De Tijdspiegel. Jaargang 5
(1848)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijDe Amsterdamsche bij-Synode der driehonderd eenentwintig getrouwen.Ook in de geschiedenis van kerkgenootschappen zijn dagen, die voor jaren tellen kunnen. Naauwelijks is er een jaar voorbijgegaan, sinds wij een' blik sloegen op de reformatorische beweging in de Nederlandsche Hervormde KerkGa naar voetnoot1): welke reuzenschreden heeft die hervorming niet reeds gemaakt! Levendig staan ons nog voor den geest de kommer, de weifelende hoop, waarmede wij nederschreven: ‘Wat wij willen? Levendig bewustzijn bij de kerk van hare Christelijke roeping. Getrouwheid aan het Protestantismus. Eene wettige vertegenwoordiging. Autonomie. Herziening van alle kerkelijke reglementen, waarvan niet één wettig is, opgedrongen als zij zijn door Staatsgezag, of uitgevaardigd door onwettig bestuur. Harmonie tusschen de wetten onderling. Eerbied van de kerk voor de regten van den Staat, eerbied van den Staat voor de vrijheid der kerk.’ Wij weêrhielden onze pen, toen wij er slechts bijvoegden: ‘Wat wij vreezen? Overdrijving van Hollandsche bezadigdheid. Eindelooze beraadslagingen. Tallooze commissiën.’ Wij vreesden nog zóóveel meer! Besloten wij met: ‘Wij vertrouwen op den Heer der kerk, die de zijnen nimmer verlaat,’ dat vertrouwen was onwankelbaar, mogt ook aan de helderheid van ons geloof veel ontbreken. Dat vertrouwen is niet beschaamd: de uitkomst heeft de stoutste verwachting overtroffen. De Hervormde Kerk staat op het punt, eene reorganisatie te ondergaan, vrijzinniger dan vóór een jaar nog iemand durfde vermoeden. De eischen werden dringender. De herziening van het Algemeen reglement, door de synodale commissie voorgedragen, vond algemeene, luide afkeuring. De aristocratische strekking er van werd alom bestreden. De volksgeest was in de Hervormde Kerk ontwaakt. Predikantenvereenigingen concentreerden vroeger verdeelde krachten. Van de predikanten (het moet gezegd, omdat die historische daadzaak op den achtergrond geschoven of | |||||
[pagina 341]
| |||||
geheel verzwegen wordt) ging de eisch uit, om aan de gemeenten meerderen invloed op het kerkbestuur toe te staan. Onafhankelijke kerkelijke bladen bliezen het vuur aan. Een onhandige verdediger der bestaande inrigting gaf haar jammerlijk bloot. Toch scheen de partij des behouds niet te willen wijken. Botsing scheen onvermijdelijk. Daar kwam God met den donder van Zijn gerigt over Europa. Bolwerken, eeuwen oud, stortten in; banden, die nog eeuwen moesten binden, werden losgerukt. Bergen verzonken, dalen verhieven zich. Voorbij ging het oude, nieuw moest alles worden. De kerkgenootschappen moesten dien schok gevoelen. Ze hebben hem gevoeld. 't Was een heilzame schok, die met nieuwe drift 't al half verstijfde bloed door de aderen joeg. Wie zich staatkundig mondig verklaard hadden, wilden geene kerkelijke voogdijschap meer. Vrijheid was de eisch. Men riep om regtstreeksche verkiezingen. Het regt der gemeenteleden in theorie kon niemand loochenen. Waren zij rijp voor den grooten sprong in de praktijk? De een bevestigde het; laat ons hen rijp maken, riep een ander. Algemeen stemregt werd hier gevorderd, dáár vroeg men heilzame beperking om den wil van den vrede der kerk. Den meesten was de hervorming doel: zij eischten die omdat 't regt was, dat der gemeente haar deel aan het kerkbestuur, te lang onthouden, werd toegekend, en omdat het regt miskend mag worden noch verkracht. Anderen dweepten minder met het eeuwige idée van regt, dan dat ze hoopten op de practische vruchten. Hun was de hervorming der Hervormde Kerk middel ter bereiking van andere, niet hooger liggende, bedoelingen. De partij, die in Leyden vroeger de afzetting van diakenen vroeg, om tot de improbatie van eene predikants-beroeping, door deze diakenen mede uitgebragt, te geraken, verklaarde thans: ‘dat de Hervormde Kerk, gelijk die zich heden ten dage in ons land bevindt, zoo niet rechtens, althans feitelijk is afgeweken van de groote beginselen van Gods eigen Woord, zoo ten aanzien van de leer als van den vorm. Dat uit dezen stand van zaken noodwendig volgt de kwetsing van veler geweten in de uitoefening der heiligste pligten. Dat op allen, die de waarheid liefhebben, gelijk die in Christus Jezus is, de verpligting rust om tegen een zoodanigen toestand der Kerk te protesteren en den terugkeer te vorderen tot de even bedoelde grondbeginselen, in het Evangelie van God nedergelegd. Intusschen heeft eene ondervinding van vele jaren reeds de vruchteloosheid getoond van elken stap tot een zoodanigen terugkeer, zoolang de kerk in het land bestierd wordt naar hare tegenwoordige instellingen. Men heeft alzoo evenzeer erkend, dat in den gegevenen toestand eene gebiedende noodzakelijkheid, vóór alle dingen, het herstel van de kerkelijke organisatie op haren wezenlijken grondslag vordert.Ga naar voetnoot1)’ De hervorming van den kerkregtelijken toestand des kerkgenootschaps moest den weg banen tot eene leerstellige herschepping der Nederlandsche Hervormde Kerk. Om dit doel te bereiken, werden geene offers ontzien: die in denkbeelden het ware geloof pleegden te zoeken en om denkbeelden anderen doemden, wilden nu, dat ‘aan de wereld worde het getuigenis geleverd, hoe verschil van denkbeelden in eenheid van geloof wordt opgelost.Ga naar voetnoot2)’ | |||||
[pagina 342]
| |||||
Zelfs den Christennaam offerde men op: hij mogt ligt iemand hinderen; ‘het Israël Gods’ werd tot eene vergadering, te Amsterdam, den 18 Augustus te houden, opgeroepen. Het Israël Gods verscheen: 288 gemeenteleden en 33 predikanten, onder welke laatsten ook die weinige dagen vooraf tot de predikdienst waren toegelaten, daarbij verklaard hadden, zich op orde en eendragt met allen ijver toe te zullen leggen, onderwerping aan de kerkelijke wetten beloofd hadden, en zoo even begunstigd waren met de collatie van eene gemeente, die met weêrzin de prediking van het Evangelie van Dordrecht te gemoet zag,Ga naar voetnoot1) - jongelingen, die zich met evenveel regt den titel van predikant aanmatigden, als de pas geëngageerde juffer dien van mevrouw.... Genoeg, 321 Gereformeerde Israëlieten, schriftgeleerden en tollenaren, vergrijsden en baardeloozen, kwamen zamen om te raadplegen over de kranke Nederlandsche Hervormde Kerk. Zonderlinge vereeniging! Welmeenende Hervormings-gezinden, wier doel geen ander was dan wegneming van misbruiken en herstel van wezenlijke grieven der gemeenteleden, nevens mannen, die de hervorming slechts als middel wenschten te gebruiken, om de intellectueele en moreele meerderheid in de Kerk onder de heerschappij te brengen van eene intellectueele minderheid, maar (althans gehoopte) physieke overmagt, - kampvechters voor het ijzeren orthodoxismus en ernstige mystieken, van den fijngevoeligen Johannes-jonger tot den dommen dweeper toe; vurige leiders en een drom van makke, onnoozele schaapkens. Een Edelmogende oproeper zond de tijding dat hij niet konde opkomen, maar bad (vrij tritheistisch) dat ‘God de Heilige Geest’ de overwegingen zoude besturen, terwijl hij in de Tweede Kamer de Hervormde Kerk zoude vertegenwoordigen zonder mandaat. Kerkeraads- en gemeenteleden, wier naam noch aantal vermeld wordt, zonden verklaringen van hunne adhaesie aan het Israëlietische renaissance-Gereformeerdendom. De vergadering werd door Groen van Prinsterer geleid, duidelijker gesproken, beheerscht. Hij besliste, welke punten niet mogten worden bediscussieerd, en met voorkomende welwillendheid drong hij zijne overtuiging aan de vergadering op. Intusschen had elk der leden van de vergadering volle vrijheid om de gevoelens te ontwikkelen, welke die des voorzitters waren, was een hunner echter zóó ontrouw, om daarvan af te wijken, dan ‘achtte de voorzitter zich verpligt de voortzetting der discussie op dit punt te beletten,’ omdat ‘geenerlei behandeling van bijzondere onderwerpen bij de overweging van een algemeen beginsel te pas komt.’ Zoo had Dr. Capadose b.v. volle vrijheid om ‘(onder verwijzing naar hetgeen hij reeds voor 22 jaren daaromtrent medegedeeld heeft) in eene breedvoerige ontwikkeling omtrent den syncretistischen grondslag en de schadelijke rigting van het Nederlandsche Zendelinggenootschap’ te treden, maar toen, na afloop der ‘breedvoerige ontwikkeling’ de heer Voorhoeven het woord verlangde, om, bevoegd als hij boven velen was, het zendelinggenootschap te verdedigen, - werd hem het zwijgen opgelegd.Ga naar voetnoot1) | |||||
[pagina 343]
| |||||
Wat wilde die vergadering? Waarom wilde zij het? Wat zij wilde? Herstelling van den presbyteriaanschen vorm van kerkbestuur, meerdere invloed der gemeenteleden op de kerkelijke zaken, ziedaar haar eisch. Zij beklagen zich, dat door de kerkeorde van 1816 de leden der gemeente in hunne regten zijn verkort. Zij verklaartGa naar voetnoot1): ‘Dat, wat de eigen wetgeving (Autonomie) der Kerk betreft, het Woord Gods over de Kerk in haar eigenaardigen werkkring, geenerlei gezag van wereldlijke overheden erkent; en dat de leden der Nederlandsche Hervormde Kerk uit dien hoofde, om niet onder wereldlijken invloed te staan, eene geheele verandering behoeven der Kerkelijke Organisatie van 1816, waarbij dit beginsel ten eenemale voorbijgezien en aan het Gouvernement, in menig opzigt, een daarmede onvereenigbaar regt van tusschenkomst en beschikking toegekend is. Dat, onder elken regeringsvorm, eene Kerk vrij behoort te zijn in haar geloof, bepaaldelijk in de vorming en keus der leeraars en in de inrigting van opvoeding en onderwijs; maar dat, waar de staat geene belijdenis heeft, de betrekking tot de gezindheden onder het gebied der algemeene regels van de gewone wetgeving valt. Zoodat dienovereenkomstig, de Nederlandsche Hervormde Kerk vorderen mag en moet de onafhankelijkheid waarop door de Kerkelijke Organisatie van 1816, en door de verordeningen op het hooger en lager onderwijs zoo velerlei inbreuk gemaakt is; en in 't algemeen de bescherming, overeenkomstig haar oorspronkelijk en eigenaardig beginsel, waarop elke corporatie, dus ook de Nederlandsche Hervormde Kerk, een onloochenbaar maatschappelijk regt heeft.’ ‘Dat, ten aanzien van de vrijheid der gemeente, het Woord Gods, terwijl het de aanstelling van opzieners en diakenen voorschrijft, van het goeddunken ook der geheele gemeente gewag maaktGa naar voetnoot1) en het heerschappij voeren over het erfdeel des Heeren verbiedtGa naar voetnoot2); en dat de leden der Nederlandsche Hervormde Kerk daarom de verwerping moeten vragen van den tegenwoordigen Aristocratischen of Oligarchischen Kerkvorm, opgedrongen door de wereldlijke magt, strijdig evenzeer met de voorschriften van den Bijbel als met de Presbyteriaansche herinneringen der Kerk, en waardoor men, onder een schijn van vertegenwoordiging, een revolutionair alvermogen, ter verdooving van alle levenskracht, ter begunstiging van dwaalbegrippen, ter verdrukking van de kern der gemeente, in naam en onder het schild der Regering, aan eenige zeer weinigen in handen gegeven heeft. Dat, bij het ontwerpen van eene nieuwe Kerkelijke Organisatie, de gelijkheid der geloovigen, onder den eenigen Koning der Kerk, en het regt der gemeenten om deel te nemen aan de verkiezing van leeraars en opzieners niet mag worden miskend’ Tot dusverre heeft de vergadering memigen bondgenoot: wie op hervorming aandringen in de inrigting der Kerk, doen min of meer dezelfde eischen. Wáárin zich menigeen van de vergadering onderscheidt, is dit voornamelijk, dat weinigen bij de regering van 1816 en bij de kerkbesturen, krachtens de kerkelijke organisatie van dat jaar bestaande, zóó kwaad opzet vooronderstellen; de meesten | |||||
[pagina 344]
| |||||
schrijven, en welligt niet ten onregte, voor een groot deel aan de omstandigheden van dien tijd toe wat hier aan boos overleg wordt toegekend. Of de vergadering algemeen stemregt wil, is niet duidelijk. De aangenomen verklaring laat op dit punt veel duisters over, dat niet geheel wordt opgeklaard door het zeggen des heeren Da Costa ‘dat hier geene bepaling is aangaande de mate of wijze van den invloed der gemeenteleden op de zamenstelling van het Kerkbestuur. Hier is alleen sprake van het Bijbelsch beginsel, dat elk levend lid der gemeente, door den invloed des Heiligen Geestes, de bevoegdheid heeft, om mede te oordeelen over de gaven welke God ook aan anderen heeft gegeven, om in de gemeente voor te gaanGa naar voetnoot1).’ Immers is het te verwachten, dat elk lid zich een levend lid zal noemen, en voor zich aanspraak zal maken op de erkenning als werktuig des Heiligen Geestes; andere leden zullen meenen, dat dit lid dood is of alleen in koortsachtige spanning de teekenen geeft, die hij levensteekenen acht; zij zullen welligt van oordeel zijn, dat de Geest, dien hij als den Heilige wil opdringen, een zeer onheilige, wereldsche, vleeschelijke is, zoo als zich ook inderdaad zeer dikwijls de uitingen van den wereldschen geest van eigendunk, heerschzucht, liefdeloosheid en volkstrots als vruchten van den Heiligen Geest trachten voor te doen. Nóg neemt de booze zoo gaarne de gedaante van een' engel des lichts aan. Wie zou nu hier moeten beslissen? Een collegie van keurmeesters? Door wie zouden deze gekeurd en aangesteld moeten worden? Had men deze zwarigheid al overwonnen, zou men dan toch, door de aanstelling dier keurmeesters, niet weder vervallen tot de oude, nu zoo verfoeide, Aristocratische en Oligarchische vormen? De heer Da Costa of de vergadering wil toch niet weder andere aristocraten en oligarchen in de plaats der nu regerenden stellen? De vergadering vraagt toch geen' meerderen invloed der gemeenteleden, opdat zij bij de levende leden met doode candidatenlijsten zou kunnen rondloopen, ten einde stemmen te werven, en zich alzoo over te geven aan den invloed van den onheiligen geest der wereld, die ook liberalen om hervorming doet roepen, om - die liberalen op 't kussen te helpen? De vergadering heeft regt te vorderen, dat wij verklaren, dat zij alleen langs regelmatigen weg tot de veranderingen, door haar beoogd, wenscht te geraken. Zij wil geene revolutie: alleen langs den wettigen weg wil zij haar oogmerk bereiken. Zij verklaart uitdrukkelijk aan de synode, dat zij ‘leeraars en leden zijn van...... het Kerkgenootschap, gelijk dit in 1816 opgerigt isGa naar voetnoot1)’ - en hierin ligt van zelve de erkenning opgesloten 1o. Dat eene hervorming van dat Kerkgenootschap, ook volgens der adressanten overtuiging, alleen van de synode, krachtens de Kerkelijke Grondwet van 1816 bestaande, kan en mag uitgaan. 2o. Dat ook zij, adressanten, als leden van dat Kerkgenootschap verpligt zijn, zich aan de wetten en de overheid van dat Kerkgenootschap te onderwerpen, - de eerste en onloochenbare voorwaarde van het lidmaatschap eener vereeniging. 3o. Dat, behaagt het den adressanten in dat Kerkgenootschap niet langer, twee wegen hun openstaan: | |||||
[pagina 345]
| |||||
Hoogst verblijdend achten wij deze verklaring, vooral omdat, wen de voorzitter als eene belangrijke aangelegenheid ter bespreking voorsteltGa naar voetnoot1): ‘De pligtmatige houding van getrouwe lidmaten der gemeenten waar de Kerkeraad zich ontrouw en vijandig aan de Kerkleer betoont; vooral wanneer dien ten gevolge, alle gelegenheid om, in de Kerkgebouwen, het waarachtig Evangelie te hooren ontbreekt, -’ dit ligtelijk het vermoeden konde opwekken, als gevoelde die voorzitter eenigen lust om de gemeenteleden tegen hare wettige Kerkelijke overheid op te zetten, - welk vermoeden na eene verklaring als de bovenstaande geheel ongegrond blijkt. Vooral wenscht de vergadering, bij de Hervorming van het Kerkgenootschap, den invloed des gouvernements geweerd te zien. Zij beklaagt zich, en onzes inziens geheel teregt, over het ingrijpen van den Staat in de regten der Kerk en over de wederregtelijke uitoefening van jura in sacra. Hare verklaring hieromtrent deelden wij boven reeds mede. Zonderling moet het hierbij schijnen (en een lid der vergadering zelve merkte dit op), dat men in weêrwil van die verklaring en van dien regtmatigen eisch op diezelfde vergadering een adres aan den Koning arresteerde, waarin de adressanten niet slechts kennis geven van hun standpunt, van hun' wensch en van de middelen, ter vervulling van dien wensch reeds aangewend, maar ook Z.M. ‘eerbiedig verzoeken niet als wettig te erkennen een, enkel door overleg van het Kerkbestuur, zonder voorafgaande en behoorlijke kennisneming der Gemeenten, tot stand gekomen Algemeen Reglement.’ Wij verblijden ons, dat de Synode de teekenen des tijds heeft verstaan en aan de Kerkeraden het Concept van het nieuwe Algemeen Reglement heeft toegezonden, maar wij moeten toch herinneren, dat de Synode, hadde zij alleen de consideratiën der provinciale Kerkbesturen ingewonnen en daarop het nieuwe Algemeen Reglement definitief vastgesteld, volkomen in haar regt geweest ware.Ga naar voetnoot1) Adressanten vragen dus, dat de Koning een wettig vastgesteld Reglement niet erkenne. Komt nu der Regering het regt toe, om eene door de als wettig erkende Kerkelijke magt aangenomen Grondwet voor de Hervormde Kerk te verwerpen, alleen omdat die Grondwet aan eene over- over- kleine minderheid, drie honderd een en twintig leden, niet behaagt, - komt haar dus het regt toe, partij te kiezen tusschen bestuurders en bestuurden, derhalve zich te mengen in de innerlijke zaken van het Kerkgenootschap, dan schijnt de eisch om losmaking der banden van den Staat naauwelijks ernstig gemeend. De heer Groen van Prinsterer verklaart daartegen:Ga naar voetnoot2) ‘Het gaat niet aan, wanneer men iemands zaken bedorven of hem in boeijen geklonken en aan zijne tegenpartij overgeleverd heeft, daarna, onder den schijn eener naauwgezette eerbiediging zijner onafhankelijkheid, te beweeren dat men geen deel mag nemen | |||||
[pagina 346]
| |||||
aan het vergoeden eener schade die men zelf berokkend, aan het verbreken van een band dien men zelf gelegd heeft. De Regering heeft door het onwettig opdringen eener Organisatie in 1816, de Kerk geleverd aan eene partij, welke zich, onder haar voortdurende bescherming, van bijkans alle Kerkelijke collegiën, met ter zijdestelling der Gemeente en met vertreding van de regten der Kerk, meester gemaakt heeft. De onvoorwaardelijke vrijlating aan dit opgeworpen Kerkelijk beheer, om over de onvermijdelijk geworden wijziging der reglementen naar goedvinden te beslissen, zou uitloopen op de bevestiging ook thans door het Gouvernement van het onregt, met medewerking en ondersteuning van het Gouvernement, jaren achtereen gepleegd.’ Verstaan wij deze plaats wèl, dan wil de heer Groen van Prinsterer, en natuurlijkerwijze de vergadering, door hem geleid, met hem, dat de Staat voor ditmaal den heer Groen van Prinsterer helpe aan eene omkeering der Kerkbesturen, dán kan, dán behoort de Staat zich terug te trekken, dán kan de ‘getrouwe’ Kerk, d.i. de heer Groen van Prinsterer en de door hem geleide vergadering, zichzelve wel helpen, en de Staat zie wel toe, om der dán lijdende partij niet de hand te reiken: dat was ingrijpen in sacra. Presbyteriaansche Kerkvorm, regtstreeksche verkiezingen met een' hooger of lager' census van Christelijk leven, vrijheid van Staatsinvloed, nadat de Staat de vrienden geholpen heeft, - ziedaar dus het doel der Amsterdamsche bij-synode; echter niet het einddoel: dit doel, eenmaal bereikt, moet het middel worden om een ander wit te treffen. Welk is dit einddoel, wáárom wil de vergadering die hervorming? is de vraag, die zich nu aan ons voordoet. De vergadering verklaart, wat zij niet, wat zij al wil. ‘Geene vrije verkondiging van elke leer.’Ga naar voetnoot1) Bedoelt de vergadering vrije verkondiging van Joodsche, Heidensche of Muhamedaansche leer? Zij zegge dan, wie de verkondiging van zulk eene leer in het Hervormde Kerkgenootschap wil: voldoet zij aan dezen eisch niet, zij kan het verwijt niet ontgaan, dat zij in den wind gesproken en een' vrij nutteloozen wensch geuit heeft. Heeft de vergadering alleen het oog op de Christelijke leer, en wil zij niet, dat alle Christelijke leerstukken, gelijkelijk verkondigd worden, zij zie dan toe, of zij den naam van Christelijk niet heeft verbeurd, en of zij niet meer aan de eischen der opregtheid zou beantwoorden, wanneer zij zich noemde: Gereformeerd-half-Christelijk, of: Israëlietisch-quasi-Gereformeerd-schijn-Christelijk. Voorts wil de vergadering: ‘Geen gelijkstellen van waarheid en leugen, zoodra slechts de schriftuurlijkheid van lasterlijke wanbegrippen beweerd wordt.’Ga naar voetnoot2) Waarheid en leugen gelijkstellen, wil voorzeker niemand in de Hervormde Kerk: wie voor een onwaar of minder waar denkbeeld gelijk regt als voor de waarheid eischt, doet dien eisch niet in het wanbegrip, dat waarheid en leugen gelijke regten hebben, maar hij verkeert in de dwaling, dat zijne onwaarheid of halve waarheid volle waarheid is. Dwaalt hij hierin, de éénige weg om hem te rigten en de waarheid in haar uitsluitend regt te handhaven, is de toetsing zijner beweerde waarheid aan den algemeen erkenden toetssteen, d.i. Gods openbaring in rede en Bijbel. Beweert iemand de schriftuur- | |||||
[pagina 347]
| |||||
lijkheid van lasterlijke wanbegrippen, b.v. Gods welbehagen in de verdoemenis van zondaren, dan blijkt de ongegrondheid van dit beweren terstond uit de Schrift, òf de Schrift is niet waarvoor ze gehouden wordt: in het laatste geval heeft de Kerk een ander gezag noodig, een gezag, boven de Schrift verheven, klaarblijkelijk door God-zelven ingesteld. Dit gezag is nog niet gevonden, ook niet door de Amsterdamsche bij-Synode, althans zij heeft het niet genoemd. Maar daarom had de vergadering ook die verklaring van 't geen zij niet wil kunnen achterhouden. Zij bevat niets dan hetgeen elk lid der Hervormde Kerk niet wil, - òf zij doet een' onuitvoerlijken eisch, en dáártoe behoeft geene vergadering in het Odéon te Amsterdam gehouden te worden. Eindelijk, de vergadering wilGa naar voetnoot1) ‘Geen formulierdwang. De Commissie is eenstemmig, dat de vraag omtrent onvoorwaardelijke aanneming van den geheelen inhoud der formulieren in deze vergadering niet behoeft, noch behoort ter tafel te worden gebragt.’ Deze verklaring is zeker zóó verrassend, dat wij te vergeefs naar den sleutel er van zouden zoeken, had de vergadering niet met eene waarlijk treffende naïviteit de beweegreden van haar afstaan van formulierdwang opengelegd. Op de vraag van Mr. van der Kemp, ‘wat men door de belijdenisschriften verstaat? Zijn het de Formulieren van eenigheid met of zonder de Liturgische schriften? worden de leerregelen van de Synode van Dordt hier mede onder de Formulieren geteld?...’ antwoordt de voorzitter dat het, gelijk hij reeds in de voorafspraak aangemerkt heeft, ongeraden en ondoenlijk is zich te begeven op dit terrein. Dat het oogmerk der Bijeenkomst vervalt, dat alle gemeen overleg en zamenwerking der Christenen in het Kerkgenootschap ten huidigen dage onmogelijk wordt, zoo men voorafgaande afdoening der Formulierquaestie begeert; dat wij ons vereenigd gevoelen in de aanneming der waarheden die, zoo als de ingeving der H. Schrift, de Drieëenheid, de regtvaardiging door het geloof alleen, de onmisbaarheid der wedergeboorte en der heiligmaking, in ieder tijdperk van waarachtig geloofsleven, de banier der Christelijke Kerk geweest zijn; maar dat diezelfde overeenstemming voor als nog niet in allen deele gezien wordt, ten opzigte òf van het verbindend gezag der Symbolische schriften, òf van de wijs, waarop de voordragt en ontwikkeling der Praedestinatie-leer daarin geschied is. Dat, naar het oordeel der commissie, deze en dergelijke strijdvragen, met volkomen behoud van het wederzijdsche standpunt, evenwel, wat de behoefte van het tegenwoordig oogenblik aangaat, kunnen en moeten ter zijde worden gesteld; dat zij ter behandeling niet rijp zijn; dat, indien deze behandeling desniettemin beproefd wierd, het beter ware de vergadering te laten uiteengaan.Ga naar voetnoot1)’ De vergadering, 't is middagklaar, bestond dus uit ongelijkslachtige bestanddeelen, die, om een gemeenschappelijk doel te bereiken, iets van hun standpunt ten offer bragten. Dat iets was echter veel. Het verbindend gezag der formulieren van eenigheid was lang het aanbeeld, waarop geslagen, de letterlijke inhoud der formulieren vaak het wapen, waarmede de tegenpartij bestreden werd. De verantwoording der concessie zij der vergadering overgelaten, - van de concessie | |||||
[pagina 348]
| |||||
zelve nemen wij acte, en herhalen het met nadruk, dat de vergadering geene beweerde schriftuurlijkheid wil, Moet de aandacht niet gespannen worden op de vraag: Wat de vergadering wel wil? Het beslissende gezag is verworpen van Schrift en Formulieren. Rest er iets dan rationalismus? Laat ons zien: De vergadering wil ‘op de historische lijn vooruitgaan.Ga naar voetnoot1)’ Goed: verklare zij maar behoorlijk, welke historische lijn, welken vooruitgang zij bedoelt. Haar historische lijn kon een cirkellijn zijn. Inderdaad schijnen de denkbeelden der vergadering omtrent de historie vrij zonderling: zoo wordenGa naar voetnoot2) de leerstukken ‘van ingeving der H. Schrift, van Oud en Nieuw Testament, Drieëenheid, Erfzonde, voldoening door het bloed des kruises, regtvaardiging door het geloof alleen, Wedergeboorte, Heiligmaking en Vrije genade’ gezegd ‘in de eerste eeuwen der Christenheid op den voorgrond gesteld te zijn’ - eene bewering, uit eene historie geput, ons en zeker velen met ons onbekend. Wij meenden te weten, dat sommige dier leerstukken niet vóór het Nicesche Concilie, anderen niet vóór Augustinus, nog anderen niet vóór Anselmus op den voorgrond waren gesteld, en ook bezwaarlijk op den voorgrond gesteld konden worden, daar ze niet bestonden. Toch hooren wij verder, dat ‘de onophoudelijke verdediging van die waarheden tegen de dwaling de geschiedenis uitmaakt van de Christelijke kerk.’ Dus heeft de Christelijke kerk geene geschiedenis gehad vóór die leerstukken en de tegenovergestelde dwalingen bestonden; daarenboven schijnt dan de geschiedenis der Christelijke kerk een doorloopend verhaal van strijd tegen dwalingen des verstands te zijn, zóó dat zij geen innerlijk levensbeginsel heeft, geene innerlijke ontwikkeling en beweging, maar een bloot parasitenleven op het ligchaam der dwalingen, bij wier dood ook de geschiedenis der Christelijke kerk moet ophouden, d.i. de Christelijke kerk moet sterven. Welligt is de vergadering méér dualistisch dan Zoroaster, gelooft zij niet aan de eindelijke overwinning van het kwaad door het goed, aan het ‘God alles en in allen.’ Welligt is dit geloof ook maar een wanbegrip, waarvan de schriftuurlijkheid beweerd wordt. Zeker is het, dat de denkbeelden der vergadering omtrent de historie zonderling zijn, en weinig geschikt om vertrouwen in te boezemen op haar voortgaan op de historische lijn. Waarin bestaat bij haar dat voortgaan op de historische lijn? De vergadering behoudt die leerstukken van de oude kerk, welke haar behagen, zoo als ‘de ingeving der H. Schrift, de Drieëenheid, de regtvaardiging door het geloof alleen, de onmiskenbaarheid der wedergeboorte en der heiligmaking,’ - maar laat vallen, althans als ἀδιάφοϱον ter zijde liggen o.a. - de praedestinatie, omdat - al hare leden het daaromtrent niet eens zijn. Weet de vergadering niet, dat de praedestinatie tot het Gereformeerde leerbegrip behoort, dan kent zij dit niet. De voortgang der historische lijn bestaat dus niet in het voortbouwen op de vroeger gelegde grondslagen, niet in het ontwikkelen van de kern, in de vroegere, nu verouderde, schors besloten; maar | |||||
[pagina 349]
| |||||
in het willekeurig overnemen van sommige leerstukken, met verwerping of onzijdigverklaring van anderen, niet omdat deze niet op den Bijbel gegrond zijn, maar omdat zij zich aan het verstand der vergadering aanbevelen. De éénig ware naam hiervoor is: RATIONALISMUS. Wie al de leerstukken, welke de heer Groen van Prinsterer gelieft te behouden, geloovig aanneemt, is een ‘getrouwe, een geloovige.’ De over-over-groote meerderheid der Nederlandsche Hervormde Kerk is ontrouw, pleegt verraad aan de Gereformeerde Kerk, staat schuldig aan onderdrukking, omdat zij niet alle leerstukken aanneemt - niet van den Bijbel, niet van de oude Gereformeerde Kerk, niet van de formulieren van eenigheid, maar - van den leider der Amsterdamsche bij-synode, den heer Groen van Prinsterer. De geloofsregel voor de Nederlandsche Hervormde Kerk mag dus van niemand anders uitgaan dan van den heer Groen van Prinsterer. De hervorming der Hervormde Kerk moet plaats hebben, opdat de magt om dien geloofsregel uit te vaardigen en te doen opvolgen kome in handen van den heer Groen van Prinsterer. - S - |
|