| |
| |
| |
Kronijk van den dag.
September.
Binnenland. - De aanneming der wetsontwerpen van grondwetsherziening door de Eerste Kamer, de onmiddelijk daarop gevolgde verkiezingen van buitengewone leden voor de dubbele Tweede Kamer en het begin der zittingen van deze, zijn de voornaamste gebeurtenissen der verloopene maand geweest. De algemeene aandacht is thans op deze Dubbele Kamer gevestigd; want van de gezindheid van vele buitengewone leden is te weinig bekend om met eenige zekerheid te kunnen voorspellen, wat het lot der herzieningsontwerpen zal zijn. Ongelukkig genoeg is de vraag over het al of niet wenschelijke der aanneming door de omstandigheden der tijden vervalscht geworden, daar velen, die de taak op zich hebben genomen om de vertegenwoordiging met hunne staatkundige wijsheid voor te lichten, de hoofdzaak maken van den indruk, dien de aanneming of verwerping voor het oogenblik op de massa der bevolking zou te weeg brengen, en het, met behoorlijke voorzigtigheid van uitdrukkingen, doen voorkomen als of de bevolking gereed stond om in oproer uit te barsten, wanneer haar verlangen naar grondwetsherziening door de aanneming van deze ontwerpen niet werd vervuld. Wij durven van onze landgenooten iets beters verwachten, wij schrijven hun verstand genoeg toe om, door buitenlandsche voorbeelden geleerd, te begrijpen dat tooneelen van woeste driften niet de middelen zijn om iets goeds tot stand te brengen, maar veeleer om dit voor langen tijd onmogelijk te maken. De aanneming der ontwerpen houden wij evenzeer voor raadzaam als die eigenmagtige tolken der openbare meening, doch niet uit vrees voor oproerige bewegingen, maar dewijl gewigtige belangen vorderen dat regering en vertegenwoordiging ontslagen worden van de reeds te lang alle andere ontwerpen verdringende overweging der gronden onzer staatsregeling, en daardoor eene vastheid van instellingen en bestuur mogelijk te maken, welke bij de steeds toenemende woeling in ons werelddeel het behoud van onzen staat moet zijn. De vraag of
de bepalingen, welke door de aanneming der herzienings-ontwerpen tot wetten van den staat zullen worden, allen zoodanig zijn, dat men daarvan de bevordering van het welzijn des lands, zoowel het zedelijke als het materiële, kan verwachten, welke eigenlijk de hoofdzaak zou moeten zijn, wordt door de vrees voor de stoornis der rust al te zeer op den achtergrond geschoven. Wij hopen van Nederlands ingezetenen, dat zij zich van de meeste volken van Europa zullen blijven onderscheiden door zucht voor wettigheid en orde, door kalmte en gezond verstand, en daardoor ons vaderland ook voor de toekomst zal bewaard blijven voor de onlusten en woelingen,
| |
| |
die voor eenen onberekenbaren tijd de welvaart der door de natuur meest begunstigde landen van ons werelddeel hebben geknakt.
Frankrijk. - In den jongsten tijd is de uitdrukking verslijten in eene morele beteekenis meer dan voorheen in zwang gekomen, en op staatsinstellingen en staatslieden toegepast. Inderdaad verouderen en verslijten deze thans met verbazende snelheid. Na Lamartine, is ook Cavaignac reeds versleten, ja zelfs de republiek, waarvan men weinige maanden geleden het heil van Frankrijk, ja van de geheele wereld voorspelde. Zij is zoo oud en zwak geworden, dat zij vreest omvergeworpen te worden door den blooten naam van eenen man zonder persoonlijke populariteit, talenten, of roem, zonder eenige aanbeveling dan zijn naam Napoleon. De schrik der gebeurtenissen van Junij had voor eene korte poos Cavaignac eene morele magt verleend, welke de republikeinsche willekeur van zijn bestuur zonder veel tegenspraak deed dulden. Maar langzamerhand werden de stemmen tegen den dwang, waarmede hij zoo wel de heethoofden als de terugwenschers van het oude het zwijgen wilde opleggen, al luider en luider. Het protest van de redacteurs der meeste Parijsche dagbladen tegen de schorsing der uitgaaf van de Gazette de France en andere bladen, was reeds een teeken dat hij begon te verslijten. Het weinig beduidende van het verslag der commissie van onderzoek naar de gebeurtenissen van Junij, waardoor de ware toedragt der zaken en de eigenlijke aanleggers in het duister bleven, en het oogluikend toelaten der vlugt van Louis Blanc en Caussidiere, wie men niet had kunnen nalaten te bezwaren, deed genoegzaam blijken, hoe weinig men rekenen durfde op de vastheid dier institutions fortes, welke men in Februarij had beloofd, en waarvan toch wel eene met algemeen stemregt verkozene vertegenwoordiging de grondslag zou moeten zijn. Men moest integendeel den toestand der zaken voor zoo wankelbaar houden, dat men dien niet aan eenigen schok durfde blootstellen. De bezorgdheid om alle schokken te vermijden bleef dan ook het voornaamste
kenmerk van den geest der nationale vergadering. Eenige leden dier vergadering drongen bij het begin der beraadslaging over het ontwerp van constitutie aan op de opheffing van den staat van beleg, daar eene constitutie, die onder de willekeur en de dwinglandij van het zwaard geboren was, reeds door deze omstandigheid een geducht wapen in de handen zou geven van diegenen, die hare geldigheid in het vervolg zouden willen aantasten. Cavaignac verklaarde echter, dat hij, wanneer het republikeinsch beginsel door de drukpers werd aangerand, geen ander middel bezat om de republiek te beschermen dan de staat van beleg; eene bewering, welker gegrondheid zou medebrengen, dat Parijs ten eeuwigen dage in staat van beleg zou moeten blijven, daar het wel nooit aan tegenstanders van het zoogenaamde republikeinsche beginsel ontbreken zal. De groote meerderheid der afgevaardigden liet zich echter hierdoor overtuigen, of liever hunne vrees voor vernieuwde schokken, was zoo groot, dat men met 529 tegen 140 stemmen besloot, dat de staat van beleg gedurende de beraadslaging over het ontwerp der constitutie zou worden gehandhaafd. Ook bij andere gelegenheden bleek duidelijk genoeg, dat de meerderheid der nationale vergadering gezind was zich alles goed te keuren wat Cavaignac voorstelde of verrigtte; zij scheen hem te houden voor den eeni- | |
| |
gen man, die in staat was om Frankrijk te redden, door de aanhangers der zoogenaamde roode republiek en de reactionnairen in bedwang te houden. Maar eensklaps verloor de generaal den steun, dien hij in vertrouwen deze meerderheid bezat. Het berigt, dat hij voornemens was om een aantal leden der vergadering naar de departementen te zenden ten einde onderzoek te doen naar den geest der bevolking en dien geest te leiden, deed de vrees ontstaan voor eenen dergelijken noodlottigen invloed als de onberadene handelingen der commissarissen van Ledru Rollin hadden uitgeoefend. Een der afgevaardigden bragt het onderwerp terstond in de vergadering
ter sprake en protesteerde bij voorraad tegen zulk eene zending. Daarop volgde eene onstuimige en verwarde discusie, waarbij echter bleek dat de meerderheid zoodanig tegen de voorgenomen maatregel was ingenomen, dat de voorzitter, Marrast, van wien het plan gezamelijk met Cavaignac scheen te zijn uitgegaan, geene stemming over dit protest durfde te laten geschieden, uit vrees voor eene besliste nederlaag voor het bewind, en eene gemotiveerde orde van den dag voorstelde, waarbij de beoordeeling van den voorgenomen maatregel aan de verantwoordelijkheid van het hoofd van het uitvoerende bewind werd overgelaten. De zending van commissarissen bleef achterwege, maar het gebeurde had den invloed van Cavaignac eenen schok toegebragt, welke uit de volgende houding der vergadering genoegzaam bleek, en waardoor het zeer onwaarschijnlijk wordt dat hij het oogmerk zal bereiken, waartoe ook die zending had moeten strekken, namelijk om of zelf tot president der republiek te worden benoemd, of dien post aan iemand van zijne keus te zien opdragen. Ook bij de menigte is zijn aanzien zeer gezonken, en alle pogingen van het bewind hebben niet kunnen verhoeden, dat de verkiezingen van nieuwe afgevaardigden voor de in de nationale vergadering opengevallene plaatsen, eenen zeer ongewenschten uitslag hebben gehad. In Parijs is van de candidaten der regering niemand gekozen, maar daarentegen zijn Lodewijk Napoleon, Fould en Raspail benoemd; de eerste nog wettig uit Frankrijk gebannen, de tweede bekend als anti-republikeinsch gezind, de derde in gevangenschap, als beschuldigd van deelneming aan het oproer van Mei. Hoe de generaal de bezwaren zal te boven komen, welke uit de verkiezing van Lodewijk Napoleon en Raspail dreigen voort te komen is eene vraag, welke thans niet weinig bekommering baart. Lodewijk Napoleon als hersteller van een Fransch Keizerrijk is een schrikbeeld, dat de republikeinen van Februarij reeds eenen geruimen tijd met angst heeft vervuld. Het schijnt thans niet te
betwijfelen, of de neef des gewezenen Keizers zal zijne benoeming aannemen; en welk eene rol hij zal spelen, of waartoe de partijen, die thans zijn naam als een wapen tegen het tegenwoordige bewind aanwenden, hem zullen gebruiken, zal misschien reeds door de nabij zijnde toekomst worden opgelost. Uit deze en andere voorvallen der verloopene maand blijkt genoegzaam, dat het der Fransche republiek nog aan alle vastheid ontbreekt, ja dat zij in den loop van weinige maanden reeds verouderd en versleten is. Onder deze omstandigheden zijn de beraadslagingen over het ontwerp eener constitutie, waarmede de nationale vergadering zich op den duur bezig houdt, van geen zoodanig belang als zij zouden zijn, indien men niet betwijfelen moest of deze staatsregeling wel immer geheel tot stand en
| |
| |
in werking zal komen. De artikelen, gelijk zij door de commissie zijn voorgesteld en meestal, na het verwerpen van talrijke amendementen, door de vergadering worden aangenomen, ademen doorgaans eenen gematigden geest, zeer tegen den zin der nog in de vergadering zitting hebbende communisten en socialisten. Aan deze is het niet gelukt de erkenning van het zoo veel gerucht gemaakt hebbende regt op den arbeid in de constitutie te doen opnemen, zelfs niet toen een van hen een amendement had voorgesteld, waarin dit regt zoodanig verbloemd lag opgesloten, dat de vergadering eenig gevaar liep van zich daardoor te laten verschalken. Thans is alleen de vrijheid van arbeid en nijverheid gewaarborgd; eene bepaling, welke zoo onbepaald is, dat hare eigenlijke bedoeling een raadsel zou zijn, indien men ze niet daarin vond, dat men in de constitutie toch eene phrase diende in te voegen, waarin het woord arbeid voorkwam. De geheele afschaffing der doodstraf, door den heer Coquerel voorgesteld, werd afgestemd; over de vrijheid van onderwijs deze bepaling aangenomen: de vrijheid van onderwijs wordt onder den waarborg der wetten en het toezigt van den Staat uitgeoefend; het individuele eigendom als een onschendbaar regt erkend. Over het geheel heeft men vermeden in de bepalingen der constitutie zulke overdrevene stellingen en onuitvoerbare beloften op te nemen, als waarmede het eerste provisionele bewind de grondslagen der maatschappij in gevaar bragt en de arbeidende klasse met verwachtingen vervulde, die niet anders dan op teleurstelling konden uitloopen. Iets heeft men echter aan de nieuwere denkwijs over de verpligting van den Staat om voor het onderhoud zijner burgers te zorgen moeten toegeven. ‘De maatschappij,’ vervolgt het artikel waarin de vrijheid van arbeid en nijverheid wordt gewaarborgd, ‘ondersteunt en moedigt de ontwikkeling van den arbeid aan, door het verstrekken van lager onderwijs; door het geven van onderrigt in de beroepen,
welke in Frankrijk worden uitgeoefend; door het inrigten van landbouwkundige scholen, door het bevorderen van de gelijkheid der betrekking tusschen arbeider en meester; door het daarstellen van inrigtingen van spaarzaamheid en krediet; door het oprigten van vrijwillige associatiën; eindelijk, door het ondernemen van wege den Staat, de departementen en de gemeenten, van zoodanige openbare werken, als geschikt zullen worden bevonden om aan ledige handen arbeid te verschaffen. De maatschappij verschaft voorts hulp en onderstand aan te vondeling gelegde of verlatene kinderen, aan zwakken en grijsaards, die geene hulpmiddelen bezitten, en wier betrekkingen buiten de mogelijkheid zijn om hen te onderhouden.’ Jammer dat de antecedenten der republiek zoo weinig vertrouwen inboezemen op de vervulling harer beloften.
Duitsche staten. - Stuiptrekkende woelingen, geweldenarijen zonder bepaald doel, waarschijnlijk uit wrevel over de teleurstelling van dwaze verwachtingen en onbereikbare wenschen aan den eenen, voorteekenen eener dreigende reactie aan den anderen kant, bieden in geheel Duitschland een treurig schouwspel aan. De zetel van het Duitsche rijksbestuur was het tooneel van gebeurtenissen, die de laatste vonk van geloof aan de mogelijkheid eener Duitsche eenheid wel moeten uitdooven. Wanneer een ijdel punt van eer reeds tot omverwerpen van een ministerie, de stremming van het geheele bestuur en een bloedig oproer aanleiding
| |
| |
geeft, wat zal dan het geval wezen, wanneer materiëele belangen in botsing komen? Toen de rijksministers het Frankforter parlement het berigt hadden medegedeeld van den tusschen Denemarken en Pruissen gesloten wapenstilstand, toonde de vergadering hare verontwaardiging over dat verdrag; zij wilde terstond maatregelen genomen hebben om de uitvoering daarvan te staken, en de pogingen der ministers om de meerderheid tot eenige bezadiging te brengen hadden geen gevolg. Een voorstel, dat de vergadering zou gelasten de maatregelen tot uitvoering van den wapenstilstand te staken, werd aangenomen, hoewel met eene geringe meerderheid. Daar het geheele verdrag daarmede moest geacht worden verworpen te zijn, en het parlement zich aldus niet alleen in eene vijandige houding tegenover Pruissen plaatste, maar ook het sein scheen te willen geven tot eenen Europeschen oorlog, legden de ministers gezamelijk hunne betrekkingen neder. Het kon echter niet anders, of eenige leden der vergadering moesten weldra hunne voorbarigheid inzien, en het gevolg hiervan was, dat toen eenige dagen later de commissie van onderzoek voorstelde, om nu ook den wapenstilstand af te keuren, zich eene geringe meerderheid daartegen verklaarde, en de overeenkomst tusschen Denemarken en Pruissen - bevattende eene wapenschorsing van zeven maanden, de aftreding van de provisionele regering der hertogdommen en de benoeming eener nieuwe, niet door de bevolking, maar door de regeringen der contracterende staten - werd goedgekeurd. Intusschen waren de pogingen om een nieuw ministerie tot stand te brengen mislukt en bleven de afgetredene ministers voorloopig hunne betrekkingen waarnemen. Naauwelijks werd het besluit van het parlement in de stad bekend, of er openbaarde zich zulk eene onrust onder de menigte, dat men voor eenen aanval op de vergadering beducht werd. Troepen werden van Maintz ontboden en bezetteden de vergaderplaats, de St. Pauluskerk; maar op het misnoegen van eenige liberale
leden trokken zij wederom af. Terstond daarop nam de menigte echter zulk eene dreigende houding aan, dat de troepen nogmaals ter bescherming van het parlement moesten oprukken, en deze beweging gaf het sein tot een gevecht, dat tot in den avond voortduurde, en waarbij door de menigte een aantal barricades werden opgeworpen en met vuurwapenen verdedigd. Ondanks al het gerucht is het getal der gesneuvelden en gekwetsten slechts gering geweest, doch men heeft het omkomen, of veeleer het vermoorden te betreuren van twee leden des parlements, Lichnowsky en Auerswald, beiden afgevaardigden van Pruissen, op wie het gemeen bijzonder gebeten was. De regering nam terstond de maatregelen om de stad in staat van beleg te stellen, bekende deelnemers aan het oproer in hechtenis te laten nemen, de verdachte vreemdelingen, van welke Frankfort wemelde, te verwijderen, en alle wapenen te doen uitleveren; waardoor de rust nu weder hersteld is. Voor de toekomst voorspellen echter deze voorvallen weinig goeds.
Ook Berlijn is het tooneel van zeer bedenkelijke staatkundige gebeurtenissen. Het vermoeden, dat vele officieren bij het leger reactionnaire gezindheden koesterden, in de constituërende vergadering ter sprake gebragt zijnde, nam deze met de meerderheid van slechts eene stem het besluit om den minister van oorlog te verzoeken de officieren te vermanen om blijken van hunne gehechtheid aan den tegenwoordigen regeringsvorm te geven, of
| |
| |
indien dit met staatkundige overtuiging mogt strijden, de dienst te verlaten. Het gevolg van dien stap was dat het ministerie om zijn ontslag verzocht. De koning verleende dit ontslag, tevens verklarende dat hij, even als de ministers, de vergadering onbevoegd achtte om zich met maatregelen van bestuur te bemoeijen. De hoofden der bewegingspartij, aldus in het ongelijk gesteld, begaven zich toen naar eene der democratische clubs en verklaarden aldaar, dat men geen ministerie zou dulden, hetwelk de zaken niet naar het goedvinden des volks regelde, daar de vergadering wist dat het volk haar steun was. Gelijktijdig had te Potsdam eenige opschudding plaats; doch de terugkeer der troepen uit Sleeswijk, die in de tegenwoordigheid des konings met vreugdebetooningen werden ontvangen, herstelde daar weldra de rust en gaf zelfs aanleiding tot een verbroederingsfeest tusschen de militairen en de burgerwacht. De teruggekomene generaal von Wrangel werd tevens tot opperbevelhebber der troepen in Brandenburg benoemd, en aanvaardde deze betrekking met eene proclamatie, waarin hij verklaarde het zijn pligt te achten om, wanneer de krachten der burgerij niet toereikend waren tot handhaving der orde, met den meesten nadruk tusschenbeide te komen. Het misnoegen over deze benoeming en proclamatie was zoo groot, dat de volksclub een openbaar protest daartegen uitvaardigde. Eene vechtpartij tusschen burgers en militairen scheen het voorspel van ernstiger gebeurtenissen te zullen zijn. Ook in de constituerende vergadering begon men achterdocht te koesteren omtrent de reactionnaire plannen, waartoe eenige uitdrukkingen van von Wrangel in eene aanspraak bij de revue van het Berlijnsche garnizoen grond gaven, en stelde men een protest daartegen alleen daarom uit, dewijl men eerst handelingen wilde afwachten. Het nieuw benoemde ministerie, onder het presidentschap van den generaal van Pfuel, werd terstond geinterpelleerd over de aanstelling van von Wrangel. Nadat deze
interpellatie tamelijk ontwijkend was beantwoord, deed een ander lid het voorstel om dezen generaal uit te noodigen om zijne legerorde in te trekken, en hoewel dit voorstel niet onmiddellijk doorging, blijft de spanning tusschen de vergadering en de regering toch steeds toenemen, en vreest men dat de eerste zal aandringen op de geheele uitvoering van het besluit hetwelk de aanleidende oorzaak dezer moeijelijkheden is, zonder zich tevreden te stellen met eene halve uitvoering, door eene circulaire aan de divisiegeneraals daaraan gegeven. Alsdan zou het geschil over de souvereiniteit tusschen de constituerende vergadering en den koning dadelijk tot uitbarsting moeten komen, waarvan de gevolgen onberekenbaar zouden zijn.
Terwijl de teekenen eener reactie in Pruissen slechts nog tot vermoedens aanleiding geven, vertoonen deze zich in eenige kleinere Duitsche staten reeds duidelijker in de vervolgingen tegen schrijvers en redacteurs van dagbladen, die zich bij de regering ongevallig maken. Aan de andere zijde doen de gedurige woelingen der heethoofdige liberalen de vrienden van rust en orde verlangen naar het ophouden der thans op vele plaatsen werkelijk bestaande regeringloosheid. Oproeren te Maintz, Chemnitz en Keulen, tot welker uitbarsting geringe oorzaken aanleiding gaven, doen vreezen voor eene toenemende woelzucht der lagere standen, die ten laatste de geheele maatschappij zou omverkeeren; terwijl de inval van Struve met eene zamengeraapte bende
| |
| |
zoogenaamde republikeinen in Baden, hoewel geene reden tot ernstige ongerustheid gevende, een bedenkelijk teeken van de vermetelheid dezer lieden is.
In de Oostenrijksche staten neemt de verwarring steeds toe, en is de binnenlandsche oorlog tusschen de Croaten en Hongaren thans uitgebarsten. Het is thans ook duidelijk gebleken dat de Banus van Croatie, Jellachich, bij zijn vroeger onverklaarbaar gedrag in overeenstemming met de keizerlijke camarilla heeft gehandeld. Nu hij met eene ontzaggelijke magt in Hongarije is gevallen, openlijk verklarende dat het hem te doen is om de monarchale inrigtingen op den vorigen voet te herstellen, heeft de keizer hem in eenen brief zijne tevredenheid verklaard en de vroeger voor de leus tegen hem uitgesprokene veroordeeling herroepen; de Hongaarsche bezending naar Weenen is daarentegen afgewezen. Uit het eigenlijke Oostenrijk wordt alle beschikbare krijgsmagt naar Italië gezonden, en in de hoofdstad is de rust aan gedurige schokken blootgesteld, daar de regering hare magteloosheid niet kan verbergen. Op het land heerscht in sommige streken eene volslagene regeringloosheid. De keizerlijke camarilla schijnt den tijd te willen afwachten, dat de vijandige partijen, die door volkshaat tegen elkander in de wapenen worden gebragt, elkander genoeg hebben verzwakt en afgemat om bij eene gunstige gelegenheid den vroegeren staat van zaken te herstellen.
Italiaansche staten. - Geheel Lombardije weder onder de magt der Oostenrijkers; Venetië, hoe wel nog niet overgegaan, van bezetting ontbloot, ingesloten en geblokkeerd; het Sardinische rijk verdeeld en onrustig, en den Koning wantrouwende, die de wetgevende vergadering geschorst heeft om, naar het voorgeven, de handen vrij te hebben tot hernieuwing van den oorlog; ook te Rome de wetgevende vergadering geschorst, en de verlichte, liberale paus twee jezuïten voor heilig en hunne wonderwerken voor echt verklarende; in Napels oproerige bewegingen door den Koning aangestookt of uitgelokt, om een voorwendsel tot bloedig bedwang te hebben; Sicilie, door Engeland en Frankrijk aan zijn lot overgelaten, op het punt om weder onder het oude juk te moeten bukken; Messina na een langdurig bombardement door de Napolitanen hernomen, met het bedrijven van gruwelen, die aan vroegere eeuwen van barbaarschheid herinneren; en bij dat alles nog snoeven op groote plannen en uitzigten voor de toekomst, onafhankelijkheid en eenheid; dit zijn eenige trekken van den toestand, waarin Italië thans verzonken is; de latere geschiedenis zal misschien eerst de oorzaken weten op te sporen, welke eene volksbeweging, die in het begin zoo veel goeds scheen te beloven, zulk eenen rampzaligen uitslag hebben doen vinden.
Engeland. - In het begin der afgeloopene maand werd de zitting van het parlement door de Koningin gesloten met eene aanspraak van de gewone soort, en kort daarop heeft H.M. hare gewone residentie verlaten om wederom eene van die rondreizen door een gedeelte des lands te doen, waarbij feesten op feesten volgen, en alles wordt ingespannen om voor eenige oogenblikken eenen schijn van bloei en welvaart te vertoonen. Hare voorgenomene reis naar Ierland is echter uitgesteld, want nu de woelingen der staatkunde hebben opgehouden, beginnen daar de woelingen der ellende. In het midden des lands verzamelen zich gewapende benden, wier hoofddoel het afpersen, niet
| |
| |
van politieke regten, maar van levensmiddelen is; want de aardappeloogst levert weder eene zeer ongunstige uitkomst op, en de honger staat nogmaals voor de deur. Dat ook in Engeland de algemeene toestand inderdaad ver van gunstig is blijkt genoegzaam uit het steeds toenemend getal van landverhuizers. Een stroom van menschen, meestal tot de landbouwende en arbeidende klasse behoorende, rigt zich gestadig naar de Australische kololiën en de staten van Noord-Amerika, zonder zich te laten afschrikken door de moeijelijkheid om alle banden van genegenheid en gewoonte, die hen aan den geboortegrond hechten, te verbreken, door de onzekerheid der vooruitzigten in de nieuwe woonplaats en de gevaren der reis, waarvan het einde der maand Augustus weder een ontzettend voorbeeld heeft opgeleverd. Het schip de Ocean Monarch, met 360 landverhuizers aan boord van Liverpool uitgezeild en naar Boston bestemd, geraakt, nog in het gezigt der haven, door een onbekend toeval, in brand, en wordt in het midden der golven door de vlammen verteerd. De vaartuigen, die zich in de nabijheid bevinden, snellen toe om hulp te bieden, maar kunnen niet verhinderen dat de helft der personen, die zich aan boord bevinden, in de baren omkomen. De overigen, van alles ontbloot, worden naar het land teruggebragt, dat zij voor altijd meenden verlaten te hebben, en verwachten alleen van de liefdadigheid de middelen om hun leven te rekken. Reeds meermalen zijn maatregelen ter sprake gebragt om de landverhuizing van regeringswege te besturen, en te verhoeden dat de reizigers door winzuchtige speculanten gekneveld of met barbaarsche onverschilligheid aan de gevaren van slecht ingerigte en bemande schepen of achteloosheid voor eene veilige reis werden blootgesteld, maar tot nog toe is niets geschied.
| |
[pagina t.o. 320]
[p. t.o. 320] | |
BRAND VAN HET SCHIP DE ‘OCEAN MONARCH.’
|
|