| |
Het vlugschrift.
(Zie Tijdspiegel, 1848, II, bladz. 132.)
Geen boeken zijn het meer die deze dorst verzaden!
Neen! op der stormen vlerk, gelijk de orakelbladen
Der Pythonis, gevoerd, of liever, over volk
Aan volk van uit den schoot der bliksemzwangre wolk
Bij vlagen neêrgedaald, brengt Kennis en Beschaving
Ons menschdom, stond voor stond, in 't Vlugschrift versche laving!
Een breede plas van licht, die oogen scheemren doet!
Een even snel vergaan als weêr gewassen vloed!
Een zee van letters, waar, bij 't zweepen van de winden,
Steeds vreemder schaduwen op rijzen en verzwinden
In allerhande vorm, - en dan op eens één beeld
('t Is 't uwe, o Geest des tijds!) zich afdrukt en herteelt,
Vollediger, dan of Daguerre 't onder 't zweven
Bespied had, aangelokt, en op zijn vlak doen kleven.
da costa.
Als een noodzakelijk vervolg op het reeds medegedeelde vertoog: de Politieke Tinnegieters, wenschen wij thans over het Vlugschrift, vlug schrift mede te deelen, en wel naar onze belofte, eenige stellingen, theses, - toen wij den blik lieten rusten op de staatkundigen van verschillenden aard, was alles immers blootelijk - hypothese - vooronderstelling; wij nemen thans, als voormalige akademie-burgers, ons oud regt te baat om eene theses te schrijven en te verdedigen, en zullen geene jammerkreet aanheffen, al blijft de geheele of halve Nederlandsche Tijdspiegellezende wereld daartegen opponeren:
| |
| |
du choc des opinions jaillit la vérité.
I Thesis: Het vlugschrift is noodzakelijk in onzen tijd.
Dadelijk eischt ge de omschrijving, de definitie van het onderwerp, iets waar nog al iets aan vast is, waarde lezers - wij zullen ten minste beproeven:
Een boekje in groot octavo, met wit, rood of geel of groen omslag, hoogstens drie vellen druks beslaande; buiten af ziet ge den titel reeds, het uithangbord aan den grooten weg; het behandelde onderwerp met groote letters, den naam van den schrijver wat lager, met dessendiaan of garmond, liefst een motto, tusschen twee streepjes geklemd, om niet verloren te gaan, en dan den naam van uitgever, plaats en jaartal; daardoor, wat het uitwendige betreft, staat het vlugschrift, de brochure reeds nader aan de gretige lezende wereld, dan die grootere meer lijvige werken, die op den buitensten overrok u niets aanbieden, maar op den rug alleen hunne waardigheid, zoo als de kamerheeren ergens anders, vertoonen en afficheren - verder, eenige korte hoofdstukjes, alles in nuce, als geconcentreerd, binnen de perken der 20, 40 of 60 bladzijden. - Zooveel wat het formele, het uiterlijke betreft; - de uitwendige voordeelen springen hier in het oog: bezuiniging van de zijde des schrijvers, die zich, zoo als de veelschrijvende naburen zeggen: ‘kurz gefaszt hat,’ bezuiniging voor den uitgever, die van de knagende zorg voor inteekenaars en groote rekeningen aan den papierverkooper ontheven wordt, en eindelijk, eene meer dan gewoon groote oplage waagt, daar de onkosten, al blijven er nog enkele exemplaren à prendre, zoo hoog niet loopen; ook de kostbare platen en vignetten vallen gelukkiglijk bij het vlugschrift weg. - Veel moeijelijker is het, om de inwendige gehalte, het materiëele hier te omschrijven, en daaruit moeten we echter straks de noodzakelijkheid der brochures afleiden, deduceren. - Beknoptheid schijnt het vlugschrift als aangeboren te zijn, en evenwel kennen wij sommige van die dunne boekskens, die hoogst langdradig zijn; omdat men, ook een enkel kwartieruurs doorsprekende of doorschrijvende, toch verbazend droog en eentoonig kan worden; de brochuren-man moet echter, alsof een Asmodëus
met een zweep hem achterna jaagt, voort, altijd voort; hij heeft slechts een klein perk, waarin hij mag ronddraven, hij mag niet buiten de 32 of 48 voetmaten, welke hem voor deze maal zijn toegestaan; vandaar dat er in stijl, vorm, ontwikkeling, eene soort van gejaagdheid en agitatie merkbaar is; eene haast om de zaak hier en daar en toch overal aan te voeren. Wij verbeelden ons, dat de schrijver van het vlugschrift altijd eenigzins buiten adem is. Zietdaar de meer ongunstige zijde - daarentegen heeft hij het voorregt om steeds, zonder vrees van beschuldiging, tamelijk oppervlakkig te kunnen blijven; hij effleureert zijn onderwerp, hij nipt er even met den mond aan; doorgronden ware hier een dwaze eisch. Om die redenen vereischt het vlugschrift, welligt meer dan eenig ander soort van geschrijf, de groote kunst om met weinig woorden veel te kunnen zeggen; om het onderwerp stevig aan te vatten, en beurtelings links en regts in dat licht te stellen, waarin men hetzelve in de klem der twee of drie vellen druks kan lijsten. Voor wijsgeerige hoofden, voor lieden die alles tot in de kleinste bijzonderheid ontwikkelen, en alle mogelijke gevolgtrekkingen maken, en er altijd nog eenige schijnen vergeten te hebben, die er als een postcriptum achter na komen, is de bro- | |
| |
chure een echte Tantalusproef, eene foltering, eene Jakobs-worsteling, waar zij niet als een Israël uit het worstelperk treden; voor hen zoude het gansche vlugschrift alleenlijk als het eerste hoofdstuk, als de voorbereidende inleiding gelden. Hebt ge nu deze onze voorloopige opmerkingen behartigd, zoo moge de stelling nader onderzocht worden, in hoeverre de brochure als noodzakelijk mag aangemerkt worden, en hier komen vier punten ter toelichting op den voorgrond:
de eischen des tijds,
de uitgevers,
de schrijvers,
het publiek.
Daar zijn tijdperken, waarin volstrekt geschreven, gedrukt, gelezen moet worden; als de geesten geprikkeld, de hoofden warm, de harten vol zijn, dan is het eene voorwaarde van dien gistenden tijd, dat de radde vingers met de schrijfpen gewapend worden; zij worden even als Mercurius, gevleugeld, - de staatkunde bovenal staat hier in een zeer naauw en dadelijk verband met de stalen en ganzen pennen, met de riemen wit schrijfpapier, den gevulden inktkoker. De regering lokt vaak de vlugschrift-auteurs evenzoo uit, als eene harde regenbui, na langdurige droogte, de paddestoelen: er worden van hooger hand uit het kabinet of uit de ministeriën bedenkelijke wetten aangeboden en voordragten gedaan; als daardoor de algemeene volksbelangen, de beurzen, de bezittingen, de inkomsten, de privilegiën bedreigd worden, terstond wordt het algemeen appel geslagen, de bevoegde of onbevoegde beoordeelaars mogen niet langer zwijgen; zij worden opgeroepen; 't is het uur der parade, elk moet naar zijn loopplaats, - de Tijd eischt - hij eischt ook stemmen des tijds - maar daar het ieder niet vergund of geraden is, om als publiek staatkundig spreker op te treden, en dewijl men daar zijne anonymiteit niet bewaren kan, worden de stemmen geschrevene stemmen, geschriften, en de brochure vliegt, versch van de pers, de menigte in het aangezigt - als gebraden duiven in den mond; waar de onrustige, woelende tijd de menschen wakker schudt, grijpen ze eerst naar de pen, later somtijds, wij hebben dit onlangs beleefd, naar steen, zwaard en moordtuig. - De ondervinding leert ons nog dagelijks, dat de onvermoeide, nooit geëindigde, de eeuwige couranten, den eersten schok moeten doorstaan, aldaar komen reeds zeer vroegtijdig de korte vertoogen, de ‘ingezondene’ stukken, de ongedoopte kinderen, zonder vader- of moedernaam, aan het licht, de kleine sappeurs in het staatkundige, die het vliegende
leger der brochuren aankondigen. Zoo zien we immers dat, bij onverwachte of bedreigende maatregelen, die de regering neemt of schijnt te willen nemen, onze dag- en avondherauten, het Handelsblad, de Amsterdamsche en Rotterdamsche couranten, den eersten alarm-roffel laten hooren. - Weldra komt het fluitje, of de triangel van den Arnhemmer, Kamper of Vlissinger vriend daarbij, en het concert neemt een' aanvang; maar, hoe weinigen willen toegang tot deze organen, of achten het beneden zich, om daarvan in de gegevene omstandigheden gebruik te maken, of vreezen door de redactie, die met al het ingezondene tuig eenigzins in den brand zit, afgewezen te worden - welke uitweg, welke uitkomst in den nood? Is het niet het Vlugschrift, 't geen aan den eisch des tijds voldoet, waaraan men, na aftrekking van het middagmaal en de volstrekt noodzakelijke bezigheden, hoogstens een paar dagen behoeft toe te wijden? Is het niet het Vlugschrift, dat juist be- | |
| |
rekend is, de drift, de hitte, den overvloed der gewaarwordingen, der grieven, der beschuldigingen, te omvatten, en als met één tooverslag aan het publiek mede te deelen? Is het niet het Vlugschrift, dat gelijk de heete en dampende plaatkoek, uit de kraam ieder toegeworpen wordt, die honger heeft, waarbij wij, om het beeld te volmaken, de dame Politieka, als de hooggezetelde, warmgestoofde en behendige bakster voorstellen, die voor den gloeijenden vuurplaat gezeten, onophoudelijk de sissende massa over de vuurtafel heenspreidt, en gehuld is in een dampkolom van geur en wierook? - Nimmer brak de dag van omwenteling of veranderden regeringsvorm aan, zonder dat de pers als met stormmarsch vooraan optrad, en de vliegende bladen als zoovele zegevaandels omhoog hief. Bij onze oude liefhebbers, die zeldzamer worden, vinden we nog hier en daar geheele kasten met vlugschriften uit de jaren 1789 tot 1802, die er verbazend boosaardig uit zien: politieke bliksemstraaltjes, boeren-, stads- en schuitpraatjes, waar de
overheid volstrekt niet gespaard is, met vinnige houtsneêguurtjes; dat was toen de eisch des tijds, thans is het staatkundig vlugschrift iets meer beschaafd. Hebben wij het niet gelezen, hoedanig men zich, vooral in de zoogenaamde Brieven (van 2 vellen druks zonder zegel, postmerk en postgeld), de allerliefste impertinentiën in het aangezigt zegt? Heeft de brochurenmanie zich niet in het regt der postkantoren ingedrongen, waar wij al die ‘gedrukte brieven,’ die niet opengemaakt, nu opengesneden moeten worden, overziet, waar de heeren meesters, wij bedoelen hier de meesters regtsgeleerden, hunne correspondentie met de ministers publiek openen, en dan weder door andere meesters fameus beantwoord worden, zoodat de boekhandel, vreemd genoeg, in de geheiligde regten van het postwezen treedt; maar reeds genoeg - als een eisch des tijds is het Vlugschrift onontbeerlijk - Q.E.D.
Wij komen tot de uitgevers. - Men veroorlove ons, om de uitgevers en boekhandelaren in het staatkundige leven eene hooge plaats aan te wijzen - zij volgen dadelijk op de courantiers. - Is iemand courantier en uitgever tevens, hij vertegenwoordigt eene geduchte magt - ‘c'est un pouvoir,’ zoude Napoleon gezegd hebben. Het is zeer ligtelijk te begrijpen, waarom de uitgevers en boekhandelaren met ijzeren en stalen armen, het groote raderwerk der staatkunde, als de spaken aan de wielen, ondersteunen. Wanneer er met letters gestreden moet worden, en de pennehouder als de veldheersstaf in miniatuur in veler handen is, verklaren de heeren uitgevers zich eenparig bereid, om den strijd te helpen voeren, al zijn zij ook mannen des vredes en des behouds, dikwerf overstrooid met boekenstof, en volstrekt buiten en beneden den strijd. Gaarne nemen zij de handhaving der Vlugschrift-litteratuur, als een tak van negotie, op zich: men ziet kleine, tot nog toe onbekende boekhandelaren, wier namen buiten het patent en het naambordje niet gelezen worden, als uitgevers verschijnen; zij hebben op hunnen levensweg eenen staatkundigen tinnegieter ontmoet, en een zeker meêwarig gevoel beweegt hunne ingewanden in die mate, dat zij het manuscript vóór, liefst tegen de regering, en vóór het volk, uit loutere ontferming laten drukken. De heeren uitgevers weten niet, hoe zeer ook zij, waar men hen bloot als middelen, als werktuigen beschouwt, door de spoedige en getrouwe uitgave der Vlugschriften, op
| |
| |
den geest des volks en der wereld terugwerken. Wij zullen ze voortaan, in dagen van woeling, als passieve, lijdelijke staatsmannen beschouwen, die de geschreven bladen aan het actieve publiek aanbieden, en zwijgend en ernstig, in den lijdelijken toestand zoo lang blijven, totdat de noodlottige verantwoordelijkheid hen achter de toonbank voor den regter te voorschijn roept, waar zij dan gelijk de oude held van Haarlem zeggen:
Zoo gij den vaandrig zoekt, laat dezen los - ik ben 't,
en de schrijver onder de toonbank blijft zitten, en op zijn minst zeggen moet, waar hij het hoofd weder durft op te steken: ‘mijn uitgever is een cordate kerel!’ Wij mogen bij deze gelegenheid over dit stelsel van vertegenwoordiging bij absentie, ons oordeel niet vellen. Genoeg zij het om er uit op te maken, dat de lijdelijke toestand der heeren uitgevers, in zeker opzigt, een lijdende kan worden, waar men hen in plaats van den schrijver inpalmt, en niet anders doet dan men voormaals deed, en den booswicht die absent was, ‘in effigie,’ als beeld of stroopop, op de markt onthalsde of verbrandde. - Intusschen mag een wakker uitgever in zulk een geval van borgtogtelijk aardsch lijden, een zeker fier eergevoel onder den eenvoudigen rok voelen ontbranden, dat men hem, dien anderen als middel en werktuig om waarheid en licht te verspreiden, eenigzins uit de hoogte beschouwden, thans als ware hij zelf schrijver voor licht en waarheid behandelt, en in al die gunsten en voorregten laat deelen, - b.v. eenige heilzame jaren van stille en gemoedelijke afzondering - die anders alleen den schrijver zijn voorbehouden. Met één woord, al de uitgevers van het staatkundige Vlugschrift, moeten een zekeren aangeboren moed, een gevoel van zelfstandigheid bezitten, waardoor zij zich somtijds vlak tegenover het lands- of stadsbestuur plaatsen, en eene schilderachtige pose nemen, met den fieren blik omhoog, aan de regterhand den omsluijerden schrijver vasthoudend, in de linkerhand eene natte drukproef - eene pose, waar een Kruseman of Pieneman hen gerustelijk kon excerperen uit de rijen dier helden, die zich aan het kunstpenseel onderwerpen.
De schrijvers als volgende op de uitgevers, komen thans aan de orde, en ons eerste onderzoek, om hier geregeld voort te gaan, is de aanleiding, de drangreden op te sporen, waarom zij het Vlugschrift aan de wereld aanbieden. Wij zullen deze redenen van henzelven moeten vernemen:
Het belang van staat en volk is de stilzwijgende, de geanticipeerde voorwaarde bij elk staatkundig geschrift. Hoe zouden er andere drijfveren kunnen aanwezig zijn? Hoe zouden wij ooit tot de ongerijmde stelling komen, dat sommigen, om de regering te vleijen, of zich bij hooggeplaatste personen aannemelijk en welbehagelijk te maken, de politieke pen opvatten en de brochure vervaardigen? Meer of min ingewikkeld, komt dan ook geregeld deze drijfveer op den voorgrond, gewoonlijk in de eerste vijf of zes volzinnen, die zich laten vergelijken bij het omineuse ‘hm, hm!’ waarmede de redenaars beginnen, en dikwerf niet meer waarde bezitten, (schijnbaar altijd); want wij mogen de goede trouw der schrijvers, die over volk en vorst hunne denkbeelden openbaar maken, niet verdenken. 't Is eeniglijk het belang van den staat, afgezien van alle andere aanleiding, welke hen noopt en gebiedend voorschrijft, om met korte, ronde en soms ook hoekige
| |
| |
woorden, over eenig, zoo als men zegt, hangend punt, licht te verepreiden.
De roeping van den burger om van zijn aangeboren regt als mederegent van den staat een betamelijk gebruik te maken, komt in de tweede plaats in aanmerking. Bij den eersten oogopslag, luidt dit wel eenigzins republikeinsch, waarde lezer! maar van nabij beschouwd heeft ieder het onbetwistbaar regt, om, altijd onder de bestaande beperkingen, zijne gedachten over sommige onderwerpen te laten gaan. Nu kan men ook in ligchamelijken zin op verschillende wijzen gaan; men kan huppelen en over alles heen springen; met loomen tred drentelen; met vaste schreden, als de militairen, voorwaarts stappen; men kan ook, op de wijze der kreeften, teruggaan. 't Is altijd gaan. Wij laten het aan uwe beslissing over, in hoeverre de gedachten van sommigen ook op deze wijze - gaan - maar de roeping om toch ook eens uit den hoek te komen, om mede een advies in de groote zaak uit te brengen, om ook een zwart of wil boontje in de staatkundige ballotagekas te werpen - deze kan niemand ontstreden worden.
De pligt om den menschen de oogen te openen, die maar half goed of in het geheel niet zien, wat de tijd echter wil dat ze zien zullen, dit derde motif voor den vlugschriftschrijver ligt ter ontwikkeling gereed. Menig schrijver gevoelt zich tegenover zijne lezers in dezelfde verhouding, als de oogenarts tegenover den lijder; hij wil ze, zoo als de heer Mensert en andere menschenvrienden, gaarne om niet, voor een ‘God loone het u!’ aan het gezigt helpen; zij moeten leeren zien; dit ligten van de staar geschiedt geleidelijk door een 20 of 40 tal gedrukte bladzijden, die u de toedragt der zaak, het regte standpunt ter beoordeeling en de onwedersprekelijke slotsom, zonneklaar voor en onder de oogen plaatsen, zoodat ge op eenmaal in staat zijt, eene geheel duistere, bedreigende wetsbepaling te doorzien; alles wordt doorschijnend als een Engelsche glasruit. Moeten de schrijvers, die als helderzienden, te midden van zoovele duistere geesten geplaatst zijn, niet de zedelijke verpligting gevoelen, om van hunne talenten het beste, het edelste gebruik te maken?
De voorlichting van de bestaande magten, de teregtwijzing van eene dwalende regering, ook deze bedoeling zullen wij, ten vierde, niet vergeten.
Het is niet aan ieder vergund om met de volksleiders, wetontwerpers, wetbeschouwers en wetafstemmers van aangezigt tot aangezigt te verkeeren. Men fraterniseert niet zoo ligtelijk met de mannen van staat. Vooronderstelt nu dat een wettig burger, b.v. een jeugdig advokaat, wiens praktijk nog in den eersten Mei-bloei staat, wiens naam zeldzaam in het parket genoemd wordt, die als een geleerd desoeuvré, zijne vergaderde kundigheden vooreerst nergens aan den man weet te brengen: vooronderstelt dat een zoodanig lid der wereldmaatschappij, de feilen, de dwalingen, de misslagen, de abnormiteiten der regering, die de handen vol heeft, terwijl hij ze ledig heeft, en de beurs meteen - erkent en diep gevoelt - wat is zijn pligt? Moet hij niet, in zijn regtsgeleerde otium cum dignitate, in zijne eervolle rust, op zijn
| |
| |
wel voorzien studeervertrek, gehuld in zijne chambercloacq, op de gemakkelijke pantoffels, de regering tot gids en leidsman dienen? Mag hij, die over den ganschen dag, uitgezonderd het koffijhuis- en het avond-whist-uurtje, vrijmagtig kan beschikken, den kostbaren tijd laten ontglippen, zonder in een of meer vlugschriften, als met de fakkel in de hand, den ministerraad of de leden der Kamers voor te gaan en hun den weg te toonen die onfeilbaar leidt tot behoud en bevordering van 's volks heil? Zoude het niet onverantwoordelijk zijn, waar hij zich aan de moeite wilde onttrekken, om de staatkundige brochures in het licht te geven, opdat de dankbare erkentenis eener afgedwaalde regering hem later vriendelijk te gemoet kwame?
Eindelijk is de bestrijdende, de polemische rigting van het vlugschrift, ten vijfde, onzer beschouwing waardig; want indien men erkent dat verkeerde, gevaarlijke theoriën of staatkundige bepalingen de overhand zullen verkrijgen, dan is het groote oogenblik geboren, om dezelve te wederleggen, te vernietigen, te verpletteren, te vermorselen. Zoo iets mag niet uitgesteld worden, men moet dadelijk in de bres springen, afweren, aanvallen, pareren, de partij onder de oogen zien en uit het veld slaan. Gelooft ge dat een dergelijke strijd in groote lijvige boekdeelen kan geschieden, waar men dagen en weken noodig heeft om den geleerden schrijver te volgen? Neen! een kort en krachtig woord: twee, drie, vier assauts en passen, dat is genoegzaam, en het stelsel is in de hartader gedood, de tegenstrever ontwapend, of van boven tot beneden toe gewond; juist daartoe is het Vlugschrift als bij uitnemendheid geschikt; het houdt ons warm van pag. 1 tot aan de slotbladzijde, waar alles geresumeerd wordt, en bewezen, dat de schrijver in allen deele regt heeft, regt wil hebben, en nu verder geen tegenspraak duldt. Neemt ge alle deze aanleidingen, die een verstandig en wakker staatkundig mensch aandrijven om te schrijven, bij elkaâr, gij zult tevens de noodzakelijkheid van het vlugschrift in betrekking tot den auteur, bewezen zien.
Nog een enkele blik op het publiek geworpen.
Ongemeen geschikt is de vorm en de aard van het vlugschrift, om het grootere publiek met plassen van licht te overstorten; men huivert terug voor het groote en breede boekwerk, dat in vervolgdeelen optreedt en bedreigend aankondigt, dat de zaak grondig van alle zijden onderzocht, en behandeld is, en behandeld zal worden; dat ontneemt den gewonen mensch den moed om te beginnen. Behoort er niet eene zekere heldhaftigheid toe, bovenal in dezen tijd, waar de tijd honderdmaal meer geeft in eene maand, dan voorheen in een jaar, om eenen geheelen romeinschen Stuart, een geheelen Vaderlandschen Wagenaar door te werken, om Westerbaan's Algemeene Geschiedenis aan te grijpen. Eenigzins meer bemoedigd aanvaardt men den strijd met de moderne breede werken, b.v. van Thiers, de revolutie- en consulaattafereelen. Wij staan nader aan die tijdperken: de weêrkaatsing van dat licht valt nog op het begin van ons leven of op dat onzer ouders. Derhalve is het korte, bondige Vlugschrift, als het dessertschoteltje na eene voedzame tafel, voor onzen oppervlakkigen, fel bewogen en geslingerden leeftijd, als geknipt. Wij hebben meermalen met geleerde heeren op den
| |
| |
stoomwagen gezeten, die op de ijzeren spoorvlugt, de Vlugschriften voor den dag haalden, en van station tot station één der vliegende boekjes opsnapten. Men verkrijgt nu op eens, en buiten dat voor den zeer gematigden prijs van 40, 60 centen, een over- en inzigt in den staatkundigen bajert; men koopt een lichtplas voor even zooveel geld, als men in het koffijhuis voor een kop koffij of bouillon betaalt, en daarmede is veel gewonnen. Men behoeft zich niet gedurende geheele dagen op het eenzame studeervertrek op te sluiten, om den tijdgeest te leeren kennen en beoordeelen. Een paar uren in het koffijhuis of museum, cene verpoozing in het eene of andere Doctrinâ, ja de kalme rust aan de theetafel is voldoende, om in de diepte der zaken te dringen. Gevoelt ge het voorregt niet, dat ons publiek, wij beide en gij met ons, van de Brochuren-litteratuur trekt? Zij deelen ons de geschiedenis van den leeftijd beknopt, juist, volledig mede; wij hooren de strijdende partijen, de conservatieven en liberalen, kort en manhaftig met elkaâr spreken; zij pleiten over en weêr; wij houden een geheel levensjaar in de hand, als wij eene greep doen op onze schrijftafel, waar de vlugschriften, als kleine bergen, dagelijks hooger en hooger opwassen. Gij gevoelt mede, welk een middel van beschaving, verlichting, en ontwikkeling door deze kinderen des tijds wordt aangeboden. Elk is nu in staat om met de regering of tegen de regering gelijken tred te houden. Er is geen verschijnsel van eenig belang, waarover niet het een of het ander Vlugschrift u dadelijk het noodige pro en contra mededeelt. Wij zouden anders niet weten, op welke wijze in deze dagen het leven ware te torschen en te dragen, wanneer onze vriendelijke, wel toegeruste landgenooten, niet ter gereeder ure met hunne ‘brieven, bedenkingen, opmerkingen, antwoorden, toelichtingen,’ bij de hand waren, om ons op de hoogte van den tijd te houden. Wij eindigen
ons kort vertoog, wenschende dat hetzelve door elken welgeaarden vaderlander met de noodige belangstelling moge gelezen en onderzocht zijn, en gelooven onze stelling: dat de Vlugschriften volstrekt noodzakelijk zijn, zoo overtuigend bewezen te hebben, dat wij elken opposant moedig onder de oogen zien.
In hoeverre dit tweede hoofdstuk met het eerste, ‘over de Staatkundige Tinnegieters,’ in eenig wezenlijk verband staat, blijve geheel aan het eerlijke oordeel van den geneigden lezer overgelaten.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|