De Tijdspiegel. Jaargang 6
(1849)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Godgeleerdheid. - Wijsbegeerte. - Staatkunde. - Opvoeding en onderwijs.De grenzen des tijds.
| |
[pagina 2]
| |
slachten der menschen als zaamgedrongen, en luisteren met opgestoken ooren. - Hij heeft nog de oude kracht van longen, en hoewel ook een man van den vooruitgang, is de wijsheid zijner woorden niet te miskennen. - Wilt ge het altoosdurend thema weten, dat deze magister, jaar aan jaar, ontwikkelt, aandringt, het luidt alzoo: De geschiedenis der wereld is het oordeel der wereld. Koningen en koningsdienaren, volkeren, volksleiders en volksdienaren, neemt uwe gouden of ijzeren stift, en schrijft op het bleeke voorhoofd van het pas ontslapen jaar dat opschrift, en dan plaatst u nevens de afgestorvene, en overpeinst den diepen, rijken zin van deze woorden, en overpeinst ze nogmaals, want ze behelzen uw vonnis, ook uwe toekomst. - Daar staat achter u, geslacht dat thans bloeit en verwelkt, de vulkaan, met den nog rookenden krater, krakend rollen de onderaardsche donderslagen door de lucht, sissend golft de lava naar beneden, niet als stroomen vuur, maar als stroomen bloed, en boven op den berg staat de genius dezer eeuw, en wijst met de regterhand naar den hemel, die met sneeuwen hagelwolken bedekt, aan u allen leert: het wintert in Europa! - Ziet ge ginds aan dien steilen rand van den berg, hier en daar een' waggelenden troon, die bij elken nieuwen vuurschok meer en meer over den afgrond heenzweeft, en waar de gekroonde bleeke man zich krampachtig vasthecht aan den gladden rotswand? - Ziet ge daaronder die bonte, woeste, wilde scharen, welke het vaandel der vrijheid omhoog heffen, en wier schorre kreten zich vermengen met het loeijen van den vulkaan? Als ge u eerst in dat beeld hebt ingedacht, - vergeet dan niet dat gijzelf mede op dien grond staat, welke omgewoeld, opgespleten, met eene ijle aardkorst bedekt is; gijzelf, die heden, aan de grenzen des tijds, het groote woord moet herhalen: De geschiedenis der wereld is ook thans het oordeel der wereld. De geschiedenis? Kent ge haar, volken, vorsten, heerschers en onderdanen, mannen die licht en die duisternis zoekt, kent ge haar? - O, doet deze vraag met ernst en nadruk, waar gij zoo even aan het jaar 1848 den afscheidsgroet hebt toegeroepen. Zij is niet een handvol digt beschrevene, of in elkaâr gedrukte bladen; geen bundel hoofdstukken, waar, met duizelingverwekkenden spoed, het verhaal van omvergeworpen troonen, verdreven vorsten, losgebroken volkeren, listige kabinetten, omsingelde steden, verjaagde vergaderingen, en herboren grondwetten, te lezen is. Geene opeenstapeling van koningszonden en volkszonden, afgespoeld met bloed, maar waar de bloedvlek nog zigtbaar is en blijven zal - de geschiedenis is meer: zij doet meer dan schrijvers en uitgevers brood geven, en lezers de oogen open houden; zij doet meer, dan hare deelen en vervolgdeelen in de boekerijen plaatsen - zij leeft en blijft leven, zij werkt voort als de mijngraver onder de aarde, en tast in he leven, omdat ze onsterfelijk is, en als het oordeel der wereld eindeloos krachtig, eindeloos ingrijpend terugkeert, en geen prediker in de woestijn, maar als de prediker der menschheid, de stem verheft zoodat allen zwijgen; want zoo als de pontifex maximus in het oude Rome met de Vestaalsche maagdGa naar voetnoot1) | |
[pagina 3]
| |
plegtig en indrukwekkend onder het volk te voorschijn trad, zoo treedt de Tijd, telkens waar hij zijne grenzen bereikt, met de geschiedenis, ook eene ongerepte Vestalinne, aan de hand voorwaarts, en roept de volken te zamen, en dan heft zij de edele gestalte omhoog, en luide oordeelt de waarheid, die in den tijdsvorm der geschiedenis optreedt, de wereld; en wee hem die haar waagt tegen te spreken. - Terug naar uwe krochten, huichelend gebroed, 't geen het onbesmette spiegelglas der geschiedkundige waarheid waagt te bezoedelen, 't geen ons de zeven en zevenmaal zeven doodzonden van volken en vorsten waagt te verbloemen, en den sluijer wilt werpen over datgeen, wat als onverzettelijke, onvergankelijke geschiedenis vast en onbewegelijk staat; drukt zelfs de Almagtige zijn onfeilbaar zegelmerk niet op elke geschiedenis, en kan de mensch hier den Heer loochenen? Ja, zij zijn er, die het oordeel der wereld, zoo als deze Vestalinne hetzelve uitspreekt, nogtans verloochenen, die haar, zoo als Petrus den lijdenden Heiland, beschouwen en zeggen: ‘ik ken haar niet’ Welnu, gij die u aan de geschiedenis alzoo vergrijpt, zegt het met een stalen voorhoofd: wij kennen u niet! met den verpletterenden blik der verachting herneemt zij op hare beurt: ‘maar ik, ik ken u,’ en in onverstoorde kracht, etst en graveert de geschiedenis hare spreuk op elk voetstuk van elk onttroond jaar, deze spreuk: Zie in mij het oordeel der wereld. Er is een woord, dat, bij den ingesluimerden en herboren jaarkring, moet gehoord worden, het moet vernomen worden aan den troon der koningen, in het midden der onstuimige volksvergadering, in de zwijgende eenzaamheid van den alles doordringenden staatsman, in het midden der Christengemeente van den kansel, ja, in het heiligdom van elk geweten, dit woord - verantwoording, en dat beslissende woord riep de afgestorvene jaarkring u toe, millioenen, die thans met den rimpel of den lach op het gelaat, met de forsche kracht der menschenliefde bezield, of als bedwelmd door den tuimelgeest van den tijd, het nieuwe jaarcijfer boven uwe zonden en deugden aanschrijft. Verantwoording aan den Oneindige, verantwoording aan de menschheid, verantwoording aan uzelven! - Verdreven vorsten, voortgedreven of teruggeworpene volksleiders, mannen der vrijheid, die uwen tijd vertegenwoordigt, mannen van den staat, die uw land en volk vertegenwoordigt, de laatste stervenssnik van den afgetreden jaarkring, en de eerste welkomstgroet van de pas ontsloten tijdgrens hebben een en denzelfden klank voor u; gij zult, en moet dien vernemen: Verantwoording! Gij huivert, bloost, ontvlugt of overdenkt, maar 't is de oude, nooit verlamde reuzenvuist die u op de grenzen des tijds aangrijpt, en daar plaatst voor de vierschaar van uw eigen geweten, uzelf de stift in de handen geeft, en waar gij aarzelt om uw eigen vonnis te schrijven, eindelijk gebiedend zegt: ‘Beslis uw lot! en bepaal uwe waarde in de rij der verschijnselen!’ - O! onafzienbaar getal van broederen, die door deze stem, bij het wegzinkend jaar, ten oordeel over uzelven zijt opgeroepen! hoe dringt de gedachte als met verdubbeld geweld op u aan: ook aan mij was het grootere of kleinere deel opgedragen, om voor het heil der menschheid te waken, ook aan mij, was het niet de kroon, de schepter, dan toch de kracht van taal of de scherpte | |
[pagina 4]
| |
des verstands, of de magt van het goud en zilver, of de spierkracht der armen, of slechts de onderwerping, en de hulp - aan allen gaat de onpeilbaar diepe en onmeetbaar groote vraag: verantwoording!! - Als de geschiedenis haar boek sluit, en het onverbreekbaar zegel der waarheid op alle afdeelingen zet, die wij gewoon zijn binnen den kring der twaalf maanden te beperken, slaat de oneindige Opvoeder des menschdoms de bladen weder op, en het beslissend oordeel over de wereld wordt uitgesproken die door haar getrouwelijk is aangeteekend: wat er door de menschen was gedaan ten kwade en ten goede! Welk een oordeel is aangeschreven over het ingesluimerde jaar Onzes Heeren 1848? Waarom zwijgt ge op die vraag, mannen in het purper, mannen in het gescheurde lompenkleed? mannen die de fakkel zwaait, of die deze naar onderen keert en met den looden voet uitdooft? Waarom aarzelt de wijsgeer en de dichter, de bloeijende jongeling en de naar het graf gebogene grijze, die vraag te beantwoorden? Wee, wee, wee! over hem, die het zoude wagen, om reeds nu een beslissend antwoord daarop te laten hooren, maar nog eens, wee, wee, wee! over hem, die niet reeds in het eigen hart, zijn eigen antwoord op die vraag heeft vernomen. Hoort ge niet hoe de vulkaan nog altijd met doffen donder brullend antwoordt op de vraag des tijds? Ziet ge niet, hoedanig de vuursprank tintelt van volk tot volk, van hoofd tot hoofd, en weldra eene nieuwe ontploffing voorbereidt? Gevoelt ge niet, hoe het branden en gloeijen der koorts door de aderen der menschheid voortwoelt, en zelfs de herhaalde aderlating van stroomen burgerbloed die koortshitte niet wegneemt? Erkent ge niet dien somberen geest welke in honderd- en duizendvoudige vermomming, de breede rijën van stervelingen doorsluipt, en die vuursprank aanblaast en dien koortsbrand aanzet? en ziet ge niet hoedanig de zwaar vergulde gifbeker, met rozen omkranst, rondgaat aan de tafels der volken, in de kabinetten der vorsten, en de lippen bevochtigt die het zoete gif aannemen en naar meer, meer, altijd meer vragen?-? Mensch! met uwe wijsheid gewapend, met uwe wetenschap gelukkig, door uwe ondervinding beveiligd, door uw beginsel gesteund, door uwe geschiedenis onderwezen, waagt ge het nogtans het oordeel uit te spreken over den bloedigen en toch zoo veel belovenden tijdkring, dien ge zoo even uitgetreden zijt? Of waagt ge welligt in profetische droom verschijning, en dichterlijke, hoogmoedige begoocheling het opschrift thans reeds te plaatsen boven dien jaarkring, welke u met sombere en duistere voorteekenen werkelijk is genaderd?-? Geslingerd menschdom, nu door den rooden weerschijn van de oorlogsvlammen beschenen, dan omgeven door het frissche groen van olijftakken, wij wanhopen niet aan uwe redding, aan uwe uitzigten, aan uwe behoeften. Licht is er, licht blijft er bij Hem, die verheven zetelt in de majesteit der Almagt, en de overwinnende kracht der Genade, boven de wolken waarin wij gehuld zijn, boven de stormen die om ons heen loeijen. Leven is er, leven blijft er in dat geslacht waar de overvloed van gistendekrachten, schier meer tot waanzinnige pogingen, dan tot den mensch onteerende verduistering heendrijft; maar dat leven zal versterkt, gereinigd en geheiligd worden tot een hooger leven: het waarachtig leven der waarheid, der vrijheid, der liefde en der algemeene menschen-verbroedering; en al loeit de vul- | |
[pagina 5]
| |
kaan, al treurt de menschheid, al siddert de wereld der geregtigheid en des vredes op hare grondvesten, dat gereinigde, dat geheiligde leven zal bewaard, als wonderbaar gered worden uit de wieling der eeuwen. - Tas ze te zamen, onverzwakte monarch, met uwe zestig eeuwen-oude kroon op het hoofd, en drijf ze voort die geslachten welke aan uw voet in één oogwenk bloeijen en vergaan. Licht, leven, vrijheid, waarheid en liefde heffen telkens het hoofd hooger en hooger uit de baren der op- en nedergolvende eeuwen! Het is de krachtige arm des Oneindige die ze opheft, opdat eens zegeviere het rijk Gods en de bronader der liefde voor allen geopend worde, die gelooven, hopen, liefhebben - dan, dan zal de geschiedenis haar laatste oordeel alzoo uitspreken: Strijd en beproeving - maar eindelijk - licht - vrede - genade en zaligheid!! Spiritus Asper en Lenis. |
|