dit werk een hoofdidée gehad en dit uitgewerkt; hij heeft een getrouw tafereel geleverd van hetgeen in de werkelijkheid bestond en bestaat en zóó bestaat; het is geen enkele vorm, geen stof slechts, er is ziel en leven in.
Dit idée is de strijd tusschen den oorspronkelijken toestand van land en lieden in Noord-Amerika met den geweldigen, wegstuivenden en ondermijnenden stroom van hetgeen beschaving heet en ook gedeeltelijk is. Hij heeft met krachtig penseel een der paden geteekend, waarop de Voorzienigheid hare raadselachtige plannen met ons geslacht, maar waarvan wij eene zegenvolle uitkomst verwachten, verwezenlijkt. Het is een tooneel uit het groote drama der wereldgeschiedenis, waarin wij den triomf van het Caucasische ras zien voorbereiden, dat inmiddels door eene roode zee van bloed en tranen en door eene woestenij van beproeving, om met Jean Paul te spreken, naar het beloofde land der waarheid en des vredes trekt; - een tooneel uit het groote drama, dat in Frankrijk, Italie, Duitschland enz. wordt gespeeld gelijk in Noord-Amerika, en dat gínds koningen hunne kroon, hun gezag, híer opperhoofden hunne magt kost.
Vraagt men: ‘zijn de menschen er beter en gelukkiger bij?’ Wij antwoorden: ‘Zij moeten en kunnen dat worden; wanneer zij slechts den weg weten te bewandelen, dien een Albesturend Opperwezen hun daardoor aanwijst en baant. Volken en menschen kunnen daardoor beter en gelukkiger worden, wanneer zij in hunnen tijd weten te leven, het beste te kiezen en zich daarbij te handhaven. - Blindelings vooruit te rennen is even gevaarlijk als traag achter te blijven. Het is niet enkel de ruwe onbeschaafdheid die zich haar' ondergang ziet bereiden, de tergende overmoed, de slimme eigenbaat doen zulks evenzeer; maar zonder dat tragisch medegevoel, die sympathie op te wekken, welke wij bij den ondergang der onschuld of der wezenlijke grootheid ontwaren. - Metternich of Tokeah in onzen roman bij voorbeeld, beide puissances dechues, maar welk hemelsbreed onderscheid! Wij althans vergezelden het Noord-Amerikaansche stamhoofd met eene belangstelling, die ons bij den sluwen diplomaat vreemd bleef. Gaarne hadden wij den één' geheele streken gegund om naar de wijze zijner vaderen rond te zwerven, terwijl wij den ander noode een plek wenschen om het hoofd neder te leggen, althans zoolang dat hoofd diplomatieke plannen brouwt en staatkundige aanslagen uitbroeit.
Wij hebben het penseel van Sealsfield krachtig genoemd, zijne voorstelling levendig geheeten; wij konden het daarenboven fijn en teeder noemen. Zijn detail is niet minder dan waar hij met breede trekken voorstelt. - Zijne natuurbeschrijvingen zijn schoon. En toch zouden wij die bijna, gelijk voor zoo vele anderen, zoo ook voor hem, de klip noemen, waarop zijne kunst schipbreuk lijdt. Dat wordt die natuur, vooral waar zij het meest tot beschrijven uitlokt, waar zij haren rijkdom ten toon spreidt. Dan komen ons die schetsen altijd voor als kostelijke wijn, maar die ons bij kleine druppen wordt toegediend, en waarbij alleen het verlangen ontwaakt om dien eens regt te proeven. Het is alsof de natuur niet wil beschreven worden. Zonder daarom ‘manum de tabula’ te willen zeggen, raden wij vooral ‘caute’ en ‘ne quid nimis’ aan.
Als een model van voorstelling prijzen wij vooral de schets van smart en rouw over dooden (ID. bl. 243 en volgg.) aan.