De Tijdspiegel. Jaargang 5
(1848)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 107]
| |
best te kunnen fnuiken, - wie het minst gezag boven zich erkent en het meest gezag over anderen wil uitoefenen, - wie het hardst om bandeloosheid schreeuwt voor zich en om slavenketenen voor anderen, geldt langs hoe meer voor werkelijk vrij. Wij gelooven, dat het tijd wordt voor elken eerlijken man, om ter wille van waarheid, vrijheid en vaderland tegen dit misbruik van een heilig woord te protesteren en zich den smaad en de verguizing, waarmede de tegen- stroom- op- roeijers worden overladen, te getroosten. In drie partijen heeft Europa en Nederland zich verdeeld: in de partij van behoud, van teruggang is opregter naam, - in die van ultraliberaal (voor zich, ultra-illiberaal voor anderen), - in die van den gematigden vooruitgang: de eerste gebruikt vele fraaije woorden en nog meer slinksche streken; - de tweede zoekt door vervaarlijk geschreeuw en donderende Kraftsprache schrik aan te jagen en het terrein te behouden; - de laatste zucht te veel en werkt te weinig. Hare leden worden door die der tweede - en dit niet zonder doel - als blinde volgers der eerste afgeschilderd.
Tot de vreemde verschijnselen onzer dagen behoort niet het minst het verbond tusschen protestantismus en conservatismus, hetwelk, zoo al niet gesloten is, beproefd schijnt. Terwijl de synodale commissie der Nederlandsche Hervormde Kerk petitioneert om behoud van het middeleeuwsche, onbillijke, onprotestantsche collatieregt, wordt gratis verspreid eene opwekking tot het inleveren van petitiën omtrent, zoo heet het, Nederlands dierbaarste belangen: de phrase: ‘de Kroon en de Regering worden van die waarborgen, voorregten en vormen beroofd, die moeten dienen om haar te onderschragen; een regeringsvorm is voorgesteld, die de ware vrienden van Vaderland en Oranje doet huiveren een' blik in de toekomst te werpen,’ - wordt gevolgd door eene bestrijding van de vrijheid van godsdienst en onderwijs, - en vreedzaam staan nevens elkander het verzoek, om geene onbepaalde vrijheid van godsdienst en onderrigt toe te staan, en de bede, om aan de regering die veerkracht, aan de vertegenwoordiging die waardigheid niet te ontnemen, die de waarborgen eener voor het algemeene welzijn zoo wenschelijke bestendigheid zijn. - Of de behoudsmannen, die vroeger zich met behulp der Ultramontaansche partij staande hielden, thans zoo plotseling tot het protestantisme zijn bekeerd, dan wel of zij het protestantismus als stoomsleper wenschen te gebruiken, om hen tegen stroom op te brengen en de liberale kogels op te vangen, - zouden wij liefst niet onderzoeken. Van de protestanten hadden wij wel gewenscht dat zij de moraal van de gelijkenis des onregtvaardigen rentmeesters wat meer voor oogen hadden gehouden. Ze hadden dan welligt bedacht, dat een behoudsman zich nog onlangs heeft uitgelaten in den zin, als ware de godsdienst niet veel meer dan een bruikbaar rad in de staatsmachine; misschien hadden zij 't dan niet zoo spoedig vergeten, door wie de belangen des protestantismus aan de societas Jesu zijn verraden; wenschelijk ware 't in elk geval, dat de protestanten minder hadden uit het oog verloren, dat protestantismus en vooruitgang broeders zijn, en dat het protestantismus, heulend met teruggang, moeijelijk van eene poging tot zelfmoord vrijgesproken zal kunnen worden. | |
[pagina 108]
| |
Vrijheid van onderwijs is de speelpop onzer dagen; grijpt men slechts naar de pop, dan begint het kind, dat er meê speelt, vervaarlijk te schreeuwen en te huilen. Voor 't welzijn van het kind ware het welligt toch beter, dat men 't die gevaarlijke pop ontnam. Hebt ge wel opgemerkt, vroeg ons onlangs een vriend, wiens hoofd en hart we gelijke achting toedragen, hoe dat woord overal wordt gebruikt, maar in geheel tegenovergestelden zin? Elders vraagt men vrijheid van onderwijs, om het aan de geestelijkheid te ontrukken, hier om het der geestelijkheid in handen te spelen: de menigte gaat op het woord af en schreeuwt dapper meê met hare (ver?) leiders. - In den strijd der protestanten tegen de vrijheid of losbandigheid van het onderwijs zagen wij niets meer of minder dan een blijk hunner vaderlandsliefde. Zij voorzien, dat burgers tegen burgers zullen worden opgezet, en bij de algemeene ontwikkeling der natiën Nederlands volk achterlijk zal blijven: dáárvoor wenschten ze 't vaderland bewaard. Als protestanten zullen zij toch wel genoeg vertrouwen hebben in hunne zaak, om geen' strijd tegen het Jezuïetismus te schromen; zij weten het immers te goed, dat het licht altijd zegepraalt.
De Katholieken in Nederland mogen de Regering wel dankzeggen voor hare gunstige opinie, dat allen Ultramontanen zijn (⅓ der bevolking zegt zij, zie Memorie van toelichting op de ontwerpen van grondwet). Wij dachten altijd, het Jezuïetismus vertegenwoordigde slechts eene factie in de Katholieke Kerk, en men kan zeer goed Katholiek zijn, zonder met de Loyolisten te heulen. 't Is misschien jammer voor de Katholieken, dat ze dat ook niet eens van tijd tot tijd gezegd hebben.
Zonderling kan men toch redeneren, als men gronden zoekt voor 't geen men wil om de eene of andere reden, die men liefst niet openbaart. Een derde deel der bevolking, zegt de Regering, erkent een buitenlandsch geestelijk hoofd, waarmede zij eene correspondentie houden, die bedekt is met den sluijer des geheims. Bedenkt men nu, dat dit geestelijke hoofd zich ook wel eens met wereldlijke zaken inliet, door b.v. de zijnen aan te sporen, om de bestaande orde omver te werpen, dan zou men alligt tot het besluit komen, dat het placet zoo geheel overbodig niet was. Maar de Regering meent juist dáárom, dat zij het placet moet laten varen. 't Klinkt ook zoo illiberaal, nog van een placet te spreken, en de Jezuïeten, elders sinds lang verjaagd, schreeuwen zoo hard!
Wat men onzen staatslieden ook later moge verwijten, idealismus zeker niet: de menschen zijn magtig materialistisch. Kerk en Staat moet gescheiden, zóóverre, dat de eerste de laatste niet met denkbeelden en zedelijkheid kan besmetten. Van monopolie van het onderwijs wordt gesproken als elders van het monopolie van zout of tabak. De verstandigste menschen en de beste vaderlanders zijn die f 500 tot f 1200 in de directe belastingen betalen. Geen wonder, dat men dagelijks van staatsmachine hoort spreken: geld is de stoom, die haar voortdrijft. Laat de machinisten toezien, dat de ketel niet springe! Zou de afkeer van godsdienstleeraars, welke bij onze Ultraliberalen zoo in het oog springt, ook meer | |
[pagina 109]
| |
de godsdienst dan de leeraars treffen? De godsdienst is ligt niet liberaal genoeg, zij leert, dat vrijheid zonder zedelijkheid een onding is, - ze is daarenboven zoo weinig materiëel. Zij betaalt geene directe belastingen, zelfs geen patentregt.
Twee altaren heeft onze tijd opgerigt; aan de vrijheid is het eerste gewijd, het andere aan het volk: hierop zou men het opschrift kunnen beitelen: aan den gemeenen God. Bij voorkeur dweept men met de laagste standen: in zoo verre dit leidt tot waardering van den mensch, ook in zijne vernedering, tot opprijsstelling van den nijveren stand, zonder welken geen staat kan bloeijen, tot veredeling van eene menigte, vroeger te veel veronachtzaamd en maar al te vaak vertrapt, hebben wij vollen vrede met die eeredienst, plengen ook wij, mannen als ook wij zijn uit het volk, onze offers op het altaar. Maar men is verder gegaan: het lage en gemeene heeft men gaan liefhebben, niet in weêrwil van, maar om zijne laagheid. De Fransche romanciers hebben ons in kennis gebragt met allerliefste moordenaars en hoogstbeminnelijke bloedschenders; 't kwam eindelijk zóóver, dat men in verzoeking kwam, om van een' mensch, die door zijne voortreffelijkheid ons hart innam, te zeggen: 't is toch doodjammer, dat hij niet gebrandmerkt is. Dit zaad heeft vruchten gedragen; velen hebben om vrijheid geroepen voor het volk, onder de stilzwijgende voorwaarde, dat de eerlijke menschen verbannen of geguillotineerd zouden worden. Wij hebben er inderdaad gehoord, die veel meer meêdoogen betoonden met de arme (gebrandmerkte) galeiboeven, die Cavaignac liet fusilleren, dan met de huisvaders, die de orde kochten met hun bloed. Jammer, dat zoo menige volksberoerder tal van nijvere handwerkslieden door zijn lokaas verleidt, om honger voor arbeid, een' kogel voor een stuk brood te kiezen. Jammer ook, dat de leiders van den Parijschen opstand van 24 Junij zich door de mazen schijnen heen te wringen van het net, waarin de mindere zondaars (de galeiboeven) gevangen zijn.
Belagchelijk zou 't zijn, kostte 't niet zooveel bloed en tranen, die republiekenmakerij der Franschen te aanschouwen. Een dictator alleen heeft de groote natie voor het terrorismus kunnen bewaren. Voor waarachtige volksvrijheid verwachten wij van Frankrijk niets, dan hoogtens eene impulsie: veel daarentegen van Duitschland: niet, omdat wij blind zijn voor de verderfelijke stoffen, welke ook dáár gisten, - maar omdat het Germaansche karakter toch nooit zich verloochent. Ernst, diepte is het kenmerk der Duitsche wetenschap, moet het kenmerk worden van het Duitsche volksbestuur en volksleven. Vergelijk de vergadering te Frankfort met von Gagern aan 't hoofd, met den razenden, tierenden hoop, die het Fransche volk heeft te vertegenwoordigen. Zou zedelijkheid ook iets afdoen tot geluk van een volk? of zijn regtstreeksche verkiezingen, lage belastingen en spoorwegwetten daartoe genoegzaam? Zoo ja (wat wij in onzen tijd naauwelijks openlijk durven bevestigen), ligt heeft dan Duitschland nòg iets voor boven Parijs en zijn' aanhang.
‘Het Christendom is republikeinsch,’ riep Coquerel, te midden der Februarij-stormen; ‘het Christendom is streng-monarchaal’ hoorden we een' gevierden | |
[pagina 110]
| |
Nederlandschen kanselredenaar prediken. Hoe dien strijd op te lossen? Zou de eerste spreker het Christendom welligt in zijne uitwendige verschijning, als zigtbare vereeniging van menschen in deze wereld hebben beschouwd? Dàn zeggen wij amen op zijn woord. De tweede redenaar kon dan meer de geestelijke betrekking van den Christen tot zijn' Heer op het oog gehad hebben: we zouden er ook vrede mede hebben, ofschoon dat ‘monarchaal’ ons toch wat despotisch, wat aristocratisch in de ooren klinkt voor eene betrekking der liefde. Zou 't welligt niet beter zijn, de menschen met den geest des Christendoms te vervullen, dan in naam van het Christendom partij te kiezen voor staatkundige kleuren? De volken zijn al genoeg door gekroonde en ongekroonde on-christenen in naam van het Christendom vertreden of verleid; de eersten hadden meest het goddelijke regt der koningen, de laatsten de Christelijke vrijheid op de lippen: beide vaak met even veel (d.i. met geen) regt. - S - |
|