De Tijdspiegel. Jaargang 5
(1848)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijOntleding van de eerste politische bijdrage van den heer Mr. C.W. Opzoomer,Getiteld: Volkswil en vrije verkiezingen, door Anonymus. Te 's Gravenhage, bij K.W. Pickhardt.Onder den bovenstaanden titel verscheen dezer dagen een politiek geschrift, welks strekking ons vooral in den tegenwoordigen tijd van genoegzaam algemeen belang voorkomt om er de aandacht van het publiek eenigzins nader voor in te roepen. In weinig bladzijden bevat het eene ontkleeding van de politieke denkbeelden van den op den titel genoemden Utrechtschen hoogleeraar, welke ons voor die door zijn hooggeleerde, nog zoo kort geleden, met een echt modemaaksterstalent aangekleede, revolutionnaire spruitjes, uit eene eerste opwelling van medelijden bijna een warm bed zou doen wenschen, als we niet bij nader inzien, voor de publieke veiligheid het verre verkieslijk achtten, dat ze hun naaktheid, die nu toch eenmaal onherroepelijk aan het licht gekomen is, ook maar voor goed in een graf gaan verbergen. Misschien komen ze dan nog bij gelegenheid van het ‘in duigen vallen der | |
[pagina 359]
| |
wereld,’ als ‘onbezweken uitspraken der wetenschap’Ga naar voetnoot1) in den vaderschoot van den heiligen Jean Jacques, sophistischer gedachtenis, te regt. Om intusschen het betrekkelijk gewigt, hetwelk wij aan deze aankondiging hechten, eenigzins te regtvaardigen, willen wij trachten, met een paar woorden, den inhoud van de ‘Ontleding’ aan te duiden. Bij wijze van inleiding wordt zonder omwegen het doel van het geschrift bekend gemaakt. Den hooggeleerde voor zichzelven, zijn publiek voor hem te waarschuwen, met andere woorden, de verschijning van verdere ‘politische’ vlugschriften van den heer Opzoomer, zooals de twee die reeds het licht zagen, te stuiten en den invloed van deze twee te breken, ziedaar dat doel. Daarop volgt een soort van praeludium, waarbij de ontleder tracht eenige onjuistheden van uitdrukking als gevolgen van onjuiste denkbeelden te kenmerken. Het door zijn hooggeleerde uitgedachte abstracte ‘wezen van den staat’ krijgt in het voorbijgaan een eerste veeg en - de meer geregelde aanval begint. ‘Aan zich zelve kan de regering haar regt niet ontleenen’ en ‘het gevoelen, dat de regering op goddelijke instelling rust, kan den toets nog minder doorstaan,’ zoo schreef Opzoomer. De onwaarde der bewijzen, welke deze voor die stellingen meent gevonden te hebben, toont onze schrijver, naar wij meenen, met juistheid aan, en geeft bij die gelegenheid een paar definities, waaruit hoofdzakelijk blijkt, dat, naar zijne meening, op de geschiktheid alleen het gezag der regering en op dat gezag het regeren zelf uit den aard der zaak berust, zoodat er van een door de regering aan iets buiten haar ontleend regt om te regeren, in den eigenlijken zin, geen spraak kan komen. Hoe de zoogenaamde souvereiniteit van het volk, waartoe Opzoomer concludeert, vervolgens wordt aan de kaak gesteld, zullen wij hier, ter vermijding van wijdloopigheid, niet trachten aan te geven. Wij zouden toch, om aan des schrijvers veelzijdigen aanval op dat hoofdbeginsel van des hoogleeraars staatsleer niet te kort te doen, te veel daarvan in zijn geheel moeten overnemen. Genoeg zij het ons op te merken, dat die aanvallen, wel verre van den schrijver te leiden tot de afkeuring van de jongste liberale bewegingen, ook bij ons, hem er juist toe brengen, om het betrekkelijk nut van de gewijzigde staatsinstellingen, die thans alhier ingevoerd zijn, te erkennen. Als middel zijn hem de nieuwe vormen welkom, al kan hij niet, op grond van de vermeende souvereiniteit des volks, er een absoluut goed, een einddoel in zien. Zoowel aan den reactionnairen als aan den revolutionnairen geest wordt aldus de pas afgesneden. Alleen het absolutisme der revolutionnairen toch kan der reactie steun geven. Met welke schoonklinkende praatjes over de onschendbaarheid des konings en wat dies meer zij, men dat absolutisme opsiere, zoo al zijne eigene partij, nimmer die der reactie, zal men er zand door in de oogen werpen. De schrijver der ‘Ontleding’, die zulks geheel begrijpt, heeft dan ook niet zijne minste verve besteed aan de bestrijding van de realiteit dier onschendbaarheid, waarin Opzoomer een der heerlijkste gevolgen van de volkssouvereiniteit - het | |
[pagina 360]
| |
middel om de republiek te voorkomen (!!) - zou willen zien. Indien deze zeer vlugtige schets al verre van voldoende is, om een volledig overzigt van den inhoud van het boven door ons aangekondigde geschrift te geven, zoo durven wij echter hopen, dat zij genoegzaam zal wezen om te doen gevoelen, welke de strekking van dat geschrift is tegenover de absolute opvatting der revolutionnaire leer, die, welke inconsequentien hare voorstanders wetens of onwetens voordragen, onvermijdelijk, hetzij de tijdelijke opkomst van de partij van reactie, hetzij de eindelijke intronisatie van het gepeupel, zou moeten ten gevolge hebben. Noch het een, noch het ander wenschen wij dat geschiede, en daarom hechten wij gewigt aan eene brochure, die ons geschikt voorkomt om het gevaar te helpen afwenden, dat ons in zoogenaamde politische geschriften als die van den meergenoemden Utrechtschen hoogleeraar bedreigt, namelijk de verstoring van den ordelijken vooruitgang en daarmede die van het algemeene welzijn. |
|