem opgelegd worden, maar nimmer kan de straf tot den dood klimmen. De doodstraf is het maximum, hetwelk nimmer door de gesubordineerde straf- of schuld-grootheden, zelfs niet door derzelve geheele som, kan bereikt worden. Zij behoort, geheel afzonderlijk, tot eene eigene cathegorie van schuld, schuld van moord. Ik noemde ze in de tweede plaats onzedelijk. Vooral in toepassing op land- en hoog-verraad, alhoewel dit doorgaans nog meer toerekenbaar is dan oproer, omdat het meer met kalmen en voorbedachten rade begaan wordt. Dat het ééne gewoonlijk meer door aanzienlijken, het andere door geringeren wordt begaan, is eene omstandigheid die veeleer tot verzwaring dan tot verligting strekken moet. En toch is vooral op hoog-verraad de toepassing der doodstraf hoogst onzedelijk. Waarom? Omdat de schuld of onschuld, de al of niet strafbaarheid der daad, in de praktijk, van de uitkomst afhangt. Wie, als ijne partij het onderspit delft, voor hoogverraad gevonnisd wordt, ware weldoener des lands geheeten indien zij gezegevierd had. Of de strop, òf de eikenkroon, niet de daad zelf, maar de uitkomst deelt die toe. Onze Willem de Eerste werd Vader des Vaderlands gezongen, - indien Spanje gezegevierd had, hadde hij als landverrader en majesteitsschender de straf van Egmond gedeeld. En, met oneindig meer regt dan deze, want - hij had de wapenen tegen den volmagthouder zijns Konings gevoerd. Vraagt men naar de innerlijke waarde, | |
[pagina 18]
| |
bij deze soort van misdaden, het is zeker dat altijd de zedelijkheid, dat is, de goede bedoeling, gepresumeerd moet worden, zoolang het tegendeel niet bewezen is. De wet, en niet enkel de Fransche, of de geschrevene in het algemeen, is vóór den beschuldigden; de presumtie van onschuld is wettig en geboden, zoolang de schuld niet is bewezen. - De geestelijke, die den wegens hoog-verraad ter dood veroordeelden in zijne laatste oogenblikken bijstaat, doe hem geene schuld belijden, of schuldvergiffenis ontvangen wegens zijne jegens den staat gepleegde misdaad. Hij behoeft die niet. Zelfs hem bestraffen dat hij grof spel speelde vermag hij niet eens, want ook daarvan hangt de zedelijkheid geheel en al van de bedoeling af. Zoowel om groot goed als om groot kwaad te doen, moet er grof gespeeld worden. Hij vrage hem alleen, in het geheim der biecht, naar zijne bedoelingen, en verootmoedige hem dan alleen, wanneer hij belijdt dat vuig eigenbelang of onedele hartstogt zijne drijfveeren waren. - Het oordeel over de zedelijkheid van deze daden moet zich, buiten de eigen belijdenis, alleen naar de bijkomende omstandigheden rigten. - Somwijlen zijn deze bekend, b.v. wanneer de beschuldigde zich door den vijand heeft laten omkoopen. Maar, doorgaans onbekend, behoort derzelver beoordeeling alleen aan Hem die de harten kent. En nu, is de toepassing der zwaarste van alle straffen, wier zedelijkheid buiten 't geval van moord, zoo hoogst twijfelachtig is, niet onzedelijkst van allen, waar ze wordt toegepast op daden, wier zedelijkheid zoo moeijelijk, vaak onmogelijk te beoordeelen is? Ik heet ze in de derde plaats onstaatkundig. Vooral in tijden van partijschap, in welke juist de meeste daden van deze soort worden bedreven. 't Kan zijn dat het afslaan der hoofden van de partij, gelijk eenmaal Tarquinius aan zijnen zoon te Gabiï deed onderwijzen, het gereedste middel is om te zegepralen, haar te fnuiken en een eind aan de zaak te maken, maar, wees voorzigtig, gij regtvaardigt daardoor partij, als zij op hare beurt op dezelfde wijs een eind aan de zaak maakt. Voel eerst naar uwen hals, eer gij door deze redenering, uw hoofd, en... dat van aanzienlijker dan gij, doet waggelen. - Indien ook niet altijd de hoofden, die op den hals der Hydra, in plaats van het afgeslagene opwassen, het evenaren, indien somwijlen de partij voor eenen tijd van kracht wordt beroofd, de doodstraf, aan een' harer aanvoerders, alleen wegens staats-misdaad voltrokken, versterkt haar innerlijk, verbindt en verbroedert haar onderling, wekt de onverschilligen tot deelneming, scherpt en verbittert, perpetueert de partijschappen, somwijlen voor leeftijden en meer dan die. - Hoe lang is het bloed van Oldenbarneveld de leus der staatsgezinden geweest, hoe lang heeft het huis van Oranje die schuld gedragen, - toen de gevangenschap van de Groot en Hoogerbeets reeds lang waren begonnen vergeten te worden? Minstens werpt de doodstraf veelal de naaste betrekkingen des geexecuteerden in de armen zijner partij. De zonen der als partijoffer gevallenen zijn voortaan aan haar geheiligd en gewijd. Dit is zóó waarachtig en natuurlijk dat het Filips van Egmond zelfs in het buitenland tot oneer werd aangerekend, dat hij, ofschoon in dienst zijns wettigen konings, de wapenen voerde tegen de partij, voor welke zijn vader had moeten bloeden.Ga naar voetnoot1) - Aan | |
[pagina 19]
| |
het bloed van éénen burger verloor Jacoba van Beijeren eene stad. Maar ze doet nog erger en gevaarlijker. Ze roept het in de geregelde maatschappij zoo vreesselijke, natuurlijke strafregt, het Goëlaat, dat ieder burger bij zijne intrede in de maatschappij gerekend wordt in haren schoot te hebben nedergelegd en aan haar ter uitoefening overgedragen, weder in het leven. Bijna altijd wordt doodstraf wegens staatsmisdaad, indien ze van geene verzwarende omstandigheden was vergezeld, door de partij beschouwd als moord, tegen welke, indien er geen maatschappelijk regt is, het regt en de pligt der natuur optreedt. De Goël (naaste bloedverwant) des verslagenen is de natuurlijke en verpligte regter en scherpregter des moordenaars. Hoe diep in onze natuur het besef van dezen pligt ligt, ziet ge aan de schande, welke alle volken waar de Vendetta nog bestaat aan het nalaten der volvoering van dien pligt hechten. Mijn vader sneuvelt strijdende voor zijne partij: wel wijdt mij zijn dood aan die partij, zoo lang het mij mogelijk is, mij van haar regt te overtuigen, maar nog niet vraag ik regt voor zijn bloed. Mijn gevoel zegt mij dat er geen moord heeft plaats gehad. - Maar hij wordt gevangen, ontwapend, weerloos gemaakt, en - sterft nu als offer der regtspraak van partij... nu is het in mijn oog moord, eene ‘stemme des bloeds dat roept van den aardbodem.’ Zoo de maatschappij regt weigert, ben ik zijn Goël. Hoe natuurlijk dit is behoef ik niet uit de veelheid, waar de voorbeelden zoo menigvuldig, waar dat van een Brutus en Collatinus oudtijds zoo beroemd en doorluchtig waren, te staven. Wien verwondert het dat Groeneveld en Stoutenburg zich geregtigd achtten om tegen het leven van Maurits zamen te zweren? - Van het oogenblik dat Palm gefusilleerd werd, liepen er Duitschers op het leven van Napoleon. En zóó waar is het, dat het gemeen gevoelen, trots alle maatschappelijke wetten en regten, dit regt blijft erkennen, dat zelfs Stoutenburg werd ontzien als hij de wapenen tegen zijn vaderland voerde. Hij had vaderbloed te wreken. Het doodshoofd in zijne vendelen deed hem, beklagen wel, maar niet veroordeelen. Slechts kracht van Christelijke beginselen, òf diep besef van maatschappelijk welzijn, òf verlaten van zijne partij, òf vrees, kunnen het wraakzwaard uit de handen doen vallen. Maar - niet op alle menschen werken de eerstgenoemde, vooral niet in tijden van partijschap en heftig geprikkelde hartstogten, evenzoo min als de beide laatsten altijd bevredigend intreden. 't Kan zijn dat de wraakkreet over den moord van Blum door één van die vier beginselen gesmoord wordt. Door het eerste is wel minst waarschijnlijk. Maar, ook geheel het tegendeel is mogelijk. Ja mogelijk zelf, dat dit algeheele tegendeel door de Oostenrijksche partij is bedoeld, bedoeld, niet alleen om de partijschap in Duitschland ten uiterste te scherpen, maar om Duitschlands bodem zelven van één te scheuren. Ongelukkig en wankel de monarchie die door zulke rampzalige middelen moet bijeen gehouden worden. - Men moet, ten allen tijde, maar nimmer zóó als in tijdperken gelijk aan dat wat voor Europa's westelijk vasteland met 1789 is aangebroken, met zoodanige handelingen voorzigtig zijn, en ze sparen tot | |
[pagina 20]
| |
de alleruiterste noodzakelijkheid. - De regtspleging van Lodewijk XVI was ook een coup d' état, zeer zeker, van de zijde der montagnards, om het wankele republikeinsche beginsel te redden, en onherroepelijk te breken met al wat er tegenoverstond. Ja de moorden van September 1792 waren het zelfs. In het geheel niet toevallig of enkel door volkswoede veroorzaakt. Wel degelijk met staatkundig doel van de leiders. De laatste mogen nu altijd moorden in den eigenlijksten zin blijven, niet alzoo Lodewijks teregtstelling, waarbij de regterlijke vormen werden in acht genomen (van zijn proces zelven moeten wij hier, natuurlijk, zwijgen). Keurt gij den coup d' état goed, die met Blum's fusillade geslagen is, gij doet het ook de valbijl waaronder de ongelukkige monarch het hoofd verloor. - En... de Septembermoorden, de oproer-en partijmoorden van alle tijden, die in onze dagen op zoo menig slagtoffer volbragt, op meer dan een gekroond hoofd beproefd zijn, - laat ze u wijsheid leeren en voorzigtig met uwe Staatkunde maken. Ge hebt gehoord door hoevelen in en buiten Duitschland de teregtstelling van Blum, ofschoon onder geregtelijke vormen, naar erkend Standregt, en misschien met regt zelfs, toch moord is gequalificeerd; vooral door het volk. Wees voorzigtig met dat vreesselijke woord. Leer het volk niet, het uittespreken; maak er hen niet gemeenzaam mede, ze zijn maar al te gretig om de gegevene of genomene les in praktijk te brengen. Zij moeten zoolang als het immer mogelijk is het oude vooroordeel behouden, dat iemand in den tabbaard of den gegalonneerden rok geen moordenaar kan zijn: want zien ze het hem, dan gevoelen zij regt (tot nog toe voelen zij alleen de kracht), om het ook te zijn. - En let wel, hoe gevaarlijk zulk een onvoorzigtig bederven van de volkszedelijkheid is in onze tijden, juist voor diegenen die boven het volk staan en de magt hebben, onze tijden, waarvan een der onmiskenbaarste karaktertrekken is: oorlog (God geve dat hij spoedig gedempt worde en er geene tabulae novae om beproefd behoeven te worden) van degenen die niet hebben tegen hen die hebben. - Nog eenmaal, zaten Blum en Messen-hauser en de hunnen op den Küfstein, en Kossuth in Amerika, 't ware wenschelijk voor allen in Europa die niet ex infima plebe zijn. Genoeg. In tijden als wij dit jaar beleven, is de doodstraf wegens staatkundig misdrijf, onregtvaardig en onzedelijk altijd, nu meer dan ooit onstaatkundig en gevaarlijk. Nederland geniet, Goddank, te midden der beroeringen die het overig westelijk en midden-Europa schokken, eene gewenschte rust. Maar dat onze bodem niet gewaarborgd is tegen burger-twist en burgerkrijg, getuigt onze geschiedenis zoo overvloedig als die van eenig land van Europa. - Dat er op dit oogenblik geene mogelijkheid toe bestaat... wie zal het beweren? - Dit slechts dàt, zooveel te langzamer en bezwaarlijker als ze bij ons ontstaat, ze hier zooveel te bitterder en te langduriger is. Hinge het ons, God beware ons, boven het hoofd, 't ware een geluk te achten, indien deze olie in de vlam bijtijds van onzen bodem weggedragen en buiten bereik gesteld was. Hier, of ik bedrieg mij, ware ze gevaarlijker dan elders. Ook dát heeft onze geschiedenis geleerd, dat ons volk meer dan een ander geneigd is tot bloedwraak over eenen geregtelijken moord, en, dat het dien wrok veel langer behoudt. Dat ligt in zijnen aard. Deze gedachten, reeds lang en menigwerven te voren door mij gekoesterd en | |
[pagina 21]
| |
bepeinsd, waren het, welke de tijding der Weener teregtstellingen, en vooral die van R. Blum, mij weder levendig deden worden. Mogen, wie het heil des vaderlands en der vaderlandsche maatschappij in handen ligt, en wie deze regelen onder de oogen komen, er over nadenken. |
|