De Tijdspiegel. Jaargang 5
(1848)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijVoorheen en thans.De ware roem eens volks berust niet op uitgestrektheid van grondgebied, noch hangt van cijfers af, maar ontspruit van innerlijke waarde en krachtsontwikkeling. - Te vergeefs zocht ons oog in de vele tijdschriften en dagbladen, die gevuld worden met variatiën op het zoo geliefkoosde thema: ‘herziening en kiesregt,’ een enkel woord, dat de liefde zou kunnen aanwakkeren en versterken van den Nederlander voor zijn vaderland. Als ware 't voldoende, wanneer men er zich over verheugt, dat de ver en schel klinkende galm der herlevende vrijheid, gelijkheid en broederschap in Frankrijk, bij ons werd opgelost, in de thans vervulde belofte des konings tot ruime herziening der staatsregeling! als ware 't genoeg te juichen in het bezit en genot eener politische vrijheid, zooals de Nederlandsche natie ze nimmer bezat! als ware de staatsburgerlijke ontwikkeling het hoogste, waar ooit een staat naar streven moet, en de verstandelijke en zedelijke ontwikkeling slechts eene bijzaak; zonder welke toch inderdaad alle andere vooruitgang nooit bestendige vruchten kan dragen! als ware het aanroepen van de spreuk onzer vaderen: Eendragt maakt magt voldoende, om het zaaijen van tweedragt te doen vergeven! en - als waren in eene vergadering, als die der Staten-Generaal, bijzondere, ja zelfs persoonlijke veeten, en kerkelijk verschil, van een onweerbaren invloed op het heil des gemeenschappelijken vaderlands! - dat alles wordt luide en met aandrang verkondigd, maar niet één pen, die gevoerd wordt, om te betoogen, dat een blik op de vroegere en tegenwoordige verstandelijke en zedelijke ontwikkeling der natie, niet minder regt geeft, dan de kalme dagen, die de staats-burgerlijke vrijheid van Nederland zien bevestigen, om den aan de golven ontwoekerden grond te blijven aanbevelen in de bescherming van den magtigen Vorst der Vorsten! En toch, 't ware luttel roems en kleine eere, wanneer we ons slechts konden verblijden in de roemrijke dagen der vaderen, wanneer de natie, behalve het zorgvuldig aanwenden harer staatsburgerlijke vrijheid, niets deed dan hopen voor de toekomst. Maar, heil zij Nederland! nog strekken er de pogingen van velen zich krachtig, en krachtiger dan ooit, uit naar zedelijke en verstandelijke ontwikkeling en naar bevordering van algemeene welvaart, zonder welke alle vrijheid niets is dan ijdele klank. Dat men dan ook daarop wijze en aandringe, wanneer men magt verlangt door eendragt bij de | |
[pagina 435]
| |
vrije verkiezingen: dat men vergelijke tusschen voorheen en thans: dat men het toone waarom de Nederlander verlichte en deugdzame mannen kieze, tot zijn vertegenwoordigers, als men zegt, dat zijne keuze het geluk van den staat bevorderen kan. Dan doe men het oog weiden over de uitgestrekte bosschen en heiden, die voorheen ons vaderland bedekten, en opmerken, hoe krachtig het pogen is in onze dagen, om die plekken door ontginning te doen veranderen in vruchtengevende velden; men dringe aan op het vereenigen van wil en kracht, om die pogingen te ondersteunen, nu niet aan Nederland alléén, het grootste deel van den zeehandel wordt overgelaten, maar de volken uit het Oosten en uit het Westen zelve hunne kielen bemannen, en uitzenden naar het Noorden, om te halen wat Nederland hun vroeger aanbragt! en, - de winst, door deze pogingen, in de eerste jaren verkregen, moge gering zijn, - men doe 't erkennen, dat, zoo ergens, hier volharding betaamt en beloond zal worden in de luide zegeningen van hen, die na ons de vruchtbare akkers zullen bebouwen. Dan wende men den blik naar zoovele weiden en beemden, door inspanning en kosten aan het water ontwoekerd en vrage 't; of ooit voorheen de zucht tot deelnemen in het droogmalen van plassen zoo groot was als thans? en waaraan 't zij toe te schrijven, dat men jaren én jaren de uitgestrektheid van het meir, in de nabijheid van Neêrlands hoofdstad zag toenemen ten koste der velden, die zijnen oever begrensden, zonder ooit verder te gaan dan voor zijne droogmaling den wensch te uiten: immers nooit verder, dan op papier, het eens geopperde plan daartoe vervolgde: - terwijl men nu het werk zag aangevangen en de blijde hope mag voeden, dat onze leeftijd het voltooid zal zien... indien 't niet is aan dien edelen volksgeest, die voor het goede en voor het nuttige zich opofferingen getroost? Dan brenge men onder het oog het noodzakelijke der behartiging en het heilzame der meest algemeene toepassing van ons: Eendragt maakt magt, wanneer men het reeds bestaande goede wil doen volmaken; en het verledene herinnerende, vrage men: welk voorheen heeft de scholen gekend voor landbouw en veeteelt, zoo als ze thans in onderscheidene provincien bloeijen? Waar bestond voorheen de kolonie, zooals wij ze thans mogen zien, hoe vatbaar hare inrigting en beheer ook wezen mogen voor verbetering, die kleeding geeft en voedsel aan hen, die de strafwet van den staat wegens bedelarij heeft vervolgd? Had voorheen de beschaving zulk een trouwe bondgenoot, als ze thans heeft in de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen (schoon door velen miskend in het doel dat zij beoogt), waarvan vreemdelingen de vereerende getuigenis geven, dat ons Nederland te dien opzigte het eenige land is? Werd ooit voorheen de taal des lands zóó beoefend, zóó gehandhaafd als thans, nu de Maatschappij voor Nederlandsche Letterkunde hare schoonheden doet opmerken en haren rijkdom vermeerdert? Wie kent ze niet, de lofwaardige pogingen der Maatschappij tot zedelijke verbetering der gevangenen, die thans, nu beschaving, onderwijs en verlichting de lievelingen zijn onzer eeuw, haren tijd eere aandoet, als ze tracht, dat de straf, die de wet op wanbedrijf, misdrijf of overtreding bepaalt, niet de aanleiding geve, tot het vormen van kweekscholen voor boosdoeners. Waar heeft men zich ooit voorheen er om bekommerd? Wie zal zijn lof en medewerking onthouden aan de | |
[pagina 436]
| |
jeugdige Maatschappij van weldadigheid, die in de steden hulpe schenkt in ziekten en in sommige deelen van ons vaderland landhoeven en weiden tegen matige zelfs zeer geringe geldelijke vergoeding afstaat aan den nijveren, doch onvermogenden landbouwer? maar waar is het voorheen, dat haar daarin voorging? Wie juicht ze niet toe, de vereenigingen ter bevordering van scheepvaart en scheepsbouw, die, thans zoo verlevendigd, herinneren den glorierijken tijd van de Ruiter en der Trompen? Wie... doch 't moge genoeg zijn, het weinige wat ik meldde, om te doen zien, dat de eendragt der Natie gevorderd wordt bij meer dan staatsburgerlijke-vrijheid alléén, dat meer dan zij alléén, ook zelfs dan wanneer ze gepaard zal gaan met de gevolgen eener meest gewenschte bezuiniging, onontbeerlijk is, om den bloei van Nederland te bevorderen: en ik eindig met den wensch, dat weldra een hand, meer ervaren, meer bekend en meer geacht dan de mijne, ons mededeele de uitkomsten van het onderzoek, door haar in het werk gesteld, naar het voorheen en thans der maatschappelijke ontwikkeling van ons dierbaar vaderland; en met de bede, dat die uitkomsten het regt zouden kunnen geven aan de Nederlandsche Natie, om met een harer dichters uit te roepen: Triomf 's Lands gloriezuil staat daar nog ongeschonden
De erkentnis roept uit duizend duizend monden:
Ja Neêrland is nog goed en groot!
Als dier en plant naar adem zucht,
Herstelt natuur de matte lucht
Door bliksemvuur en stormen:
Zoo loutren rampen geest en hart
Vaak zien wij mensch en volk hervormen
Door nood en smart.
Waakt op dan braven! wanhoopt niet
De heilstroom, die uw oog ontvliedt
Laaft u welhaast uit versche bronnen.
Geen moed ontzinke uw geest, geen kracht uw nijvre hand
Moerassen worden droog: de graanhalm rijze uit zand
En heide nooit ontgonnen!
Beklim zóó door de hoop gedragen
Mijn Neêrland, weer uw gloriewagen
In 't blinkend perk van eer en vlijt.
Rept loome voeten, trage handen
En de aard brengt u haar offeranden
Als in der vadren heldentijd.
Deugd en kracht, o Landgenooten!
Hart en geest aaneengesloten:
Klein in voorspoed: groot in nood!
Ja, uw heilzon zij zal klimmen
Ziet haar glimmen
Aan de kimmen
Neêrland is nog goed en groot!Ga naar voetnoot1)
O.
|
|