is dus reeds lang genomen en ten voordeele der vrijheid van pers beslist, het is reeds te erg dat wij het gegeven voorbeeld zoo laat volgen. - Zoude men ook misschien vreezen, dat de doldriftige Nederlander iets dat gezond voedsel voor den Britschen kolonist is, door onbezadigd gebruik in gift zoude veranderen?
Maar de bevolking? Wij zeggen het den heer van Hoevell na en weten het bij ondervinding, de Javaan bemoeit zich daar niet mede: wanneer hij daartoe geneigd was, zoude hij er zich dan niet reeds lang mede bemoeid hebben? - Er komen geschriften genoeg uit Europa, de Europeanen hebben reeds lang genoeg boeken van allerlei aard en strekking in het binnenland met zich gevoerd om den Javaan, zoo hij er vatbaar voor was, aan te steken; het geheele verschil zal daarin bestaan of er in Europa dan wel te Batavia gedrukt wordt; want, inconsequent genoeg, de invoer van boeken of tijdschriften is nimmer verboden en nimmer onder opzigt gesteld. - Waarom wordt er dan immer zoo gewezen op den schadelijken invloed, dien zulks op de bevolking zoude hebben? - Wij voor ons gelooven eer dat een klein gedeelte oude ambtenaren, wien, niet van der jeugd af aan gewoon te bevelen, het streelend is om den meester en despoot te spelen, de oorzaak is van die domme volhouding der oude sleur. - Kruipend naar boven, grof, onbeschoft, gemeen naar beneden, dàt was het ware kenmerk der vroegere Oost-Indische ambtenaren. Wij zagen er nog enkele staaltjes van, en tevens den rampzaligen invloed, welken die toestand op den aankomeling had; hoe spoedig alle vuur en zielsadel uitgedoofd en verstikt werd, hoe spoedig hij weder op zijn beurt even nietig, kruipend en aan den anderen kant even grof en onbeschoft werd als zijn meester!
En op de Europesche bevolking? Gij weet het immers zelf, het is reeds lang niet meer het schuim uwer maatschappij dat derwaarts gaat, gij ziet ze immers dagelijks vertrekken, die jongelieden, die energie genoeg bezitten om het overladen Europa te verlaten, en liever het benaauwde vaderland willen ontlasten, dan het door pijniging of door slinksche wegen een plaatsje te ontwringen of te ontfutselen. - Het zijn uwe kinderen, uwe broeders, die gij, omdat zij zoo veraf zijn, niet het minste lief hebt. Ik vraag het uzelf, zit daar geen stof in voor goede ambtenaren, wanneer de geest levendig blijft en men hun gelegenheid geeft van zich te doen onderscheiden anders dan door den chef naar den mond te praten, of mevrouw door een elders opgeraapte anekdote, of kritiek van een harer medeschepselen, in hare doodelijke verveling des avonds een glimlachje af te persen, of enz. enz. Waarom moeten zij, waarlijk tegenwoordig de slechteren niet, verkort worden in hunne regten daar komende? Zij moeten daar bovendien nog altoos bijna alles van het gouvernement hebben, geloof mij, zij zullen zoo brutaal niet worden. Zoude het niet reeds genoeg voordeel wezen, wanneer er slechts dit door verkregen werd, dat domheid of willekeur niet meer in staat was eene onderneming te bemoeijelijken, als die, waardoor de heer W.F. van Hoevell zich zoo verdienstelijk heeft gemaakt voor het vaderland en de kolonie? Wij zijn den wakkeren heer van Hoevell niet alleen veel verpligt voor al hetgeen hij ten behoeve der wetenschap heeft verrigt, maar vooral voor het bewaren van zijn ijver voor het goede ook in die omstandigheden, ook onder die menschen; maar wij zullen niet meer behoeven te spreken in