| |
Onpartijdige gedachten over Protestantsche genootschappen en maatschappijen.
Le faux zèle est un tyran, qui dépeuple les provinces, la tolérance est une tendre mère, qui les rend florissantes.
frederik de groote.
La religion Protestante est tolérante par principe, elle est tolérante essentiellement; elle l'est autant qu'il est possible de l'être, puisque le seul dogme, qu'elle ne tolère pas, est celui de l'intolérance.
rousseau.
Het is algemeen bekend, dat, sedert de laatste jaren, in ons vaderland, verschillende Protestantsche genootschappen en maatschappijen zijn opgerigt, die zich ten doel stellen om tegen de proselytenmakerij der Roomsch Katholieken te waken, voornamelijk door het verleenen van geldelijken onderstand aan de genen die verlokt mogten worden tot ontrouw aan hunne belijdenis, en hen alzoo voor de Protestantsche kerk te behouden. Het genootschap Unitas, de maatschappij van Welstand, Christelijk Hulpbetoon, zelfs het eenigzins geheimzinnige Phylacterion, hoezeer ieder zich een' eigenaardig gewijzigden werkkring afbakende, stemmen in dit hoofddoel overeen. Wij voor ons deelen geenszins in de vrij algemeene jubelkreten over den vooruitgang in onze dagen en het veld winnen van het ware liberalismus, en het komt ons voor, dat bij menig onmiskenbaar goeds de genoemde genootschappen een treurigen wanklank vormen. Zij behooren, onzes bedunkens, tot die verschijnselen des tijds, die den opregten en onpartijdigen beminnaar en voorstander van Christelijke waarheid en godsdienst met smart vervullen. Geenszins ontkennen wij, dat vele mannen met een helder hoofd en een edel hart een of meerdere dier genootschappen begunstigen, verdedigen, en aan anderen als heilzaam en weldadig aanprijzen; maar wij zijn overtuigd dat zij zich te veel beloven van, te veel hechten aan maatregelen, die geen doel kunnen treffen, omdat ze in zichzelve afkeurenswaardig zijn.
Wij zijn verzekerd, dat deze stelling door de leden dier genootschappen met allen nadruk zal ontkend en bestreden worden, - dat zij niet slechts als een paradox zal aangemerkt worden, maar òf als een bewijs van volslagen onkunde met de gebeurtenissen van den dag op het gebied van het kerkelijke - òf als verregaande onverschilligheid en flaauwheid - Jan Salieachtigheid zeggen onze hedendaag- | |
| |
sche letterkundige critici, - òf eindelijk als eene van die hyper-liberale stellingen, die het Ultra-montanismus in de hand werken, gelijk de uitersten elkander raken.
Daarom verklaren wij dat wij van ganscher harte Protestanten zijn, en ons duur verpligt rekenen om onze belijdenis met alle wapenen - die ons te dienste staan - slechts met geene onwaardige - te verdedigen. Deed hier de naam iets af, wij zouden volgaarne den onzen hier onder plaatsen, maar wij houden dien voor als nog terug, om sine irâ et studio, en ook zonder vooroordeel, onze onpartijdige gedachten door anderen te laten toetsen.
Wat hebben de Roomsch Katholieken in de laatste jaren gedaan, en wat rekent men hun als eene ongeoorloofde handelwijze toe? Zij verstrekken, beweert men (zonder het evenwel altijd genoegzaam te kunnen bewijzen), aan hunne geloofsgenooten voorschotten uit kerkelijke gelden; zij begunstigen degenen, die magazijnen, winkels of neringen hebben, of ondersteunen hen ten nadeele van hunne Protestantsche concurrenten, - en wat de voornaamste grieve uitmaakt, zij trachten vooral in gemengde huwelijken door geldelijke ondersteuning den overgang tot hunne kerk te bevorderen, of zich de kinderen, in de Protestantsche kerk gedoopt, toe te eigenen. Kan en mag de Roomsch Katholieke zóó handelen? Kan hij bij zulk eene handelwijze vrede hebben?
Voor zoover hij in gemoede overtuigd is, dat er buiten zijne alléén zaligmakende kerk geen heil te vinden is, en hij allen die daar buiten zijn voor eeuwig verloren rekent, - want alleen de meer vrijzinnige (of minder slaafs aan der priesteren leiband loopende) houdt nog eene achterdeur open, door de bekeering tot de Heilige Moeder in articulo mortis - voor zoo ver hij slechts werkt op het getal, gewis! Maar rekent de Protestant ook zoo? Mag en moet hij zoo rekenen?
Men heeft in de laatste jaren meenen op te merken, en gewis, wij zullen dàt niet onbepaald loochenen, dat de ijver der Roomsch Katholieken tot uitbreiding hunner kerk en de proselytenjagt aanmerkelijk zijn toegenomen, en het is dus wel zeer natuurlijk, dat ook de ijver der Protestanten werd opgewekt, en veler verontwaardiging over de soms allezins laakbare pogingen der Roomsch Katholieken zich luide en heftig in woorden en geschriften openbaarde - maar het is de groote vraag, of de Protestant, bij zijn meerder licht en reiner godsdienstkennis, éénig op het Woord Gods gegrond, geregtigd is om gelijke, of althans gelijksoortige middelen te bezigen, en naar wapenen te grijpen, die hij te regt in de hand van anderen afkeurt? 't Is hier geenszins voldoende om te zeggen: de handelwijs en gedragslijn der Roomsch Katholieken geeft ons Protestanten het volle regt tot wedervergelding; want, als het middel in de hand van den eenen afkeuring verdient, zal het toch in de hand des anderen op geene goedkeuring aanspraak mogen maken. Het komt evenmin in aanmerking, of kleine Protestantsche landgemeenten op die wijze voor verval, en vaste bezittingen voor den overgang in de handen van Roomsch Katholieken bewaard kunnen blijven; maar het is hier de hoofdvraag: of het den belijder van het reine Evangelie, van menschelijke bij- en toevoegselen ontdaan, waardig is, om hetgeen hij als de heiligste zaak beschouwt, door stoffelijke middelen te verdedigen en te bevorderen? De geschiedenis is daar, om het te bevestigen, dat b.v. zelfs persoonlijke haat en wrok, die den dwingeland of verdrukker het staal door
| |
| |
de borst jaagt, den schijn van regtvaardigheid en edele vaderlandsliefde kan hebben, is daarom de daad uit een zedelijk oogpunt goed te keuren, zal men om het goede doel ook zijn zegel hechten aan de slechte middelen? Al is de Protestant ook innig overtuigd, dat hij het heil van den medemensch meest bevordert, zijn wezenlijkst en waarachtig heil, door hem voor den rampzaligen invloed van dwaling en bijgeloof te bewaren, hij mag daarom geene middelen aanwenden, die hijzelf niet onbepaald en onvoorwaardelijk kan goedkeuren. Stel nu dat eenig Protestantsch genootschap of maatschappij insgelijks voorschotten doet, tijdelijk of duurzaam ondersteuning biedt aan Protestanten, die in gevaar verkeeren van tot afval verlokt te worden - dat het ook tracht de magazijnen, de winkels en neringen van Protestanten te begunstigen ten nadeele van de Katholieke concurrenten. Wat is van dit een en ander te verwachten? Vooreerst zal de verwijdering tusschen de beide hoofdafdeelingen der Christelijke kerk nog grooter, de grenslijn scherper nog getrokken, de wederzijdsche verbittering aangekweekt worden. In een land waar Protestanten en Katholieken onder elkander leven, en door duizenderlei betrekkingen dagelijks met elkander in aanraking komen, elkander niet kunnen ontberen, is dit gewis een wezenlijke ramp. Eilieve, waar zal het heen, indien men eens in het groot, in den koophandel, in de industrie dat stelsel van begunstiging der geloofsgenooten, en uitsluiting der andersdenkenden toepast? Daarenboven, welk een veelvuldig misbruik kan en zal er bij en door velen gemaakt worden, om zich den gewenschten, of benoodigden geldelijken bijstand te verwerven, of, zoo daartegen behoorlijk kan gewaakt worden door toezigt en agentschap, is dan het gebezigde middel doeltreffend? Is het bolwerk voor de waarheid, is de handhaving van het Protestantismus en zijne beveiliging tegen hen, die het belagen, in stoffelijke middelen, in het bijeenzamelen van eene belangrijke kas, in aankoopen
van landerijen, fabrieken enz. te zoeken? Zal de Protestant, die door geld voor zijne kerk behouden wordt, niet om meer geld, en grooter som voor zijne kerk verloren gaan?
Maar zegt gij - zulken, die alleen met hun tijdelijk belang te rade gaan, worden niet ondersteund of geholpen. Slechts de zoodanigen, die door opregte en ongeveinsde overtuiging aan hunne belijdenis en kerk gehecht, ten gevolge van bekrompene omstandigheden of drukkende armoede het oor zouden leenen aan de vleijende verlokselen, die hun zóó zoet toefluisteren: kom tot ons, en gij hebt geene zorg meer voor uw tijdelijk bestaan, voor uw hulpeloos kroost, voor uw behoeftig gezin! Alzoo moet de overtuiging van de meerdere voortreffelijkheid der Protestantsche kerk boven de Katholieke toch in het binnenste gevestigd zijn, en krachtig genoeg, om tegen schokkende aanvallen bestand te wezen. Gewis, en daarom moet ook door de zedelijke magt der ideën, niet door die des gelds of der stoffelijke middelen het Protestantismus, voor zoover het in het Christentendom geworteld is, worden uitgebreid en gehandhaafd: 't is eene hopelooze zaak, om de overtuiging door geld te vestigen en te bevestigen.
Dan - miskennen wij welligt den aard en het werk der Protestantsche genootschappen en maatschappijen, door ze een doel toe te schrijven, dat haar vreemd is en blijven zal? De Katholiek heeft zijne propaganda, waartoe hij ook, en zulks niet in de laatste plaats, de stoffelijke middelen aanwendt, de Protestant eene tuenda; de
| |
| |
eerste is steeds bedacht op nieuwe veroveringen, de tweede alleen op het behoud van hetgeen hem regtmatig toekomt; de Katholiek wil de Protestanten afvallig maken, de Protestant slechts waken dat zijne geloofsgenooten niet afvallig gemaakt worden; de eerste handelt offensief, de laatste defensief, en verkeert als ware het alleen in een' staat van gewapende neutraliteit. Eilieve, wie zal ons met vereischte naauwkeurigheid de grenzen aantoonen, waar de tuenda haar terrein overschrijdt, en ook eene propaganda wordt of zoekt te worden, of waar de defensieve maatregelen een' zweem van offensieve beginnen aan te nemen? Neen! het is der waarheid onwaardig, door andere wapenen dan door hare eigene te zegevieren.
Onzes inziens, kan het alleen naar het individuëele standpunt van den beschouwer betrekkelijk goed zijn, om zulke of soortgelijke Protestantsche genootschappen en maatschappijen in grooteren of kleineren kring op te rigten en te ondersteunen; absoluut goed te keuren zijn zij gewisselijk niet. En, waar men, tot stijving der kassen van zoodanige inrigtingen zelfs de spaarpenningen of bewaarde fooijen van dienstbaren, de zuur verdiende penningen van den nijveren handwerker, en kleinen ambachtsman, òf aanvraagt òf ontvangt, is zulks bezwaarlijk zonder afkeuring of zonder medelijden gade te slaan.
Dat men dáár, waar, om eene gemeenzame spreekwijs te bezigen, 't geld de ziel van alles is, en de penning van den meest behoeftige geeischt wordt, zelfs waar het om de vertroosting der godsdienst in de uiterste oogenblikken te doen is, dat men dáár sommen bijeenzamele; dáár is elk middel, om den zoogenaamd verlorene in den schoot der Moederkerk terug te brengen, geoorloofd. Wij kennen de symbolische beteekenis van den deels puntigen, deels gekromden bisschoppelijken staf:
curva trahit mites, pars pungit acuta rebelles,
wij weten, hoe het dáár opgevat en toegepast wordt: dwing ze om in te gaan.
Laten wij dáár, wat bij ons niet behoort, niet mag, niet moet gevonden worden!-
Protestantsche broeders! Nemen wij ons met alle zorgvuldigheid en naauwgezetheid in acht, dat wij, de Katholieken van onverdraagzaamheid, van proselytenmakerij beschuldigende, niet den eigen' voet aan, op, of over den rand van een' kring zetten, waarbinnen wij ons niet behooren te bewegen. Als zij elk middel aangrijpen om zich numeriek uit te breiden - dan zij het onze leuze: niet alzoo! Zouden wij ook te weinig vertrouwen op de inwendige kracht der waarheid? Zouden wij de geschiedenis ook te weinig raadplegen? Hare lessen te weinig opmerken? Bedenken wij het toch, dagelijks, wat er geschreven staat in dat Heilige boek, dat reeds hier en elders de oogen der bevooroordeelde, onder het juk van menschenvonden gebogen scharen, begint te openen: - is dat werk uit menschen zoo zal het gebroken worden, - is het uit God - zoo kunt gij het niet breken - vertrouwen wij vast en onwankelbaar op de belofte van den Heer en het hoofd zijner kerk op aarde: ik ben bij u tot de voleinding der wereld.
Openbaren wij onzen ijver op andere wijze, dan door genootschappen of maatschappijen te schragen, die door vele weldenkende Katholieken en door menigen verlichten en verdraagzamen Protestant evenzeer worden afgekeurd. Verspreiden wij licht en waarheid door de Heilige Schrift, en daardoor alleen, dan zijn wij rein van geweten voor God en de men- | |
| |
schen, en dan strijden wij als de kinderen des lichts met de wapenen des lichts.
Te zeer en te vaak heeft men immers ook bij de verschijnselen en gebeurtenissen der laatste jaren uit het oog verloren, dat de Katholieke kerk stationnair is. Op de pogingen om den overgang tot haar te bevorderen, heeft men in den jongsten tijd meer gelet; zij was niet minder ijverig, toen men er minder acht op sloeg. Maar zal de Katholieke kerk altijd stationnair blijven? Zal zij dat altijd ook in Nederland? Kunnen er geene lichtstralen aan den gezigteinder doorbreken, zonder dat er stoffelijke middelen worden aangewend om tegen hare sedert de Hervorming bestaande veroveringszucht te waken?
Wij eindigen, om later nog eens op hetzelfde onderwerp terug te komen, en bieden den lezers van den Tijdspiegel onze gedachten ter toetsing aan. Verblijden zou het ons, indien wij toestemming verwierven, terwijl elke teregtwijzing ons hartelijk welkom zal zijn; want wij wilden niets anders, dan, naar ons vermogen, de onderlinge verdraagzaamheid bevorderen, en de reeds zoo veel en zoo verschillend besprokene, behandelde, beredevoerde en bepreekte spreuk in den goeden zin doen behartigen: éénheid in het noodige, vrijheid in het twijfelachtige, in alles de liefde!
|
|