denkt gij, dat ik het niet merkte, domine!
Nu komt gij aan specialiteiten; en de stroomen, die ingezogen worden - de kolk, die door een zwaard verslonden wordt - het beeld en de stem, die naar 't leven en versch herbaard wordt, komen ter sprake. Gij noemt deze overdragtelijke spreekwijzen, in de poëzy zoo bekend en, in die der Oosterlingen, zoo menigvuldig, NB. dwaasheden!? - Allerminst had ik zulke reflecties van een Emeritus-Predikant verwacht, wien niet slechts Neêrlandsch-, maar ook Oostersch bloed door de aderen behoort te vloeijen! Eilieve! lees de psalmen van koning David maar eens, en herinner u de afkomst van koning Isaac, uit Juda's stam!
Maar dat: En voorts! En straks! En toch! en die onduitsche woorden hinderen u magtig! Ik bemerk wel, dat gij den koninklijken harpenaar nooit gehoord hebt. Juist doen die schijnbaar platte en betoogende woorden, die Fransche tusschenvoegsels, door het onnavolgbaar spraakorgaan van den rijkbegaafden zanger, het effect eener oud-Israëlietische bazuin, waardoor de toehoorders geinspireerd worden! Zijn die klanken gedrukt, dan gaat, natuurlijk, dat effect verloren.
Uwe opmerking omtrent na- tegen nagebuur zou ik welligt voldoende kunnen wederleggen, ware ik een emeritus-schoolmeester; maar ik ben alléén een weinig taalkundig emeritus-fabriekant. Voilà tout!
Die vier aangehaalde regels hebben het bitter bij u verkorven! Mij zijn zij helder als water-chocolade. Hoe! is er dan, van af 1789 tot toe 1848, in Parijs, niet zoo vaak gevochten, en is er niet zoo veel bloeds gestort, dat de straten niet als met moord vertrouwd mogen beschouwd worden, langs welke het rammelend schuiven van den keten der dwinglandij, door een woest gemeen - het schuim van onverlaten - gehoord wordt? 't Spreekt van zelf: poëtisch; maar hoe poëtisch schoon, krachtig en waar uitgedrukt! - Hoe! moesten dan die schrikkelijkheden niet maar alléén tot waarschuwing strekken van een gemeen, onbekend en naamloos roofgebroedsel - maar ook van de hoogere standen, die hier, in één enkelen regel, onder de twee majestueuze beelden van: de zaal der Pairs en van den beruchten hertog de Praslin, ultra-verheven, worden geteekend?
Na dezen uit- of aanval, treedt gij - vermoedelijk om uzelven eenige rust te geven - in beschouwingen, die weinig ter zake doen en waarbij aan de heeren Beets en ten Kate een welverdiend compliment gemaakt wordt. Ge ziet af van alle verdere attaques op het bestreden lied; maar nu komt een ander aan de beurt, of liever wederom vier uitgekipte regels.
Eerst gaat een schoolmeesters-reflectie over ‘naar alle kanten schudt’ in plaats van ‘schudt naar alle kanten’ vooraf. Maar hoe vele dergelijke omzettingen van woorden zou ik u niet bij vele onzer nieuwerwetsche dichters kunnen aanwijzen! Ik ga alzoo verder. Gij beweert, dat Orleans zijne koningsdiamanten niet heeft afgeschud; maar dat zij hem zijn afgereten. Lieve dominé! heeft dat niet wel iets van 't onderscheid tusschen een krank wijf en eene zieke vrouw? En voorts, zegt gij: waren de druiven niet onrijp, maar overrijp. 1o. Zegt gij niet welke druiven gij bedoelt, en 2o. doet het er niets toe, of de druiven, die Zijne Majesteit, Isaac I, bedoelde, liever als beeldspraak bezigde, rijp of onrijp waren!
Uwe verdere redeneringen Eerw. heer! loopen weder in het algemeene rond, om, met een compliment, aan eene prach-