stukje brood verdiend, dan wordt het overige geschonken als basis van een fonds voor de nagelaten betrekkingen der poëten. Want met eene toespeling op het:
Maeonides ipse nullas reliquit opes
wordt herinnerd, dat er ook dichters zijn, die naar hunnen census welligt geene kiezers kunnen zijn voor de wetgevende ligchamen. Wat overigens de bevoegdheid betreft, om over gezegd fonds te beschikken, daartoe wordt geheel geen census vereischt. Wie dichter is, heeft slechts drie maanden na de verschijning van het eerste deel ter algemeene vergadering te Amsterdam op te komen, om daar zijn advies uit te brengen over de belegging der fondsen en de aanwending der intressen. Gebr. Diederichs hebben reeds bij wijze van staal of monster eene weduwe opgespoord, die haar deel in de beerenhuid toekomt, en zij schijnen zich te vleijen, dat er nog wel andere dichters weduwen hebben nagelaten.
Wij achten met dit weinige genoegzaam de strekking van het plan toegelicht en tevens, naar ons vermogen, de bevordering te hebben aanbevolen, maar wij kunnen het niet verbergen, dat wij in die vereeniging van dichters en in hare resultaten eenig bezwaar vinden. 't Is waar, 't zou geen geringe eer zijn voor onze hoofdstad, als welligt binnen een jaar tijds, al wat echt gereformeerd en al wat dichterlijk of liefhebber is in Nederland, zich binnen hare wallen vereenigden, om spijkers met koppen te slaan, maar gebr. Diederichs en ook de heer Withuys zelf, zij mogen het wel bedenken, wat zij wagen, als zij eene vergadering van louter dichters bijeenroepen. Niet dat ik dadelijk voor revolutie vrees, maar 't kon toch regt onaangenaam worden. Immers bij de vergadering van 18 Augustus had men altijd nog een houvast aan het schema van 1618, maar eilieve, welk houvast hebben ooit dichters? En stel nu eens, om den numerus certus pro incerto te nemen, dat er bij de 59 nog 41 voorname dichters zich zullen gevoegd hebben, zoodat er 100 lieden bijeen zijn, die, als ze wezenlijk dichters mogen heeten, noodwendig met eene zekere razernij moeten behebt zijn, want een nuchtere dichter is een onding, wie, zeg ik, zal daar mouwen stellen aan weten? Zou 't niet voorzigtig zijn, als gebr. Diederichs, om er de policie buiten te houden, aan hunne letterzetters en drukkers een' wenk gaven, om bij de hand te wezen?
En toch, het plan is zoo mooi! Zoo ongaarne zou ik zien, dat men het, bij mislukking, voor eene dichterlijke phantasie ging uitkrijten. Hoort eens, ik heb er op nagedacht en heb er, geloof ik, wat op gevonden. Te weten: ik voor mij ben een dood prosaisch man, zoo brood nuchteren, als de ijverigste afschaffer wenschen kan. Wat dunkt u, als ik eens eene soort van agenda ontwierp, waaraan zich de dichterlijke vergadering, om ten minste eenige orde te bewaren, zou kunnen houden?
Vooreerst, dunkt mij, dient in de vergadering beslist te worden, wie al of niet voor dichter te houden zij? Dit is wezenlijk een teeder punt en zoo daar niet wijsselijk in voorzien wordt, vrees ik, dat men tot onbeschoftheden zou kunnen komen. Ik geloof, dat men hier veel rekkelijkheid zal moeten toonen en wederzijds wat door de vingers zien. Ik durf daarom voorstellen, dat men niet zoo zeer moet letten op de innerlijke gehalte, op het geniale, het nieuwe in de verzen van dezen of genen; want daar wordt men het nooit over eens, maar dat men liever een aantal verzen, goed of slecht, dat doet er niet toe, vaststelle, om iemand de aanspraak te geven op den naam van dichter. Ik heb ook een oogenblik gedacht aan den maatstaf van het gewigt, zoo als