| |
| |
| |
Over kiezers en verkiezingen. Aphorismen en meditatiën van een soi-disant vaderlander.
I.
Ridendo dicere verum.
‘Wenn die Könige bau'n, haben die Kärrner zu thun!’ dichterlijke voorspelling, welke aan het einde des gedenk waardigen, weldra zaligen jaars 1848, ook in Nederland wordt vervuld. - Geheel Oud-Nederland in de lengte van het Nieuwediep tot aan Vlissingen of Groede, en evenzoo in de breedte, is herschapen in een enorm groot kiesdistrict; alles kiest, of wordt gekozen, of laat zich kiezen. Nimmer heeft men zooveel activiteit, passiviteit, en spontaneiteit vereenigd gezien. Eene politieke epidemie heeft om zich heen gegrepen, en alles, hoe bedaard, hoe geregeld, hoe zachtmoedig! 't Is waar, enkele districten hebben zich wat luide laten hooren, en de hoofdstad heeft hare organen, het liberale Handelsblad, de geposeerde, thans bijzonder verchristelijkte Amsterdamsche Courant, de altijd heetbloedige Arnhemmer, zijn eenigzins verschillend van opinie geweest, maar alles is over en weder met eene zekere ingetogenheid, met een' zekeren oudvrijsterachtigen neepjesmutsachtigen ernst behandeld. Men is geconvoceerd, en heeft zich laten convoceren; men heeft aanspraken gehouden; sommige van meer dan een half uur omvang; men heeft geluisterd, hier en daar onder de rede naar den zolder gekeken, of zich tot tijdverdrijf op de nagels gebeten, of met den horologieband gespeeld, of geweldig druk de prise genomen - maar er is toch gesproken en gehoord en geantwoord; er zijn namen genoemd, namen geteld, namen gewogen, - later heeft men de personen er bij gedaan - beginselen ontvouwd, zelfs stoute en dichterlijke beelden, metaphora's en zware rhetorische figuren ter tafel gebragt. Zoo is er gesproken, geopend, gesloten, geklapt met de handen, getrappeld met de voeten, en alles zoo bedaard, zoo ‘gentlemanlike,’ in het evenwigt gehouden en gebragt, dat de natie, in de algemeene woeling der verkiezing rondgeslingerd, zelf niet weet wat er met haar is voorgevallen, en de oude Hollandsche maagd zich de oogen
uitwreef en verwonderd naar beneden zag, waar de altijd, altijd rustende leeuw met de vier pooten uitgestrekt, stillekens ligt te dutten, en wanneer hij zekere geluiden laat hooren, alleenlijk voortkomende uit eene gelukkige en voorspoedige digestie, hoegenaamd niet verontrustend heeft gebruld, en daarover verheugen zich alle echte vaderlanders, benevens de geheele liberale club, die deze aphorismen aan den Tijdspiegel verkiest toe te zenden.
| |
II.
In vorige, voor-nieuw-grondwettige jaren was een kiezer dikwerf een uil, of een mensch van het gewone slag; - thans is dat veranderd; alleen reeds daarom is de Grondwet=feniks-opbloeijing zoo gewenscht, om de ingezetenen tot het volle bewustzijn hunner eigene waarde te brengen, en datzelfde onbeschrijfelijke en hemelsche gevoel in hun hart te doen ontwaken, hetwelk binnen Athene den burger doorgloeide, toen hij met zijn
| |
| |
stemscherfje eenen Aristides, alleen omdat hij de ‘regtvaardige’ heette, wegknipte. De goede, brave liên, die anders hunne politiek zeer passief bepaalden tot de lezing van eenige dagbladen, hoogstens van eenige staatkundige brochures, en met het pijpje tusschen de tanden, in het vertrouwelijk gesprek, altijd, even als de Katholieke eeredienst, ‘binnen de muren’ mede politiseerden, deze, nu kiezers geworden, zijn niet onvatbaar gebleven voor de groote roeping die ook tot hen is uitgegaan; men zag het aan hun gelaat, aan den opslag hunner oogen, aan het zamentrekken hunner wenkbraauwen, dat zij nu met het vaderland, dat ook op hen rekende, eene entente cordiale hadden aangegaan; men zag het aan hunne gejaagde deftigheid, dat zij naar de geimproviseerde clubs, naar de Cassino's, Odéon's, Frascati's, Diligentiâ's of Algemeen-Nut-zalen of zaaltjes heenstapten, en zich schaarden onder het oppertoezigt van edelen, hoog-edelen, heeren, meesters, regters, burgemeesters, secretarissen, zelfs notarissen of wie tot de notabiliteit behoorden; want, bij volmaakte gelijkheid, vrijheid en broederschap als kiezers, liet men zich eerst roepen om dàn te komen, - waar een naam, met nog een naam en een van er voor en een fatsoenlijke titel vooraanging, volgden de getrouwe kiezers à la Queue, en o! wat zij, die goede, brave, eerlijke, door en door vaderlandsche liên gevoelden, toen zij ook in de kiezers-vergadering zaten, werkelijk daar aanwezig waren, als mannen op wie het vaderland, van boven en van beneden, op en neêrzag, - om die groote, verhevene gewaarwordingen te beschrijven, dat ligt ver boven ons bereik. Ja, toen klopte onder den sluitjas van een makelaar of beunhaas, onder den paletôt van den winkelier, onder het fijne overhemd van den rentenier, onder het zijden vest van den koopman, onder de gewatteerde uniform van den
krijgsman, onder al die bedekselen klopten de harten hoorbaar als met mokerslagen; de grondwettige belangen des vaderlands schitterden in aller oogen, zelfs in die, welke met heldere of meer doffe brillenglazen bedekt waren, en men gevoelde bij deze majestueuze gedachte: ‘ook ik ben kiezer!’ althans niet minder dan Correggio, toen hij in plotselinge geestdrift uitriep: ‘anch io sono pittore.’ Mogen wij ons niet verheugen om eenmaal, door een der vaderlanders, die buitendat hij kiezer was, ook dichter vermeent te zijn, eene ode te lezen, waarin hij zijn zielsgevoel in vloeijende verzen uitboezemt, en ons met hem medesleept op uitgespreide vleugelen, die als de luchtballon door de gas-stof der Grondwets-herziening opgevuld, ons ten minste hemelwaarts voeren!
| |
III.
Over de kiezers waren er kleine boekdeelen te schrijven, en zouden wij dan hen vergeten die zichzelven voorstelden als nieuwe leden der Eerste en Tweede Kamer! - Wij zullen hier een groot, een magtig werkend, een met hefboomskracht werkend woord nederschrijven, en buigen eerst het hoofd, en halen het hairtje uit onze ganzenschacht:
de kandidatuur.
O gij roede van Circe! O gij tooverstaf van Arlekijn! O gij hoedje van Fortunatus! - De kandidatuur - maar eerst, de koning en het vaderland - leve!! Terug gij oude, Romeinsche kandidaten, die eens met uw wit opperkleed, hier en daar om de stemmen des volks bedeldet;
| |
| |
die zelfs de Latijnsche taal en de woordenboeken met het omineuse werkwoord - ambire - dat is: ergens omheen loopen of draaijen, hebt verrijkt, (van daar onze en uwe ambitie, lezers, bedenkt het wel!). Terug gij regtsgeleerden, die uwe kandidatuur op zulk eene wijze hebt durven tentoonstellen - ambiendo! O schande! - Onze kandidaten deden en dachten anders en beter - zij hebben zichzelven ter kandidature - om een griffiers-stadhuiswoord te bezigen, als nedergelegd. Zij hebben eerst, gewoonlijk in een dagblad, aan het publiek of aan de natie, dat is thans gelijkluidend, hun compliment gemaakt, hunne beginselen gebiecht, hunne eigenaardige, helaas! nog te onbekende kunde en bekwaamheid met schroomvallige nederigheid geopenbaard, en toen moest het groote woord er uit: ‘Ik N.N. stel mijzelven voor als kandidaat.’ Wie zulk eene kandidatuur voor de eerste maal gedrukt las, heeft zekerlijk eene bijzondere ongewone gewaarwording van hernieuwde vaderlandsliefde gevoeld; want, zoo als Lodewijk de XIV, loffelijker gedachtenisse, plagt te zeggen: l'état c'est moi! zoo zegt of denkt de zichzelven improviserende kandidaat mede: ‘de Eerste of Tweede Kamer ben ik!’ Men zegt of schrijft dat wel niet zóó onbewimpeld; maar in den goeden raad: ‘doe overigens wat gij wilt, maar kies mij,’ daarin ligt veel stof tot nadenken en menschenkennis. Beklagen wij die mannen, welke, als buiten hunne schuld, gedrongen en geperst door het gewigt hunner eigene kunde, genoodzaakt werden, om met voorbijgaan van anderen, zichzelven aan te bieden. Gij weet niet, kiezende of gekozene lezers! welk een zelfstrijd en zelfverloochening deze zelfaanbieding is voorafgegaan, om zich aan de publiek-natie vrijwillig, gelijk een wissel, ter acceptatie te laten voorstellen. Daartoe behoort moed! Indien wij in het
gezegende Frankrijk leefden, alwaar de kandidatuur onder de diplomatische vormen behoort, en thans de koning der republiek als kandidaat-president wordt erkend, vóórdat hij erkend is, zouden dergelijke enorme bewijzen van vriendelijke voorkomendheid ons minder verwonderen dan ten onzent. In allen gevalle is de kandidatuur een treffend bewijs van den geest van vooruitgang, en mag alzoo als een beslissend teeken des tijds niet worden voorbijgezien. 't Is altijd hoogst indrukmakend, dat iemand begint om zichzelven te kiezen, door zichzelven aan te bieden.
| |
IV.
Wij werpen het oog op de heeren kandidaten, die door anderen meer en meer op den voorgrond zijn gebragt, wier namen, personen en hoedanigheden door de stembiljetten onfeilbaar als echt gewaarborgd, wereldkundig zijn geworden, en die als Embryo's, later, tot volledige ontwikkeling en groei gekomen, de nieuw behangene en nieuw geschilderde Eerste en Tweede Kamer zullen stofferen en meubileren, aangezien het mogelijk is, dat menig gekozen lid, als een deftig en kostbaar meubelstuk, het ameublement voltooijen zal, en zwijgend, onbeweeglijk staat of blijft staan, zoodat wij zelfs enkelen bij canapés of causeuses zouden durven vergelijken, die door anderen gebezigd worden, en, in den eigenlijken zin, door anderen bezeten zullen worden. De sprekende en levende en eigenlijke toekomende leden der beide kamers, nu plebiscito - bij volksstemming - ter wereld geroepen, brengen
| |
| |
natuurlijk den goeden reuk der populariteit van buiten mede; eenigen wien meer de frissche landlucht, dan de mephitische stadsdampen, of de muskus- en ambergeur der residentie aankleeft, zullen zich welligt in hunne verwachtingen teleurgesteld zien. Allen intusschen zullen, tegen half Januarij, het land helpen besturen en als diamanten aan de kroon schitteren, daar ze nu reeds meer en meer geslepen worden, om weldra gezet te zijn in de verschillende kassen, waar de facetten heldere stralen zullen uitschieten en geheel Europa verlichten. Inderdaad, wie der heeren kandidaten nu, als gekozen lid, optreedt, mag de borst wel een weinig hoog dragen; hij is een volksman, door het volk, zoo als het schijnt, geroepen; er ligt in onze regtstreeksche verkiezingen zoo iets oud-Romeinsch, zoo iets dat herinnert aan de forsche krachtige republiek der voormalige werelddwingers; jammer slechts dat de vergaderingen in de grootere en kleinere steden alles weder bedorven hebben, en zich met de beste bedoelingen een vertrapt regt van verkiezing hebben aangematigd, waardoor de volksstem zoo iet of wat in de handen van weinigen is overgegaan, die hunne kandidaten, als de volkskandidaten, wisten voor te goochelen; want, hier volgt een historisch feit (daadzaak is taalkundige zonde), in eene kleine landstad werden omstreeks den 14 November, door de volksleiders, de notabiliteit, onder anderen, ter stemming naar het stadhuis opgeroepen: vele eerzame burgers, die als patente kiezers waren aangeschreven; onder deze een eerlijke, brave Mr. huis- en rijtuigschilder, die luide verklaarde, dat hij maar volstrekt niet begreep, waarom hij nu al weder naar het stadhuis moest gaan, en wat er al weêr te morrelen en te teekenen viel. De patriot had, voor eenige maanden, ook de reeds vergetene petitiën medegeteekend, en was bovendien gereformeerd. Zulke feiten moeten voor de
nakomelingschap bewaard. Toch laat er zich over de onpartijdigheid der kiezers nog veel meer schrijven, dan ons thans lust.
| |
V.
Als een krachtig teeken van onzen volksaard, hetgeen bij de verkiezingen niet onopgemerkt mag blijven, behoort de uitgedrukte eisch van zedelijkheid en godsdienst. Men heeft in sommige dagbladen artikelen gelezen, waarin bovenal op de godvreezende volksvertegenwoordigers is gedrukt, en zeker teregt; als dit eens geschied ware, en wie zoude dat willen gelooven? om daardoor de meer liberale, de min bepaald Christelijke burgers, b.v. de Israëlieten, een weinig achteraf te schuiven, dan ware de grenslijn wat al te ver getrokken; want, een welbespraakt, eerlijk, Israëlietisch advocaat, een krachtig vaderlander, die juist niet al de bepalingen der Dordsche Synode, of de Formulieren van Eenigheid aanneemt, kan onder de rubriek van godvreezende vertegenwoordigers gerustelijk worden opgenomen, zonder schade voor land en staat. - Het is immers in ons dierbaar vaderland niet mogelijk, dat al de kiezers en de gekozenen uit louter oud-Gereformeerden bestaan, die welligt, met de nieuwe Grondwet, ook de oude eens heerschende Calvinistische kerk in het leven zouden willen terugroepen? dàt gaat niet aan. ‘Godvreezende leden’ der Eerste en Tweede Kamer zullen hunne vroomheid binnen kort ten toon spreiden, niet door een kleingeestig en hardnekkig drijven van betwiste kerkelijke stellingen, maar door
| |
| |
weldoordachte, op gronden van regt en billijkheid steunende maatregelen, ter bevestiging van 's lands welvaart. Of zullen de leden der beide kamers eerst nog eene geloofsbelijdenis moeten opstellen en opzeggen, ten gerieve van sommigen, die de godvreezendheid afmeten naar een of ander kerkelijk stelsel? Welaan dan, de toekomst met moed en vertrouwen ingetreden. Onze onschuldige, vredelievende clubs, die volstrekt niets gemeens hebben met die der straat Poitiers te Parijs, of der roode republikeinen, mogen gerustelijk voortgaan om de kandidaten op te snuffelen; deze brave heeren mogen de uitnoodiging aannemen of beleefdelijk daarvoor bedanken, of hier en daar mokken dat men hen is voorbijgegaan, of zichzelven presenteren - alles immers zeer goed! - De kogel is nu door de kerk, en er is bij de aanstaande bezuiniging, bij de naderende reiniging van menigen Haagschen Augias-stal, niets anders dan goeds te verwachten; want wij koesteren geene de minste vrees, dat Amsterdam, Rotterdam, of den Haag, in staat van beleg zullen gesteld worden, en onze brave Koning de splinternieuwe, of ten minste gerevideerde, en gepurgeerde wetgevende en wetbarende kamers zal nazetten met kanon en bajonet, of de vergadering verleggen, zoo als in het vette land van Pruissen - niets van dat alles! - De natie schijnt zich te verstaan; men zoekt naar wakkere volksvertegenwoordigers; men roept ze als kandidaten van hunne kantoren, van hunne bureaux, van hunne regtbanken, van hunne ministeriëele rustbankjes; men hengelt en vischt in de groote kom naar goudvisschen voor de Eerste Kamer, naar fijne baars en karper voor de Tweede Kamer. Zoo wordt de nationale disch goed bezet, en wij voteren over alles wat los en vast is, en zullen zoo lang blijven verkiezen totdat er geen enkele kandidaat meer te vinden is - tot zoo lang, vaartwel.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|