| |
| |
| |
Godgeleerdheid. - Wijsbegeerte. - Staatkunde. - Opvoeding en onderwijs.
Communismus en socialismus.
Cherchons le mieux, soit! cherchons-le ardemment; c'est le plus noble emploi que l'homme puisse faire de son intelligence, mais cherchons-le dans la sphère du possible, et sans rêver dans les destinées humaines une solution de continuité, une metamorphose soudaine, un changement à vue!
l. reybaud.
| |
Theoriën.
Welligt zijn er geene woorden, meer aan de orde van den dag, dan het tweetal welke aan het hoofd van dit blad staan, door duizenden uitgesproken, door duizenden verworpen, door duizenden voormaals aangeprezen. Voor eenige jaren beschouwde men deze beide stelsels als op eenen afstand, mijlen ver verwijderd, als geheel in de lucht hangende, als meteoren, die in vreemde gedaante hoog boven het hoofd aan den hemel stonden; thans zijn ze tot ons genaderd op weinige voeten afstands, men heeft, willens of onwillens, met de communistische en socialistische theoriën kennis moeten aanknoopen, en zoo als het gewoonlijk gaat, de bestrijders, de verdedigers zijn te voorschijn gekomen. Ja, te voren waren slechts de geleerde, de wetenschappelijke mannen, bekend met de zonderlinge, den tijdgeest zoo sterk karakteriserende systemen der Fransche staatkundige Utopisten; thans is communismus en socialismus tot vlugschriftvoeder, tot couranten-lectuur herschapen; elk deelde in het verlangen om toch iets van de duistere zaak te weten, bovenal toen de laatste, wij hopen de allerlaatste, opschudding in de hoofdstad, met de woelingen der communisten in verband werd gebragt, en over de lippen der Amsterdamsche kruijers en straatjongens deze woorden vloeiden: ‘Heb je het al gehoord, ze hebben de communisten gepakt.’ - Waarschijnlijk zouden wij tot een belangrijk resultaat komen, wanneer dergelijke welgezinde, maar overigens onbeschaafde menschen, ons opregtelijk wilden mededeelen, welke voorstellingen zij zich maken van het gevreesde en veelbesproken communismus. Misschien zouden we ontdekken, dat er een algemeen begrip aan gehecht wordt van geheime zamenzwering tegen koning, burgemeester en policie; een vermomd getal van oproermakers, die het allen op plunderen en rooven aanleggen, en de rijken willen uitschudden, om zelf op eens wat rijker te worden. Intusschen gevoelt zelfs de gemeene man, dat hij er met deze begrippen toch nog niet geheelenal
achter is, eigenlijk begrijpt hij, dat hij er niets van begrijpt, - hij ziet de uitwerkselen, zoo als de nieuwsgierige kermisgasten de verwonderenswaardige experi- | |
| |
menten van physische kunstenaars, - zoo veel begrijpt men, dat het al zeer wonderlijk toegaat, maar hoe alles in elkaâr zit, dat ligt buiten den gezigteinder. Daar zijn zekerlijk weinig stelsels, die aan zulk eene miskenning en verkeerde opvatting ten doel stonden, als het communismus en socialismus, en wel om de eenvoudige reden, dat men eensdeels hier de theorie geheel van de praktijk, de praktijk geheel van de theorie heeft gelieven te scheiden; want het is nog steeds eene bedenkelijke spreuk: valet in praxi, quod valet in thesi. - Over die thesis liet zich een klein twistschrift schrijven.
Wij zijn tot de overtuiging gekomen, dat blootelijk in theorie als theorie, de communistische en socialistische stelsels mede een echt geschiedkundig verschijnsel zijn, en eerstelijk als zoodanig, naar de wetten der billijkheid moeten beoordeeld worden, en men zoude die billijkheid verkrachten, door de latere absurde, bespottelijke, zichzelve vernietigende toepassingen, aan het oorspronkelijke, zuivere grondbegrip te wijten; want op die wijze zoude men zelfs het Christendom, waar het zich onder den onchristelijken vorm van banvloek, inquisitie en auto da sé vertoont, kunnen beschuldigen, en welke goede zaak heeft niet, in derzelver ontaarding en verbastering, kwade uitwerkselen teweeg gebragt, die toch niet ter verantwoording komen van den oorspronkelijken goeden grond? Wanneer het onze lezers gelukt om dit minder gewoon, meer wijsgeerig, en daarom ook zuiver geschiedkundig standpunt te bereiken, wanneer zij zich door het gegons en gesuis van onkundige of bevooroordeelde voor- of napraters, of voor- of naschrijvers, de ooren niet laten verdooven, zal er over het eerste, oorspronkelijke, reine communismus en socialismus een geheel ander licht opgaan. Hoogst wenschelijk ware het ten dezen opzigte, dat men het uitmuntende werk van Louis Reybaud raadpleegde: Études sur les reformateurs ou socialistes modernes, en aldaar in de eerste plaats het eerste hoofdstuk, origine et filiation des Utopies sociales, alwaar de groote keten van Plato tot aan de Jezuïeten in Paraguay, het communismus in deszelfs verschillende tijdsvormen, voor ons oog wordt ontwikkeld, en zelfs de blik gevestigd op de geheime eerste Christelijke sekten, de Esseërs en Therapeuten, vervolgens op de Moravische broeders. - Velen, die zich enkel tot het oogenblik bepalen, en het geschiedkundige verschijnsel, van welken aard ook, buiten verband met de noodzakelijke ontwikkeling van
vroegere eeuwen beschouwen, zullen eenigzins verwonderd, ja, verbaasd zijn dat de bekwame Louis Reybaud, den wortel van den hedendaagschen giftigen wonderboom reeds aantoont bij Plato, bij de eerste voor-Christenen, waaronder men zoo als welbekend is de Esseërs en Therapeuten heeft gemeend te moeten rangschikken, wij willen niet onderzoeken in hoe verre met of zonder grond. Waar de geschiedenis zoo als hier (men vergelijke dat aangehaalde hoofdstuk uit de Études), krachtig en eenvoudig spreekt, zwijgt het schreeuwend en tierend vooroordeel, en het geldt ook hier weder, zoo als van ouds: men moest in dergelijke zaken deskundigen laten oordeelen, en zoo lang wachten totdat zij gesproken hebben, om dan ook eens mede te spreken. - Gewisselijk ligt het in den aard van den mensch, om zich een beteren toestand in theorie te scheppen, dan diegene, waarin hij zich op deze onvolkomene wereld bevindt. Ja, elk mensch, hij zelfs die nooit iets van communismus of socialismus ge- | |
| |
droomd heeft, is een Utopist, een Eudaemonist van nature - met andere woorden: hij vormt zich op zijne wijze, naar zijne wijze van zien, volgens zijn eigenaardig standpunt, een beter, gelukkiger levensbestaan, dan hij in de werkelijkheid aantrof, en poogt hetzelve met de mond, met de pen, of met de hand, alleen, of door anderen ondersteund, te verwezenlijken, en in dezen den mensch als ingeschapen trek naar eene steeds verbeterende, voortgaande verandering, daarin ligt de kiem van al die telkens bloeijende en verwelkende stelsels en theoriën, die slechts zelden een hoogen ouderdom bereiken, maar meest als doodgeboren kinderen in de wereld komen. Of zoude het dan niet inderdaad nog ongelukkiger op deze ongelukkige wereld gesteld zijn, wanneer men niet naar iets dat beter is in alle levensbetrekkingen streefde? - Ligt het denkbeeld van vooruitgang niet bepaaldelijk opgesloten in het begrip: menschdom? en logenstraft de geschiedenis
alweder niet de stelling van hen, die een teruggaan prediken of verlangen of voorspellen? Wij bedoelen hier niet de geschiedenis van een of twee of drie eeuwen, maar het geheele, groote, breede tafereel, dat in zestig eeuwperken voor ons ontrold ligt, en dat oneindig krachtiger spreekt, dan een legio holle en partijdige betoogen?
Ook de leerstelling van een vereenigd, verbroederd, gezaligd menschengeslacht, behoort geheel aan de geschiedenis, en is er mede als zamengegroeid. Of zult ge bij onpartijdig onderzoek geen verband vinden tusschen de onnavolgbare schildering der gelukzalige tijden, door den profeet Jesaïas; tusschen de telkens terugkeerende tafereelen der gouden eeuw, bij de dichters der oudheid; tusschen de republiek van den dichterlijk-wijsgeerigen Plato, en de latere pogingen van den kerkvader, om eene ‘stad Gods,’ eene civitas Dei, te vestigen, waarbij wij nog ten overvloede de droomerijen van het duizendjarig rijk zouden kunnen voegen. Is het niet die onverdoofbare algemeene aandrift, wij zouden zeer gaarne deze aandrift: het algemeene nationale gevoel der menschheid noemen, waardoor in verschillende vormen en straalbreking de gouden eeuw onder de menschen wordt verwacht? Zult ge dan moord en brand schreeuwen, wanneer dit grondbegrip, in den mensch aanwezig, onder de handen van een Fourrier, Baboeuf, Cabet, om van de andere drijvers, ons wel bekend, hier te zwijgen, tot eene caricatuur der negentiende eeuw, tot eene gevaarlijke absurditeit wordt verlaagd, tot eene gistende stof, die alleen door stroomen bloeds kon gedempt worden? Integendeel, wanneer ge den mensch en zijne geschiedenis eenigzins van nabij kent, zult ge zoo iets verwacht, ten minste vermoed hebben - want - hier ligt immers de oplossing: ‘de verwezenlijking der theorie ligt buiten en boven het bereik des menschen zelven.’ Wij herinneren u aan de woorden van Reybaud: ‘mais cherchons-le dans la sphère du possible, et sans rêver dans les destinées humaines une solution de continuité, une metamorphose soudaine, un changement à vue!’ - De theorie van het meer zuivere communismus behoeft niet eens
geregtvaardigd of verdedigd te worden; de vereeniging en verbroedering van het geslacht der menschen, op gronden van regt en billijkheid, waarbij de regten van elk gehandhaafd en gewaarborgd worden, en eene groote eenheid ontstaat, die wortelt in de onderlinge liefde, daartegen zult ge, vooral niet als een Christen, protesteren, het beeld is zoo verrukkelijk
| |
| |
schoon. Gij zult het ook gedurende al de eeuwen getrouwelijk terugvinden; want het is eene behoefte voor den redelijken en zedelijken mensch, om er zich mede bezig te houden; maar als nu het beeld in het leven zal geroepen worden, dan ontbreekt de Prometheus, of wel Prometheus misvormt, waar hij het leven geeft, het in theorie zoo schoon en evenredig gevormde beeld. - Met één woord, er bestaat altijd eene ontzaggelijk diepe klove tusschen denken - bespiegelen - ontwerpen - en tusschen verwezenlijken - verwerkelijken, aan dezen grooten hinderpaal tot bevordering van menschenheil wordt ook thans niet genoeg gedacht. Aan weinigen is het voorregt verleend, om de harmonie tusschen theorie en praktijk reeds te voren, a priori, zoo te vestigen, dat beide den gemeenschappelijken grondtoon van het menschelijk geluk uitmaken. Ook weder eene harmonia praestabilita van Leibnitz. De theoristen die buiten het praktisch leven geplaatst zijn, de mannen der kamergeleerdheid en van het boekenstof, blijven met hunne phantasmagorische kunstvertooningen altijd merkwaardig; zij verdienen, al ware het enkel uit een artistisch, aesthetisch oogpunt beschouwd, aanmoediging en bijval; het philanthropisch-dichterlijke element, dat hun eigen is, moet ons welbehagen en onze deelneming opwekken; doch waar nu de theorie in het maatschappelijke, burgerlijke, staatkundige leven, als handelende persone zal optreden, en zich alzoo zal legitimeren, daar, helaas! komt de schipbreuk gestadig terug, en deze opmerking geldt in alle opzigten het veelbesproken en veelbeschreven communismus en socialismus onzer dagen. Men verkeert hier in een zonderlingen, exceptionelen toestand. Hier zeggen het hart, de behoefte, de begeerte, de menschenliefde, ja, de nood, zij zeggen al te zamen: ‘dit stelsel van menschen-gelijkheid, van menschenverbroedering, van menschen-eenheid, is immers voortreffelijk, 't is heilzaam’ - daar hernemen de
tegenovergestelde magten, de ondervinding, het onderzoek, de tijd zelve, al degenen die bedaard uit de oogen zien: ‘Neen, dat nooit en nimmer; want op die wijze geraakt de geheele menschelijke maatschappij over hoop, alles gaat te gronde,’ en daaruit nu ontstaan wederom twee strijdende partijen: hier de theoristen, die beweren en blijven beweren: zoo als wij u allen voorspiegelen en ontwikkelen en uiteenleggen: zóó kan, zóó moet, zóó zal het gaan. - De mannen van praktijk van de andere zijde: juist op uwe voorgestelde wijze moet alles ten verderve gaan, en wij veroordeelen uwe theorie, niet naar de theorie, maar naar de uitkomst, naar de praktijk.
Zouden inderdaad de voorstanders en bestrijders der communistische en socialistische leerstellingen niet in deze twee partijen gesplitst zijn? Hebben beide niet eenigzins regt? Mag de theorist niet vragen: ‘bewijs mij de onhoudbaarheid, de ongerijmdheid mijner stelling,’ terwijl de praktikus herneemt: ‘en gij, bewijs mij dat uwe theorie mogelijk, uitvoerbaar, aannemelijk is.’ Wat dunkt u, lezer?
Indien wij in onzen tijd alleenlijk met bedaarde, onpartijdige, door wijsbegeerte en geschiedenis gevormde lieden, over de hoogste belangen der menschheid moesten handelen, ware de zaak spoedig onder ons gevonden. Wij zouden elke theorie, in haren oorsprong en ontwikkeling op de schaal der waarheid werpen, en wat er goeds en heilzaams aanwezig was aantoonen; maar de ondervinding leert genoegzaam dat, wanneer een stelsel eenmaal in een kwaad gerucht is gekomen,
| |
| |
wanneer de ontaarding van hetzelve merkbaar en schadelijk in het leven treedt, allen als één man zich daartegen verklaren, en wie het wagen durft op een ander standpunt dan het standpunt der massa te staan, met den grooten en kleinen ban bedreigd wordt. - Zouden niet op verre na de meesten die akelige huivering bij de woorden communismus en socialismus gevoelen, omdat zij er voor hunne respectieve beurzen en effecten een bedenkelijk teeken des tijds in meenen te bespeuren? Ja, zouden de meeste staatkundige, en maatschappelijke opiniën en prae-opiniën niet gewijzigd worden, naar de vrees voor persoonlijk, financiëel nadeel, zoodat het nationaal gevoel voor een groot gedeelte van de meer of min geleedigde geldkassen afhankelijk ware? Ook dat blijve den verstandigen lezer, ter eigene beslissing, overgelaten. Bij de overdrevene, en voor den vrede en rust der menschen hoogst gevaarlijke strekking, welke de verbasterde, en tot in het ongerijmde als voortgezweepte communistische stellingen kenmerken, achten wij het voor het grootere publiek, dat alleenlijk bij de uitwerkselen blijft staan, en ook wel niet hooger en dieper behoeft in te dringen, zeer wenschelijk, om dit gevaar duidelijk en algemeen verstaanbaar te doen uitkomen; van deze zijde staan wij ook, ne quid respublica detrimenti capiat (spraken de ouden), geheel tegenover de theoristen, en houden ons aan de lieden der praktijk. Uit dien hoofde moeten wij de aandacht onzer lezers op een klein geschrift heenleiden, dezer dagen verschenen, onder den titel:
Het socialismus, wat het is en waartoe het leidt, uit het fransch vertaald naar a.e. cherbuliez, met inleiding en naschrift voorzien door is. d. lion. Gebr. Diederichs.
De inleiding van den vertaler is in vele opzigten belangrijk, en verspreidt over het onderwerp hier en daar een zeer noodig licht. Wij vinden, en dit strekt den heer Lion ganschelijk niet tot oneer, de meest onontbeerlijke reminiscenzen uit het werk van Louis Reybaud terug; het ware te wenschen dat men zich steeds in dergelijke omstandigheden, bij inleidingen enz. altijd aan goede en eerlijke voorgangers en leidslieden aansloot, zoo als de vertaler deed, maar tevens de vrijheid (deze is zeer geoorloofd) nam, om hen ook te noemen.
De schrijver dezer brochure gaat juist in tegenovergestelde rigting als de voorstanders der socialistische stellingen, en tracht te bewijzen: ‘dat elk volk, 't geen het socialismus huldigt, tot een staat van woestheid en barbaarschheid terugkeert,’ welke hetzelve door de voorspiegeling en aanneming van genoemd stelsel schijnbaar zoude ontwijken - waar, anderen derhalve vooruitgang vinden, vindt hij onbetwistbaren teruggang. - De vrij naauwkeurige ontwikkeling dezer waarheid maakt den hoofdinhoud van zijn geschrift uit. Over het algemeen beschouwt de schrijver den toestand der maatschappij uit het materiëele oogpunt; de kapitalen komen telkens bij hem op den voorgrond, en wij zouden schier zeggen, dat hier geen idealiserende Franschman, maar een Nederlandsche staatsminister, die tevens chef van een groot handelshuis is, de pen voerde. Nu achten wij het voor ons Nederlandsch publiek zeer goed en nuttig, om de zaak van deze zijde aan te vatten, aangezien de hoofdspil der kapitalen te onzent het staatkundig planetarium nog altijd doet draaijen, en de verschillende conjunctiën vertoont, waarmede ons financiëel to be or not to be verbonden is. - De aandacht der Nederlandsche lezers,
| |
| |
vooral in Amsterdam, Rotterdam, ook in den Haag wordt door redenering van kapitaal, honderdmaal meer levendig en opgewekt gehouden, dan waar blootelijk afgetrokkene bespiegelingen, wijsgeerige theoriën te berde komen, die met het budget, met uwe brandwaarborgkas, of groote effecten-trommel, in geen het minste verband staan. Ook om die reden is het geschrift van den heer Cherbuliez voor onze hedendaagsche lezers bijzonder aanprijzenswaardig. Volgens de even juiste als klemmende bewijsvoering van den schrijver, brengt het socialismus den mensch gaande weg door de vernietiging van den eigendom, de volstrekte gelijkmaking van alle standen, tot den staat van barbaarschheid terug; waarbij, met bedaarden blik en kennis van zaken, het allerbelangrijkst vraagstuk betreffende: ‘het regt van den arbeid,’ in eenige korte hoofdstukken wordt beschouwd en beoordeeld, en wel als eene bedreiging van den eigendom, als eene vermindering der voortbrenging - waarop de regeling van den arbeid ter sprake komt, als eene verarming der maatschappij, als eene bedreiging van den eigendom, als gemeenschap van goederen, enz. Niet het minst belangrijk, hoewel zeer oppervlakkig en kort zijn de voorgeslagen middelen, om het vraagstuk betreffende den nood en de regten der arbeidende klasse tot eene gewenschte oplossing te brengen. Onder dezelve worden opgenomen: de verstandelijke en zedelijke ontwikkeling van de arbeidende klasse - een werkzaam en welwillend beschermheerschap (patronaat), maatregelen ter begunstiging van den omloop der kapitalen. De middelen, die meer dadelijk onder het bereik der regering liggen, zijn hier: de opvoeding, de meer materiëele maatregelen, die tot herstel en bloei van den handel kunnen medewerken. - De schrijver besluit zijn weldoordacht betoog met deze woorden:
‘Al die mannen van wetenschap zullen u de woorden toeroepen, waarmede ik deze bladzijden sluit. ‘“Door middel der staathuishoudkunde alleen regelt gij den vooruitgang, bewerkt gij de beschaving, door het socialismus bereidt gij uw eigen val.... gaat gij tot den staat van barbaarschheid terug - kiest een van beiden.”’
Wij gelooven met een paar woorden de algemeene strekking van het geschrift over het groote vraagstuk des tijds, genoegzaam gekenschetst te hebben. Wij vonden daar eene zekere, den Nederlander zoo welbehagelijke, kalme wijze van beschouwing, eene naauwkeurige opvatting van het faktische, den vasten blik van eenen staatsman, of staathuishoudkundige tegenover de Utopiën en droomgezigten der dichterlijke philanthropen, die zeker met veel nut bij den heer Cherbuliez eenige lessen zullen hooren, zonder misschien geheel overtuigd te worden.
Naar den tegenwoordigen stand van zaken, schijnt het tot in den grond toe verbasterde en ontaarde communismus en socialismus, zelfs door de mannen der beweging, binnen Parijs en elders geëxploiteerd, in den zin van eene gefailleerde spoorweg-onderneming. De bloedige dagen van Februarij en Junij hebben welligt - wij wenschen dit - aan het monster dezer eeuw den genadeslag gegeven, en daardoor kan in later eeuwen de baan geëffend worden, om een zuiver, echt, inderdaad Christelijk communisme te vestigen. - Dat wij deze gouden vrucht der Hesperiden vooreerst niet verwachten aan de doornstruiken, tusschen welke wij heenwandelen, is bewezen. - Daar zijn groote, ongemeen groote lessen der wijs- | |
| |
heid uit de geschiedenis der beide, zoo naauw vermaagschapte, stelsels te trekken. Wij hebben in den aanvang van ons betoog (het moge als onpartijdig door onpartijdigen onpartijdig beoordeeld worden), reeds daarop heengewezen - de toekomst zal er zekerlijk nog meerdere bijvoegen. - Wij eindigen met den opregten wensch, dat in ons vaderland het communismus en socialismus blootelijk als theorie en bespiegeling, als geschiedkundige meteoren mogen behandeld en toegelicht worden, en men nimmer genoodzaakt zal zijn, om over de praktijk der stelsels een weeklagt aan te heffen, die niet alleen met tranen, maar met bloed zoude gepaard kunnen gaan.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|