| |
| |
| |
Kronijk van den dag.
October.
Binnenland. - Het gewigtig werk der grondwetsherziening is thans tot stand gebragt. Daarmede is de eerste schrede gedaan tot het volgen van eenen geheel anderen weg dan dien, langs welken Nederland sedert vele jaren eenen zekeren ondergang te gemoet ging. De grondwetsherziening heeft het slechts mogelijk gemaakt dien nieuwen weg in te slaan; de wenschen van velen, dat deze te gelijk zou worden aangewezen en afgebakend zijn niet vervuld. Eene vereenvoudiging van onze voor een klein, en onder eene opgestapelde schuld en daardoor hoog opgevoerde belastingen gedrukt, land veel te omslagtige en kostbare staatshuishouding, eene bezuiniging, niet door beknibbelen van kleinigheden, maar door groote algemeene maatregelen, is thans eene noodzakelijkheid, waarvoor niemand de oogen kan sluiten. Vermindering van belastingen werd eens van de grondwetsherziening gehoopt; het is genoeg verkondigd dat die hoop eene hersenschim zou blijken te zijn, en naauwelijks eene teleurstelling te noemen dat zij niet is verwezenlijkt. Thans hopen wij, met en door de grondwetsherziening, op een zoodanig bestuur der finantiën en zoodanige inrigting van ministeriën enz., dat, zonder eene steeds klimmende verhooging van belastingen of schuld, een evenwigt tusschen ontvangsten en uitgaven tot stand kome, hetwelk hoe dan ook moet worden verkregen, indien niet, met alle staatkundige vrijheden, gedurig herhaalde te korten Nederland ten ondergang zullen voeren. De staat verkeert thans in hetzelfde geval als een particulier, die eene levenswijs boven zijne middelen voert en zich door allerlei redenen laat weerhouden van eene radicale bezuiniging in te voeren. Allerlei bezwaren vereenigen zich om zulk eene bezuiniging tot eene onmogelijkheid te maken; evenwel, indien hij niet zelf dit onmogelijke mogelijk maakt, zal de toekomst dit eindelijk voor hem doen, door hem, niet tot het getroosten van bekrimping of verminderen van staatsie, maar tot gebrek en vernedering te
noodzaken. Binnen weinig tijd is nu een definitief ministerie en een volgens de herziene grondwet gekozene vertegenwoordiging te verwachten. De werkzaamheden, welke deze verwachten, zijn talrijk en van gewigtigen aard. Een aantal wetten zullen tot stand moeten gebragt worden om aan de nieuwe beginselen, die in de grondwet zijn opgenomen, werkelijkheid te geven. Het zou schijnen dat daardoor de aandacht van onzen finantiëlen toestand moest worden afgetrokken; maar integendeel is het een vereischte dat deze daarbij gedurig in het oog worde gehouden, en eenvoudigheid, onkostbaarheid kenmerken zijn van alle nieuwe inrigtingen. Nog aan de tegen- | |
| |
woordig bestaande kamers is een finantiëel ontwerp aangeboden. Het is zeer te betreuren dat de behoeften zoo dringend zijn om zulk eene haastige vooziening te vorderen. Hopen wij dat, bij zulk eene dringende behoefte, ook de geruchten bewaarheid zullen worden, van kort aanstaande maatregelen tot zulk eene vereenvoudiging en bezuiniging als wij boven op het oog hadden.
Frankrijk. - In de vorige maand werd gevreesd, dat het bewind van Cavaignac zich niet lang meer zou kunnen staande houden, zoo het al niet op de eerste verschijning van Lodewijk Napoleon in de zaal der Nationale Vergadering als sneeuw voor de zon versmolt. De naam Napoleon scheen zulk eene geduchte kracht te moeten uitoefenen, dat hij, die hem droeg, zich slechts behoefde te vertoonen om zich aan het hoofd eener magtige partij te plaatsen. Lodewijk Napoleon heeft zich vertoond, heeft gesproken, en zijne vertooning, vooral zijn spreken, heeft de vrees zijner vijanden en de verwachting zijner vrienden als een nevel doen verdwijnen. Onbeduidend is hij in alle opzigten, en tevens niet onbeduidend genoeg om alleen uit hoofde van zijnen naam de speelbal eener partij te wezen. Slechts korten tijd heeft hij de nieuwsgierigheid eenigzins bezig gehouden; deze was volkomen bevredigd toen men wist dat hij een zeer alledaagsch voorkomen had en zeer slecht Fransch las, want zelfs het talent van voor de vuist te spreken mist hij. Raspail, de gevangene van Vincennes, te gelijk met hem tot vertegenwoordiger gekozen, heeft zelfs meer opzien verwekt. De verlegenheid om over zijne toelating te beslissen was niet gering. Welke verdenkingen ook op hem rusten, hij is slechts beschuldigd, niet veroordeeld. De zaak werd beslist door hem toe te laten, maar tevens den procureur generaal tot zijne verdere vervolging te magtigen. Hij is derhalve vertegenwoordiger, maar blijft niet te min gevangen; zijn verzoek om dagelijks onder escorte naar de vergadering te worden gebragt is zeer natuurlijk van de hand gewezen. Hoewel het gevaar, hetwelk Cavaignac door de nieuwe verkiezingen scheen te dreigen, aldus was afgewend, ontbrak het echter niet aan verschijnselen dat zijn invloed zeer was ondermijnd. Een congres van departementale dagbladschrijvers vaardigde een ernstig protest uit tegen de maatregelen tegen de Parijsche drukpers. Dezelfde middelen, waarvan de vijanden van
Guizot zich in der tijd tegen dezen minister hadden bediend, werden thans tegen het republikeinsche ministerie aangewend. Zoogenaamde staatkundige maaltijden kwamen wederom aan de orde van den dag. Bij eene daarvan, te Parijs op den 56sten verjaardag der stichting van de vorige republiek gehouden, stelde Ledru-Rollin zich op den voorgrond, en hield eene redevoering vol heftige aanvallen op de bewindslieden. Te Toulouze ging men nog verder. Bij eenen maaltijd, in het bijzijn van verscheidene overheidspersonen gehouden, die dit geduldig aanhoorden, werd de gezondheid van Cavaignac uitgejouwd, en hield men lofredenen op het communisme, Robespierre, Marat en de guillotine, hetgeen de menigte zoozeer in beweging bragt, dat ook op de straten: Dood aan rijken en priesters! Weg met Cavaignac! Leve de guillotine! werd geroepen. Deze gebeurtenissen gaven aanleiding tot de onstuimigste zitting en het grootste schandaal, hetwelk de zaal der Nationale Vergadering nog had aanschouwd. Een afgevaardigde, Denjoy, bragt dezelve ter spraak, en verweet Ledru-Rollin en de zoogenaamde Bergpartij
| |
[pagina t.o. 394]
[p. t.o. 394] | |
Lodewijk Napoleon Bonaparte.
| |
| |
hun gedrag. De onlusten waren volgens hem alleen aan kuiperijen der ultra republikeinen te wijten. Joly, die hem beantwoordde, wilde betogen dat ook de legitimisten de hand in het spel hadden, maar Denjoy hield weder vol, dat de tegenwoordige ultra's dezelfde als van 1793 waren, en even als deze de guillotine wilden invoeren. Dit woord gaf het sein tot een schrikkelijk tumult. Een aantal leden der bergpartij kwamen naar de tribune stormen, om den spreker er af te rukken; aan den anderen kant snelden zijne vrienden toe, om hem te verdedigen; en nu ontstond er voor de tribune een werkelijk gevecht, waarnaar Denjoy met overelkander geslagene armen koel bloedig stond te kijken, terwijl de deurwaarders de vechtenden poogden te scheiden en van de trappen der tribune terug te houden. De zitting moest worden opgeheven, tot er na geruimen tijd wederom stilte kwam. Toen werd de zaak, gelijk gewoonlijk, gesmoord door des sprekers verklaring, dat hij geen oogmerk had gehad om iemand te kwetsen. In deze zitting en meermalen was gebleken, dat de ministers slecht onderrigt waren van hetgeen in de departementen plaats had, en het kon derhalve niet zeer bevreemden, dat zij toch, na het daarover voorgevallene, afgevaardigden als commissarissen naar de departementen hadden gezonden, gelijk uit de bestendige afwezigheid van een zeventigtal bleek. Toen de lang verschovene beraadslaging over het voorstel van Durieu, dat zelfs gedurende een staat van beleg geen dagblad zou mogen geschorst worden aan de orde van den dag kwam, behaalde het ministerie, door de verwerping met eene zeer geringe meerderheid, eene overwinning die, bijna eene nederlaag mogt heeten. De geruchten van eene geheele of gedeeltelijke aftreding des bewinds werden daarop weder levendig, doch het ministerie bleef nog bestaan tot dat het geschilpunt der wijze van verkiezing van eenen voorzitter was beslist. Eerst toen namen Senart, Recurt en Vaulabelle hun ontslag, en werden vervangen door Dufaure, Vivien en
Freslon, als ministers van binnenlandsche zaken, openbare werken en onderwijs. De eerste twee benoemingen waren zoowel de republikeinen van den vorigen dag (namelijk zij wier republikeinsche gezindheid van voor de tegenwoordige republiek dagteekent) als die van den volgenden dag (die nu eerst - door de zegeningen der republiek? - republikeinsch zijn geworden) zeer ongevallig; aan de eersten, dewijl beide benoemden onder de constitutionele monarchie in het ministerie zijn geweest, aan de anderen, daar zij ook de verwijdering van Marie hadden verlangd. Ducoux nam zijn afscheid als prefect der politie met een zeer scherpen brief, waarin hij zich beklaagde, dat de republiek thans bestuurd zou worden door mannen, die voorheen al hunne krachten hadden aangewend om hare vestiging te beletten. Het ministerie was nu aldus zamengesteld: Marie, justitie; Bastide, buitenlandsche zaken; Lamoricière, oorlog; Verninhac, marine en koloniën; Dufaure, binnenlandsche zaken; Thourret, landbouw en koophandel; Freslon, onderwijs en eerdienst; Goudchaux, financiën en Vivien, openbare werken. Men duchtte dat dit ministerie reeds dadelijk eenen grooten tegenstand zou ontmoeten. Cavaignac verliet zich echter op de meermalen geblekene vrees van de meerderheid der Nationale Vergadering, dat zijne aftreding het sein tot vernieuwde onlusten en regeringloosheid zou zijn. Hij eischte stout weg een votum van vertrouwen, waarvan hij zijn aanblijven aan het bewind afhankelijk
| |
| |
maakte, namelijk het toestaan van 100,000 francs voor geheime uitgaven; en met een zeer groote meerderheid, 570 tegen 155 stemmen, werd dit crediet verleend. Kort daarop achtte Cavaignac het echter raadzaam te verklaren dat hij geen bezwaar meer maakte in de opheffing van den staat van beleg, waarin Parijs zoo lang had verkeerd, en besloot de Nationale Vergadering derhalve tot de intrekking van het in der tijd daartoe genomen besluit.
Aldus gestadig wankelend en in gevaar van te vallen leeft het bewind der Fransche republiek bij den dag voort. De tijd nadert thans echter dat eene gevestigde regering ten minste mogelijk zal worden. De beraadslaging over de constitutie is in den laatsten tijd zeer gevorderd en zoo goed als afgeloopen. Onder de gewigtigste laatstelijk, somtijds na zeer heftige debatten, aangenomene bepalingen behooren de volgende: De Fransche Republiek zal slechts ééne kamer van wetgeving hebben, bestaande uit 750 leden, en uit 900, wanneer de constitutie moet worden herzien. De verkiezing dezer volksvertegenwoordigers is regtstreeksch en algemeen, de stemming geheim. Alle Franschen van 21 jaren zijn kiezers, en alle van 25 verkiesbaar. - Na heftige discussiën en zonderling tegenstrijdige stemmingen werd bepaald, dat eene openbare bezoldigde betrekking onvereenigbaar is met het mandaat van volksvertegenwoordiger; en daarop nog daarbij gevoegd dat de uitzonderingen bij de wet op de verkiezingen zouden worden bepaald. - Verder: de Nationale Vergadering wordt voor drie jaren verkozen en telkens geheel vernieuwd. De vertegenwoordigers zijn altijd verkiesbaar - vertegenwoordigen geheel Frankrijk - kunnen geene bepaalde lastgeving ontvangen - ontvangen eene schadeloosstelling, die zij niet van de hand mogen wijzen. De zittingen der Nationale Vergadering zijn openbaar; zij kan echter tot een geheim committé overgaan. Over geen wetsontwerp kan, behalve in geval van dringende noodzakelijkheid, gestemd worden, dan nadat drie beraadslagingen daarover hebben plaatsgehad, tusschen welke ten minste 10 dagen moeten verloopen. De voorzitter moet een geboren Franschman zijn, 30 jaren oud. - Hij wordt benoemd bij geheime stemming en volstrekte meerderheid, wanneer de meerderheid niet beslissend is doet de Nationale Vergadering eene keus uit de vijf candidaten, die de meeste stemmen hebben bekomen. - De voorzitter wordt voor vier jaren benoemd, en is eerst na vier jaren
weder verkiesbaar - hij heeft het regt om de door de burgerij benoemde agenten van het bewind 3 maanden te schorsen. Het getal ministers wordt door de wetgevende magt bepaald. Een onder-voorzitter wordt door de Nationale Vergadering gekozen uit drie candidaten door den voorzitter voorgedragen. Er zal een staatsraad van 40 leden bestaan, van welken de ondervoorzitter president is. De leden van dezen staatsraad worden door de Nationale Vergadering voor zes jaren benoemd; de helft treedt af bij elke driejaarlijksche vernieuwing der Nationale Vergadering.
Het wordt ook tijd dat eene vaste constitutie en gevestigd bewind den tegenwoordigen voorloopigen toestand vervangen, eer de staat der finantiën geheel onredbaar wordt. Turck en Prudhomme hebben reeds een voorstel ingediend tot het scheppen van assignaten onder de benaming van hypothecaire bons, welke als gereed geld zouden moeten worden aangenomen. Deze maatregel, door de bewindslieden bestreden, werd echter afgestemd. Op eene of andere wijs zal echter in de behoefte van geld moeten worden voor- | |
| |
zien. De indirecte belastingen hebben in de negen eerste maanden van dit jaar ruim 102 millioenen minder opgebragt, dan in hetzelfde tijdsverloop van het vorige jaar; en wanneer men hierbij in aanmerking neemt dat de buitengewone uitgaven, welke reeds door de Nationale Vergadering zijn goedgekeurd, 647 millioenen bedragen, is het niet moeijelijk te voorspellen, dat het voortgaan op zulk eenen weg tot een staatsbankroet zou moeten leiden.
Duitsche staten. - Reeds sedert eenigen tijd dreigden de zaken in Oostenrijk tot eene crisis te komen, welke voor eene geheele ontbinding van dien staat moest doen vreezen. Thans is deze crisis werkelijk verschenen, en zoowel de afloop als de gevolgen voor de verre toekomst liggen nog in het duister. Met elken dag zijn de gewigtigste tijdingen te verwachten, en reeds te dikwerf zijn die tijdingen van zulk eenen onverwachten aard geweest, dan dat men het wagen zou iets te voorspellen, of zelfs maar van waarschijnlijkheden te spreken. Nadat Jellachich en de keizerlijke camarilla het masker hadden afgeworpen, sloeg de democratische partij te Weenen beider maatregelen wantrouwend gade, beducht dat de Banus van Croatië, nadat hij te Pesth de overmagt der Magyaren (die evenzeer de onderdrukking der Slavische bewoners van de met Hongarije vereenigde gewesten, als staatkundige vrijheid en bijna volkomene onafhankelijkheid van de keizerlijke regering bedoelden) zou hebben vernietigd, zich naar Weenen zou keeren, om daar de partij der reactie bijstand te verleenen. Jellachich trok intusschen op Pesth aan; de Hongaarsche rijksdag, waaruit de Slavische leden zich hadden verwijderd, riep alle Hongaren tegen hem in de wapenen de Aartshertog Palatijn, geen gezag meer kunnende uitoefenen, verliet zijne residentie, begaf zich naar Weenen, en legde daar zijne waardigheid neder. Zonder dit ontslag aan te nemen, benoemde de keizer evenwel den graaf Von Lamberg tot opperbevelhebber over alle troepen in Hongarije, en vaardigde tevens twee proclamatien, eene aan de bevolking van Hongarije, en eene andere aan het leger, uit, waarvan de strekking zoo duidelijk op eene reactie zag, dat von Lamberg zoodra hij te Pesth aankwam door de verwoede Hongaren op eene barbaarsche wijs werd vermoord. Intusschen trok Jellachich al verder voort en bezette verscheidene Hongaarsche steden, waar hij door de bevolking (natuurlijk het Slavische gedeelte daarvan) met vreugde werd
ontvangen. Daarna kwam het tot verscheidene gevechten tusschen afdeelingen zijner troepen en die van den Hongaarschen Rijksdag, waarbij, hoewel de uitslag op tegenstrijdige wijzen werd opgegeven, de Banus voorzeker geene voordeelen behaalde, daar hij in plaats van het reeds digt door hem genaderde Pesth aan te tasten, naar de Oostenrijksche grenzen terugweek. Het Hongaarsche leger, vroeger ter verdediging van Pesth bestemd, volgde hem op den voet. Blijkbaar verwachtte Jellachich versterking uit Oostenrijk. Hij kon deze ook verwachten. De minister van oorlog, Latour, had hem reeds met groote sommen gelds ondersteund, gelijk bleek in eenige onderschepte brieven, welke door een Hongaarsch blad openbaar werden gemaakt. Thans zouden hem ook troepen worden gezonden, om, met zijne magt vereenigd, de Hongaren te bedwingen en daarna ook te Weenen het volstrekte gezag des keizers te herstellen. Aldaar was in den Rijksdag juist het ontwerp eener constitutie voorgesteld, waarin onder anderen de volgende hoofdbepalingen waren op- | |
| |
genomen. De persoonlijke vrijheid werd gewaarborgd. Alle magt gaat uit van het volk. De adel is afgeschaft. Gevangennemingen kunnen slechts op regterlijk bevel geschieden. De regtspraak geschiedt openbaar en mondeling. De strafregtspleging wordt door gezworenen uitgeoefend. De doodstraf, lijfstraffen en verbeurdverklaring van goederen zijn afgeschaft. De Godsdienst is vrij. Het onderwijs is vrij. De censuur en het stellen van borgtogt zijn afgeschaft. De leenen en fideicommissen zijn afgeschaft. De gemeentebesturen worden door de inwoners zelven gekozen. - Tegenover dit juist geopenbaarde programma der liberale partij stond de verklaring des keizers, in het manifest aan de Hongaren, van zijn onveranderlijk voornemen om de regten zijner kroon ongeschonden te bewaren. Het was duidelijk genoeg dat het spoedig tot eene botsing tusschen de democratische en de keizerlijke partij moest komen. De aanleiding daartoe was het vertrek der troepen, die
uit Weenen naar Hongarije zouden worden gezonden. Een dezer regementen weigerde te marcheren. Het gemeen geraakte in beweging, barricades werden opgeworpen en na een hardnekkig gevecht, moesten de aan den keizer getrouw geblevene troepen de stad verlaten. Den minister van oorlog, Latour, trof hetzelfde lot, hetwelk van Lamberg te Pesth had ondergaan. De keizer, die zich nog op Schönbrunn bevond, nam nogmaals de vlugt. Een gedeelte der keizerlijke troepen onder van Auersperg bleef in de onmiddelijke nabijheid van Weenen gelegerd. Jellachich verhaastte zijn marsch derwaarts. De Rijksdag, die zich permanent had verklaard, maar uit welken de Slavische leden zich hadden verwijderd, gaf het besluit te kennen om met hulp der arbeiders, die zich door het plunderen van het arsenaal hadden gewapend, de stad tot het uiterste te verdedigen. Van Auersperg ontruimde zijne dreigende stelling, doch alleen om zich met Jellachich te vereenigen. Nog meer troepen waren intusschen naar Weenen opgerukt. Boheme, waar de Slavische bevolking, hoewel even als de Duitsche staatkundige vrijheid verlangend, eenen ouden haat tegen de Duitschers koestert, houdt zich thans aan de partij des keizers, zoodat uit Boheme en Gallicië alle troepen naar Weenen kunnen worden gezonden. Deputatiën den gevlugten keizer nagezonden hebben tot nog toe geen het minste uitzigt op eene vreedzame ontwikkeling der gebeurtenissen opgeleverd. Volgens de laatste berigten bevindt de keizer zich te Olmutz en schijnt hij voornemens om Weenen door eene insluiting te bedwingen. Deze stad is door de meeste gegoede inwoners verlaten, en wordt al naauwer en naauwer ingesloten. Mogelijk is terwijl wij dit schrijven haar lot reeds tot eene schrikkelijke beslissing gekomen, daar van de barbaarschheid en plunderzucht der woeste benden van Jellachich alles te vreezen is.
In Pruissen is de dreigende spanning tusschen de koninklijke regering en de Constituerende Vergadering voor het oogenblik gelukkig geweken. Het nieuwe ministerie onder von Pfuel ondervond dadelijk bij deszelfs optreden de medewerking der meerderheid dier vergadering. Verscheidene voorstellen der heftige liberalen werden terstond verworpen. De gematigden van alle partijen vereenigden zich om verdere onlusten en bloedige botsingen te voorkomen, hetgeen des te meer noodzakelijk was daar de democraten nog rustelooze pogingen aanwendden om bij elke gelegenheid het volk in beweging te brengen. Vooral gaf de voorgedragene wet op de burgerwacht daartoe aanlei- | |
| |
ding. De bepalingen derzelve waren den democraten zoo hatelijk, dat men te Berlijn het ergerlijke schouwspel zag, dat deze wet op den kop van een ezel door de straten werd rondgevoerd en openlijk verbrand. Deze en dergelijke tooneelen liepen echter zonder ernstige rustverstoring af; maar op nieuw had men gevaarlijke onlusten en het verlies van menschenlevens te betreuren toen de kanaal arbeiders uit de vermindering van loon, wegens het korten der dagen bepaald, aanleiding namen om te hoop te loopen, en eenen aanval te doen op de burgerwacht, welke hunne baldadigheden zocht te keer te gaan. Ditmaal is deze beweging alleen door de burgerwacht gedempt, die, ongenegen om de in de nabijheid van Berlijn gelegerde troepen in de stad te zien, welker aanwezigheid steeds voor reactionnaire aanslagen doet vreezen, niet geaarzeld heeft de hulp dier troepen af te wijzen en de oproerige beweging, heeft bedwongen. Evenwel geeft deze botsing wederom aanleiding tot vernieuwde hatelijkheid tusschen de arbeidende klasse en de burgers. Na het bedwingen der eerste beweging zijn de arbeiders met de lijken hunner gesneuvelde makkers en een rood vaandel, onder den kreet van ‘leve de Republiek,’ in de stad rondgetrokken, en hebben daarna pogingen aangewend om het huis van eenen hoofdman der burgerwacht te
plunderen, zoo dat de burgerwacht, uit vrees voor meer ongeregeldheden, in het geweer moest blijven. De rust der hoofdstad is aldus nog verre van verzekerd; ook de eendragt tusschen de Constituerende Vergadering en het bewind is zeer wisselvallig. Zij heeft met eene vrij aanzienlijke meerderheid het den koning zeer ongevallige besluit genomen, dat voortaan bij de afkondiging van wetten het formulier door Gods genade niet meer bij den titel van koning zal worden gevoegd; daarentegen heeft zij het voorstel verworpen dat de constitutie door den koning zou moeten afgekondigd worden, gelijk zij door de vergadering was aangenomen, en in eenen bemiddelenden zin beslist, dat de constitutie na gemeen overleg met de kroon verbindend zal worden verklaard.
De poging van Struve om in het Badensche eene republikeinsche beweging te doen ontstaan is, gelijk te voorzien was, met weinig moeite bedwongen. Zijne aanhangers zijn verstrooid, hij zelf is in hechtenis, en zal, daar de krijgsraad zich incompetent heeft verklaard, voor den gewonen regter te regt staan. Andere afzonderlijke bewegingen van republikeinsch gezinden hier en daar zijn insgelijks op niet uitgeloopen, maar leveren toch een verontrustend blijk van de voortdurende gisting, vooral onder de lagere standen.
Het Frankforter Parlement heeft van tijd tot tijd de beraadslaging over de grondregten der Duitschers voortgezet, en onder anderen de vrijheid van onderwijs en van vereeniging met geringe beperking vastgesteld, maar tevens de Jesuïten, Liguorianen en Redemptoristen uit Duitschland verbannen. De onschendbaarheid van den eigendom is als beginsel aangenomen, en tevens de vrije beschikking en verdeelbaarheid van den grondeigendom, welke bepaling echter in verschillende staten door overgangswetten zal moeten worden ingevoerd. Von Gagern is andermaal tot voorzitter verkozen. De jongste gebeurtenissen in Oostenrijk zijn herhaalde malen ter sprake gekomen; het Rijksministerie scheen eerst voornemens te zijn om de afzending eener aanzienlijke legermagt naar Weenen te gelasten, om vrijheid, regt en orde te
| |
| |
handhaven, maar schijnt later teruggedeinsd voor de moeijelijkheid om het gezag van den Rijksbestuurder aldus op het spel te zetten, en zeer genegen om den gang der zaken slechts af te wachten.
Italiaansche staten. - De gebeurtenissen in Oostenrijk vinden in Italië eene terugwerking, waarvan nog slechts de eerste geruchten zijn overgekomen, doch weldra hoogst belangrijke tijdingen zijn te verwachten. Uit een keizerlijk manifest aan de bevolking van Lombardije uitgevaardigd bleek, dat aan eenen afstand van dit gewest volstrekt niet meer werd gedacht. Bij dit manifest werd straffeloosheid voor de deelnemingen aan vroegere staatkundige gebeurtenisseu verzekerd, en aan het Lombardisch Venetiaansche koningrijk eene constitutie toegezegd, gegrond zoowel op de behoeften des lands als op deszelfs vereeniging met den Oostenrijkschen Keizer-Staat; te gelegener tijd zou eene Constituerende Vergadering worden bijeengeroepen. Intusschen bleef Venetië deszelfs onafhankelijkheid handhaven, en scheen de koning van Sardinië meer bedacht op het hervatten van den oorlog dan op het sluiten van eenen vrede. Eensklaps verspreidt zich de tijding der gebeurtenissen in Hongarije en Oostenrijk, hoezeer Radetzky de geruchten daarvan tracht te smoren, en brengt niet alleen onder de bevolking, maar ook onder de Oostenrijksche troepen eene zeer bedenkelijke gisting te weeg. Hoe ver de gevolgen dezer gisting reeds zijn gegaan is nog onzeker; de geruchten van gevechten tusschen de Hongaarsche en Croatische benden schijnen echter gegrond te zijn.
Engeland. - De Iersche volksleider O'Brien en zijne medestanders zijn te regtgesteld, schuldig verklaard en ter dood veroordeeld, zonder dat nieuwe onlusten, gelijk men eenigzins had gevreesd, daarvan het gevolg zijn geweest. De regering schijnt echter niet voornemens de vonnissen ten uitvoer te doen brengen. In Ierland heerscht tegenwoordig rust, of veeleer eene doffe stilte. De armoedige bevolking heeft bij den naderenden winter het treurigste vooruitzigt. In eene zamenkomst van hooge Katholieke geestelijken, te Dublin gehouden, hebben deze onder anderen verklaard dat zij met groote bekommering den nood der bevolking en het dreigende gebrek aan voedsel te gemoet zien, het den pligt van het gouvernement achten maatregelen van voorzorg te nemen, en aandringen op het verleenen van onderstand en eene betere regeling der betrekkingen tusschen landeigenaars en pachters. De landverhuizing uit Engeland naar Australië wordt thans, onder begunstiging van het gouvernement, geregeld en met ijver voortgezet. In den loop van October zijn zeven schepen elk met 200 tot 300 mannen, vrouwen en kinderen van Londen derwaarts vertrokken, en in November zullen nog zes schepen de reis aannemen. Dit middel, en de ontginning van woeste gronden schijnen de eenige te zijn, waarvan men zich op den duur, ter plaatsing der overtollige bevolking, een goed gevolg kan belooven.
|
|