De Tijdspiegel. Jaargang 6
(1849)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 11]
| |
opstellen van leerredenen ter eene zijde, en ter andere zijde het beoordeelen van die eens opgestelde en later gedrukte leerredenen; dit bezwaar wordt zelfs van jaar tot jaar grooter, en waar het eindelijk heen moet met de predikers en derzelver beoordeelaars, als de rhetorica, de homiletica, de aesthetica altijd ontwikkelend voorwaarts gaan, dat is niet te voorzien, want om hier met eeuwen te deelen, op zijn Oostersch, in ronde getallen (dat is het gemakkelijkste) zoo weet ge wel, geneigde en altijd beoordeelende lezer, dat een eerwaardig prediker, die ten jare 1749, met een of twee bundels leerredenen te voorschijn trad, aan geheel andere eischen onderworpen en ook onderhevig was, dan een onzer thans levende meesters in de kunst; b.v. de in vele opzigten hoogbegaafde Rotterdamsche broeder, wiens naam als homileet reeds verzekerd is. Toen zag men meer met een dogmatisch lijnx- en arendsoog op de min of meer naauwkeurig regtzinnige uitlegging der Schrift - dáár kwam het op aan. - Het stelsel was de ellemaat, waarnaar gemeten werd, voor het overige was het meestal goed genoeg, wanneer de bewijsplaatsen, de hulptroepen voor het systema slechts in behoorlijke orde optraden, de kapitein, het locus probans voorop, en dan de soldaten, de gelijkluidende plaatsen - men was reeds uit den brand, en de predikatie vond het verlangde debiet. - Men nam het zoo naauw niet met taal en stijl, dispositie of inkleeding. Als de gehalte maar uit de goede oude regtzinnige doos was, en het respectieve kerkgenootschap (men wist toen nog niets van eene Eerste of Tweede ge-kamerde ‘gezindheid’) door onregtzinnige opvattingen niet werd gecompromitteerd, dan was het al heel wel. - Hoe is dat alles veranderd! - Bij het beoordeelen van leerredenen in onze dagen, valt men meestal hoog of laag op de logica, de dispositie, de taal, op beeld en vorm - het dogmatisch, kerkelijk, leerstellig element komt in de achterhoede - bijna als de marketentster bij het leger, die altijd goed genoeg is; men tornt daar niet gaarne aan, maar de kleeding, de inkleeding der homiletische detachementen, de uniform der gedachten, de epauletten der schitterende volzinnen, de vergulde montering der dispositie, de geheele rhetorische generaals-garderôbe, daarnaar wordt vaak de sterkte en de dapperheid van het leger beoordeeld. Geen wonder - wie onzen tijd kent met deszelfs karakteristieke teekenen, ook in de Godgeleerde wereld, zal niet verwachten dat de predikkunde eene eenige uitzondering maakt. Men zoekt en wenscht vormen - vormen - schoone, welluidende, aangename, weelderige vormen, waardoor het beschaafde gehoor, het oor geldt hier voor het hoofd, pars pro toto, gestreeld wordt, en in hoeverre is zelfs in de godgeleerde wereld het materialistisch element overheerschend, ja, de Grieksche schoonheidszin, waar het ook links en regts op de schoone vormen gemunt was, komt als uit de oude Propylaeën en het Parthenon van het oude Athene, op de kansels der hedendaagsche wereld terug. - Uit dien hoofde moesten de leerredenen van den heer Oosterzee een' meer dan gewonen indruk maken; als ge u de moeite wildet getroosten eenige leerredenen uit het begin der voorgaande eeuw onder uwe oude boeken en curiositeiten op te snuffelen, en hier de twee bundels van Oosterzee, dáár die deftige, met Gothische letters, in quarto-formaat gedrukte predikatiën naast te leggen, gij zoudt gedurende de eerste oogenblikken van verbazing verstommen, en om weder den vorm | |
[pagina 12]
| |
van vergelijking te bezigen, hier eene oude bedaagde bes aanschouwen, met poeder in het hair, en een neepjesmuts op het hoofd, in een stevig zwart karsaaijen gewaad; ginds eene rijzige, slanke, bekoorlijke maagd, wie de lokken geregeld om het hoofd slingeren, en waar elke beweging, elke blik der oogen, evenveel beschaving als gratie verraadt, - als er op deze wereld nog een enkel mensch leeft, die niet aan den vooruitgang gelooft, we brengen hem door de onderlinge vergelijking der Christelijke kerkredenen van vroegere jaren tot een beschamend stilzwijgen. - Indien wij eene ongehoorde rhetorische figuur mogten bezigen, en spreken van de homiletische Muze des heeren Oosterzee, dan zouden wij haar ook bij de verschijning des tweeden bundels zoo gaarne toejuichen. Niemand zal ontkennen dat de Rotterdamsche leeraar zijn' tijd begrepen, aangegrepen, en zelfs met de kracht der genie daarin gegrepen heeft. Wat in het algemeen een veelzijdig, door lectuur en wetenschap beschaafd gehoor, thans verlangt, wat van de zijde der vormen, nu, zonder eenige voorwaarde, door menschen van smaak en kunde, geeischt wordt, daaraan beantwoordt de prediker. Als men over eene eeuw de leerredenen des heeren Oosterzee in de geschiedenis der Nederlandsche homiletica ter sprake brengt, zal men gewisselijk dit oordeel onderschrijven: Hij kende zijn' tijd. Niemand vermoede dat wij bij den lof, wat betreft den vorm, den rijkdom der gedachten zullen verzwijgen. Meestal is de heer Oosterzee zijn onderwerp geheel meester, ja, hij is er letterlijk mede verlegen, en moet zinsnede en beeld en ontwikkeling in elkaâr werken om niets te verliezen, of als hij het bij den aandrang der gedachten verloren heeft, dat weder later hier of daar eene plaats aanwijzen; deze verlegenheid van overvloed vloeit, dunkt ons, van zelfs voort uit zijne van deel tot onderdeel afdalende dispositie, waar de rubrieken naauwer en naauwer worden, en in de loketkastjes toch dient ingevoegd, wat in het brein des denkenden en gevoelenden mans in schitterenden taaldos reeds gereed lag, en daar als reikhalzend wachtte om aan de orde van den dag geroepen, eene eigendommelijke plaats te ontvangen; daarom is de lezing der leerredenen van den heer Oosterzee zoo vermoeijend, zoo gedurig het hoofd inspannende, zoodat eene zeer verstandige dame ons meer dan eens verzekerde, dat zij door de lezing van een derzelve altijd wonderbaar geëchauffeerd werd. Schoonheid van vorm, rijkdom van gedachte, juistheid van voorstelling gaan dus reeds van mond tot mond rond, als de kenmerkende trekken, waardoor de oudere en nieuwere leerredenen van den hoogbegaafden redenaar zich onderscheiden. Zoo ver ons bewust is, heeft men het kerkelijke en stelselmatige, het dogmatische element hier in vrede en rust gelaten, trouwens, men moet het al heel bont maken om hier aan een geeselpaaltje te komen, en de liberale, humane geest des beoordeelaars, gaat liefst met oogluiking te werk, en laat elk voor zijne dogmatische opinie verantwoordelijk, of het moest wat al te erg zijn, zoo als b.v. waar de heer van Vloten de Tubingers - allergevaarlijkste ketters - patrocineert, dan giert en zwiept de geeselkoord door de lucht; maar de heer van Vloten schreef geene preken, maar eene verhandeling. - Neen! zoo hardvochtig en onmenschelijk is men niet, om wegens enkele dogmatische, leerstellige afwijkingen - want waarom zouden er niet evenzoo goed dogmatische als poëtische vrijheden zijn? - | |
[pagina 13]
| |
iemand in den ban te doen; men gaat veeleer eene kleine onregtzinnigheid stilzwijgend voorbij, dan eene kleine zonde tegen taal, stijl of logica: alles een natuurlijk gevolg van onzen vrijzinnigen theologischen geest; de aesthetica heeft het waarlijk reeds der gewijde symbolica afgewonnen. De heer van Oosterzee is, ook bijzonder in zijne leerredenen, een zeer verstandig, gematigd, omzigtig Godgeleerde. Hij heeft zichzelven een helder, Evangeliesch, Bijbelsch geloofs-geheel - want ‘systeem’ is voor den denkenden prediker en kundigen godgeleerde hier wel een ongepast woord - gevormd, en is evenmin een vreesachtige slaaf waar het geldt een Christelijk begrip in een minder gewoon, verhelderend, dikwerf verrassend licht te plaatsen. - Zoo, om toch een voorbeeld bij te brengen, vindt de Christelijke lezer, in de merkwaardige rede over Joh. I:14, den Logos voorgesteld als de hoogste openbaring, woordvoerder Gods. - Waar is de homileet der vorige eeuw, die zoo iets zoude gezegd hebben? - de Logos, - woordvoerder? hier wettigt toch het begrip het beeld en den vorm, hoewel er eene zeker niet onbehagelijke dubbelzinnigheid, als door de vingers mede onder heen sluipt; want inderdaad, het ‘Woord’ de Logos, vleesch geworden, werd en moest worden: een ‘woordvoerder’ die het Woord Gods en Zijne Openbaring ‘voerde’ en mededeelde, maar in hoeverre nu een streng, extra-streng orthodoxisme, dezen taalvorm - woordvoerder - in strijd zoude kunnen rekenen met de voorafgaande voorstelling van den Logos, zoo als die bij Johannes verschijnt - het Woord was God - dit laten wij in het midden. Genoeg om ons te overtuigen, dat de door Christelijke vrijheid en Christelijke waarheid bezielde prediker, niet terugdeinst voor de ontwikkeling van een begrip, en daar dikwerf den rijkdom van zijn zelfstandig onderzoek in de meest welluidende vormen aan zijne hoorders en lezers mededeelt. Niet minder merkwaardig is de wijze van behandeling bij een geheel verschillend onderwerp. Maria de dienstmaagd des Heeren, in het ware juiste Evangeliesch licht te plaatsen, is niet zoo gemakkelijk, men staat door de geheel bijzondere, eenige verhouding waarin zij geplaatst is, verlegen, om de moeder des Heeren niet te hoog of te laag te stellen; duizenden zijn hier gestruikeld, en wij behoeven slechts aan de Maria-vergoding in de Katholieke Kerk te gedenken, om te weten, tot welk een schroomelijk uiterste men hier vervalt, dat nog schroomelijker wordt, wanneer men zijne schuld niet wil bekennen en de schuld der vroegere eeuwen, wederom gewillig, ja hardnekkig verdedigend, op zich neemt. De heer Oosterzee zal bij de uitwerking dezer leerrede, waar hij Maria voorstelt volgens haar karakter, haren rang, en haar aandenken, deze zwarigheid zekerlijk erkend hebben, en inderdaad! men kan over Maria als afzonderlijk onderwerp eener rede, niet wel prediken, zonder eenigermate, geheel zonder ergerlijke bedoeling, ondanks zichzelve te katholiseren; want wanneer de prediker haar voorstelt als een ‘sieraad voor ons geslacht,’ een ‘zegen voor Christus,’ en eene ‘aanwinst voor den hemel,’ dan is deze opgave zoo anceps en biceps, voor tweevoudige verklaring vatbaar, dat wij er, hetzij als Katholieke, het zij als Protestantsche Christenen evenzeer in kunnen berusten, aangezien op enkele andere personen, b.v. op een' Johannes, datzelfde drievoudige kenmerk, met de noodige wijziging, toepasselijk zoude gemaakt kunnen worden; zekerlijk, | |
[pagina 14]
| |
uit de altijd magere en hoogst onvolledige geschiedkundige data, welke de Evangeliën aangaande Maria mededeelen, kan hare heiligheid wel nooit bewezen worden; de heer van Oosterzee heeft hier zeer bedachtzaam eene gevaarlijke klip omgezeild, en alles wat billijkerwijze en menschelijker wijze ten gunste van de moeder des Heeren, zonder vergoding, kan gezegd worden, kunstig en tevens echt gemoedelijk vergaderd. Om zulke onderwerpen te behandelen, moet men meester zijn in de kunst, en niet alleen meester heeten; maar wij wilden heden volstrekt niet beoordeelen, alleenlijk eenige gedachten over de wijze van prediking, vooral in betrekking tot de leerredenen van den heer Oosterzee onzen lezers aanbieden. - Wij eindigen met de herinnering dat elke beoordeeling van deze of soortgelijke preken zeer moeijelijk is. 't Is waar, er bestaat eene zekere zonderlinge methode van beoordeeling, die ook hare warme voorstanders vindt en altijd gevonden heeft; men begint daarbij om den redenaar of schrijver bijzonder te prijzen, plaatst zijne loffelijke eigenschappen in het licht, beijvert zich om hem eerst zoo als het behoort aan te bevelen; maar langzamerhand gaat die triomf-muzijk in eenen anderen toon over: b-mol wordt c-dur. - Men zal toch, met erkentenis van des schrijvers groote talenten, eventjes zoo vrij zijn om eenige opmerkingen mede te deelen, die het bewijs leveren, hoeveel belang men stelt in den gevierden - weldra gevierendeelden - schrijver; men wordt nu al meer en meer verlegen en bedroefd, och jammer! om al meer en meer kleine en altijd grootere feilen te moeten aantoonen - men mag dit intusschen niet nalaten - nu knijpt men den vriend van alle zijden in de armen en de beenen, de dijen en den rug - men ontleedt de gedachten, toetst de beelden, weegt met eene goudschaal de dispositiën, wijst met den vinger de inconsequentiën aan, en hoe rijker de gedachtenbloei, hoe overvloediger de beeldentooi, hoe minder gewoon de behandeling is, des te grooter is de oogst van aanen opmerkingen en teregtwijzingen. Deze methode van beoordeeling heeft zeker, zoo als alle menschelijke zaken, hare goede zijde, maar indien wij ook haar aan eene beoordeeling wilden onderwerpen, zoude er welligt als algemeene aanmerking op toepasselijk zijn deze dichtregel uit Wieland: Sie seh'n den Wald vor lauter Bäumen nicht, dat is, vrij vertaald: men ziet zoo onbegrijpelijk vele gebreken en feilen, dat men daardoor den geheelen, alles omvattenden indruk uit het oog verliest, en door eene geweldige, altijd zeer naauwkeurige en prijzenswaardige analytische kritiek en taktiek, over steentjes en struikjes struikelt, en de oorspronkelijke kracht van de genie minder gevoelt; maar wie aan den weg timmert enz. - Oosterzee's leerredenen zullen, hopen wij, in het vervolg elke anatomische proeve gelukkig doorstaan, en de wakkere prediker, met zijn hem verleend talent, in die mate werken, dat hem nog meer het innerlijk gevoel, om aan zijne hooge roeping te beantwoorden, weldadig doordringt, dan wel het verlangen naar wereldsche eer en roem; immers, voor dezen dienstknecht des Heeren, eene zaak van oneindig minder waarde? Spiritus Asper en Lenis. |
|