schap, dan dat men op ruime bezendingen van geschikte voorwerpen kan rekenen. Dit bleek duidelijk, tijdens de vereeniging met onze Zuidelijke naburen, in dát ligchaam, dat voor allen opneming en bevordering aanbood, namelijk, in het leger. Bij het wapen dat minder wetenschappelijke opleiding eischte, de kavallerie, vond men in het cadre officieren vele Belgen. De infanterie, die meer studie en ontwikkeling des geestes vroeg, telde minder Belgen als officieren. De artillerie had, indien ons geheugen ons niet bedriegt, onder honderd en twintig officieren twaalf Belgen; terwijl men er bij de genie, die hoogere studiën vraagt, zeer enkelen aantrof. Wij willen aan de marine niet denken, dan voor zoo verre deze zeker door menig Hollander werd gekozen, die anders van artillerie
of genie zijn vak had gemaakt, en de verhouding dáárdoor nog meer afstekend was geworden.
De Katholieken zullen dus voor'shands eenigermate gedwongen wezen om te nemen wat men kan krijgen - ouder en jonger, geschikter en minder geschikt. Het beste zullen de Vlamingen ook niet verzenden, de besten zullen zich van daar noode laten verzenden. Zoo moeten zij menig ongeschikt voorwerp opnemen, en zijn de arme Katholieken er jaren aan vast. Den Mechelaar kunnen de kinderen leeren op hun duimpje, vaderlandsche en algemeene geschiedenis zullen zij zóó leeren als men dat verlangt; maar in hetgeen tot eene goede, burgerlijke opleiding behoort zullen velen ten achteren blijven.
Maar nu nog iets, mijn vriend! - Wij hebben te doen met menschen, die den vinger vragen en de geheele hand nemen; - zullen zij later niet eene Katholieke Hoogeschool eischen, om vooral Roomsche doctoren en Roomsche advocaten te krijgen? Zullen zij niet eene Katholieke burgerlijke, en ook eene dito militaire academie willen hebben?
De eerste elementen doen wel veel af, maar stellen toch niet geheel gerust. Wat een professor in de Litteratuur al in het hoofd kan komen is immers duidelijk gebleken in het ‘Leesgezelschap te Diepenbeek.’ Zij zijn niet te vertrouwen.
Maar komt het zoo verre, dan weet ik er maar één middel op. Dit is, dat de regering hare onderdanen niet enkel telt, maar ook weegt, en dat wel waar het toch vooral om het financiëele gaat, ook in het financiëele. Dan wenschten wij wel, dat de directe belastingen, en bij approximatie volgens deze ook de indirecte belastingen, tot maatstaf werden genomen, en dat de minister van Financien eenen staat liet opmaken van hetgeen door Katholieken en Protestanten wordt opgebragt, en dat pro rato aan de eene en andere partij werd gegund voor de zaak van onderwijs enz. - Dan moge ieder zien, hoe ver hij komt!
Maar iets anders wensch ik vuriger. Dat het den zaaijers van onrust en tweedragt niet gelukke, om ons vroeger eendragtig en verdraagzaam volk te verontrusten, te verdeelen, en zoo doende te beheerschen. - Dat de wetgeving zóó worde ingerigt, dat de regering met eene krachtige hand elke aanmatiging, iedere regtsverkrachting kan te keer gaan. Ik wensch dat men, terwijl men over en voor godsdienst en vaderland ijvert, zijne duurste verpligtingen ten opzigte van godsdienst en vaderland niet vergete. - Weldenkende Katholieken en ook Protestanten kunnen in dit opzigt het meeste doen, ieder in zijne eigene omgeving en in zijn eigen kring, door zoo velen mogelijk te overtuigen, dat er wij bezigen woorden welke een Katho-