| |
| |
| |
Letterkunde.
Lectuur voor vrouwen.
Flora, tijdschrift voor jonge dames. No. 1-6. Utrecht, W.H. van Heijningen. 1848.
U zal ik 't niet weigeren, meent ge, maar weet ge wel, goede Marie, dat uwe vraag naar mijn oordeel over het nieuwe tijdschrift voor jonge dames, ligter gedaan dan beantwoord is. Een ongemotieveerd: goed, of 't gaat nog al, 't ziet er lief uit, zult ge niet voor lief nemen, en eischt ge meer, ik ben dan verpligt, u iets van mijne denkbeelden omtrent lectuur voor vrouwen op te disschen; ik loop dan ligt gevaar, om te ernstig, te dor te worden, - toch u weiger ik 't niet, omdat gij mijne Marie zijt, bij wie ik nog wel eens een woordje kan spreken, wat ernstiger dan de honigzoete, maar zinledige taal, waarmede nu eenmaal menige jonge dame wil onderhouden worden, dank zij de wet van de mode-godin Parijs, die 't in nieuwe bloedplassen aan de wereld heeft getoond, hoe onwaardig zij den naam van hoofdstad der beschaafde wereld draagt, zoo beschaving althans nog iets méér is dan gepolijste zedeloosheid en vergulde kannibalenwoede.
Zoo verontwaardiging mij het bloed sneller door de aderen jaagt, is 't minder nog om de gruwelen, waarmeê Parijs zich op den 24sten Junij bevlekte, dan om de misdaad welke het tegen uw geslacht beging. Wanneer geheel valsche, verderfelijke denkbeelden omtrent de vrouw, hare waarde, hare bestemming, een groot deel der wereld bezielen, de schuld er van kome op het zonden-register der Franschen, die 't meest de vrouw vieren, om te dieper haar te doen zinken, te meer haar te vertrappen. Hun hebben wij de blinkende logen te wijten, dat de vrouw geboren is om te genieten en genot te schenken. Wat is hunne vereering van vrouwelijk schoon anders dan verfijnde zinnelijkheid, - ligt bij al hunne afgodische hulde aan uw geslacht geene miskenning van de geestelijke en zedelijke waarde der vrouw ten grondslag? O, ge kent me, Marie! ik heb niet door onnatuurlijken dwang of zelfbedrog mij het regt aangematigd, om met kouden blik en onbewogen hart neêr te zien op de schoonheid, waarmede de Schepper de edelste helft van ons geslacht heeft begaafd; de adel der vrouw heeft niet te vergeefs mijne hulde gevraagd, en 'k heb 't u niet verzwegen, dat gij mij lief waart, ook om uw schoon; maar wanneer men alleen voor ligchamelijk schoon, alleen voor schitterende gaven oog heeft en oor, - wanneer men der argelooze maagd het sirenenlied voorzingt, dat bekoren hare eenige bestemming is, dan noem ik dat met den naam, dien het verdient, een schandelijke logen, eene poging tot zie- | |
| |
lenmoord. Neen, ik wil het niet vergeten of op den achtergrond geschoven hebben, dat er in die schoone vormen een zedelijke geest, eene onsterfelijke ziel woont, die ontwikkeling eischt en door den beker der zinnelijkheid slechts vergiftigd kan worden; - mijne ziel gruwt er van, als ik de vrouw zie opgevoed, alleen om te schitteren en harten te veroveren, dat is: mannen door zinnelijkheid te bedwelmen; - ook ik acht liefde de bestemming der vrouw, maar liefde tot wat
schoon en edel en Goddelijk is, niet maar de zucht om togten te vieren en lusten te blusschen. Gij vergeeft mij mijnen toon, Marie: hij wordt aangegeven door waarachtige liefde voor u en hoogachting voor uw geslacht. Ge stemt het mij immers toe, in zoo menig huisgezin schijnt de opvoeding der meisjes er alleen op berekend, om haar éclat te doen maken; vele en velerlei kundigheden moet ze zich eigen maken, - maar de zoodanigen, waarmeê ze schitteren kan in de wereld; - degelijkheid, huiselijkheid, waarachtige Godsvrucht blijven haar vaak vreemd. En daar treedt zij dan op, het hart met ijdele wenschen vervuld, de verbeelding door overdreven verwachtingen gespannen, met opgewekte zinnelijkheid, zonder teugel om haar te breidelen; niet, goed te zijn, maar lief te schijnen, is haar doel; de bedwelmende toonen der vleijerij ruischen om haar heen, - welligt valt ze voor de wereld, en wordt vertreden, de arme bloem; welligt blijft ze staande voor het oog der menschen, maar heeft een hooger regter haar vonnis reeds geveld; - zij huwt een' man, die hare schoonheid aanbad (de zonde heeft in hare verblinding het ware woord gekozen: afgoderij pleegt zij met de vormen der stof): 't ontwaken volgt spoedig, hij vindt niet wat hij zoekt, zij mist wat zij hoopte te verkrijgen; - zij was eene bloem, zij is verwelkt, - welnu, eene verwelkte bloem wordt vergeten, zij achte zich gelukkig, zoo ze niet wordt vertrapt. Wenschte ze een beter lot? Had zij, had de kweeker dan niet vergeten, dat ze bloesem moest zijn, bloesem van eene vrucht, die voor de eeuwigheid moest rijpen.
Die vrucht te ontwikkelen, haar te hoeden voor nachtvorst en schroeijende hitte, haar te bewaren voor giftige spin en schennende hand - wilt gij dat ik duidelijker spreek, - het hart der vrouw te vormen en te leiden, haren geest te verrijken, hare vermogens te ontwikkelen, hare deugd te oefenen, haar met ingenomenheid voor al wat goed is en edel, met afkeer van het lage en onreine te vervullen, - dát moet het doel zijn der opvoeding van het meisje, de mensch moet niet om de vrouw vergeten worden. Zijzelve en wie haar leidt moet 't levendig gevoelen, dat er hooger schoon is dan van gestalte en gelaat - zedelijk schoon; - dat er meer bestendige goederen zijn dan een flonkerende blik en een lagchende rozenmond. Heldere denkbeelden moet zij hebben van hare hooge, maar moeijelijke bestemming als vrouw en moeder. Verfijnde wreedheid, niets anders is het, Marie, als men u de wereld afmaalt, als een bloemgaard, waar alleen liefde en minnekozerij Eva's dochteren wacht. Strijd, smart en teleurstelling vallen later des te bitterder, en al zijn wij boven u geroepen om aan de stormen des levens het hoofd te bieden, de storm ontwortelt niet alleen eiken, ook bloemen kan hij ontbladeren en knakken. Hoe kil een schrik moet der arme door de leden varen, die uit hare weelderige droomen door dien storm wordt wakker geschrikt! Voor dien schrik te
| |
| |
bewaren, kalm den storm te gemoet leeren zien in kinderlijk vertrouwen op den Heer ook van den storm, - bereiden voor een vaderland, waar geen stormen meer loeijen, - daartoe moet mijns inziens de opvoeding van het meisje, de leiding der vrouw strekken. Behoef ik 't u nog aan te wijzen, dat hare lectuur een der krachtigste middelen is om het goede zaad in haar te verstikken of te ontwikkelen? Ontzenuw hare ziel door sentimenteel gebeuzel en maanzieke droomerijen, en zij bezwijkt voor den eersten aanval, valt in den eersten strik; poog haar te voeden met de piquante voortbrengselen der nieuwe Fransche romantiek, overprikkel haar gevoel, hare verbeelding; laat Paul de Kock hare zenuwen doen trillen van verboden' lust, of Sue de fijne snaren van haar gevoel verstompen door horreurs, - en zoo zij niet valt, reddeloos diep, hooger bewaring hebbe er alleen de eer voor en den dank, uwe schuld is er niet minder zwaar om. Voor de vrouw, die minder zich in de gelegenheid ziet gesteld, om het leven door eigen aanschouwing te leeren kennen, die de wereld voor een groot deel alleen door de oogen van anderen ziet, is verderfelijke lectuur verre weg schadelijker dan voor den man, die vroeger en meer uit eigen oogen ziet, wien de blinddoek vroeger van de oogen valt, en die - valt hij, niet plotseling zóó diep zinkt als de vrouw.
Wat ik niet in geschriften voor vrouwen wensch te ontmoeten, zal ik u thans niet meer behoeven aan te wijzen, melieve. Een enkel woord kan ook volstaan over 't geen ik er wel in wensch te vinden. Schoonheid van vorm en voorstelling moet geenszins veronachtzaamd, zal het stuk ingang vinden bij de vrouw, wier fijn gevoel en kiesche smaak het wanstaltige, plompe, alle disharmoniën schuwt. Ik verlang echter niet, dat de fijngeslepen bokaal ledig zij; wat degelijks wil ik haar geven, om haren dorst te lesschen. De wetenschappen moeten haar niet vreemd blijven, wel ontdaan worden van strengen schoolschen vorm, weinige vrouwen hebben roeping of geschiktheid voor streng-wetenschappelijke studiën: geene jonge dame zou 'k ligt moeijen met de Barneveldsche quaestie, al doorgrondde de éénige Toussaint haar ligt beter dan menig historieschrijver. Wat ik nooit wil missen, is zedelijke strekking, godsdienstige zin. Versta mij wèl, Marie, 'k wil u geene godgeleerde verhandelingen opdisschen, u niet mengen in godsdiensttwisten, u zelfs geene dorre zedeleer opdringen, als ge u wilt vermeijen in 't genot der schoone letterkunde, 'k ken geen onvrouwelijker vrouwen dan de theologiserenden, geene, die zich in het oog van den man belagchelijker en hatelijker maken, en, zoo 'k u de verveling mocht afmalen, ik schilderde ze u als mevrouw P., die mij de leer der Dordsche vaderen zat aan te prijzen; - begrippen, ze hebben ons, mannen, reeds genoeg van elkander en van God verwijderd, - uw heden en uwe toekomst mogen ze niet verwoesten; maar wát ik wil, wát ik eisch met onverbiddelijke gestrengheid, is godsdienstige zin: het beminnelijke der deugd moet u in 't oog springen, de ondeugd en misdaad moet ge in hare ware, dat is: afschuwelijke, gedaante aanschouwen: 'k duld niet, dat men u een gelukkigen echtbreker schildert of het bekoorlijke van verboden' lust met gloeijende kleuren afmaalt. Gevoelen moet gij 't, dat de misdaad hare straf niet
ontgaat, al blanket ze zich met de kleur der deugd, al hult ze zich in hermelijn. In één woord....
| |
| |
Maar een' brief zou ik u schrijven, geene verhandeling: mijn oordeel over de Flora hebt ge gevraagd... ‘het eerste nommer is niet veel bijzonders, de volgenden zijn beter,’ was het kategorische oordeel eener dame van smaak: verlangt gij van mij meer? Toch geene kritiek van elk opgenomen stuk? 't zou mij moeijelijk vallen, en aan mijn' brief kwam geen einde. Dat mijne eischen hoog zijn, zaagt gij, - dat ik moeijelijk te bevredigen ben als 't lectuur geldt voor u en uwe zusters, volgt van zelf. Toch aarzel ik niet, u de Flora aan te bevelen; omdat zij aan al mijne eischen beantwoordt? Eene bevestiging bragt u ligt op het denkbeeld, ik ware vooringenomen voor de redactie. Neen, maar ik geloof haar op den goeden weg: niets vond ik, wat met mijne beginselen in strijd is, veel wat er meê overeenkomt. Goede, hoogverdienstelijke stukken zult gij niet missen, 'k las er, van wie 't mij moeite kostte te scheiden; - edel zijn de gevoelens, die worden aangeprezen, - zedelijk de strekking van menig verhaal, treffend menige opmerking. Wordt de redactie goed ondersteund, vooral door onze begaafde schrijfsters, die meer dan iemand onzer weten, wat gij zijt, wat gij worden moet, - wordt nu en dan een ernstige toon aangeslagen en een of ander belangrijk tafereel uit de geschiedenis voor u ontrold, - onthaalt men u bovenal op beminnelijke huiselijke tafereelen, - 'k geloof, dat Flora's verschijning een' heilzamen invloed op uw geslacht zal uitoefenen, en zoowel om 't geen zij reeds gaf als om 't geen zij belooft, heet ik haar welkom in uw werkmandje.
En het bijblad? foei, moet ge mij weêr plagen, dat 'k onlangs eene mantille met eene mantelet verwarde. Toch zou ik een' langen blik aan een modeplaatje gegund hebben? Ja, toen ik in eene der snoeperige figuurtjes uwe beeldtenis meende te herkennen.
En nu genoeg, kleine plaagster, spoedig nader van uwen
- S -
|
|