| |
| |
| |
Christendom en ongeloof.
Twintig voorlezingen over de Godsdienstige geschillen des tegenwoordigen tijds, door Dr. D. Schenkel. (Met een voorwoord van Dr. J.J. van Oosterzee.) Rotterdam, van der Meer en Verbruggen.
Een onzer vrienden pleegt te zeggen: ‘ik wensch slechts dat de goede Hemel mij elken dag drie goede dingen laat ontmoeten: een goed mensch, een goed boek, eene goede tafel,’ en onze lezers zullen zich met dit trifolium mede te vreden stellen. Daar wij ons nu in den Tijdspiegel alleen, of ten minste bij voorkeur met no. 2 moeten onledig, dat is: bezig houden, zoo is het ons een aangename pligt, waartoe niet alle recensentenverpligtingen behooren, om een goed boek te kunnen noemen, aanbevelen, en met weinige trekken te kenmerken.
Onder de algemeene eigenschappen van een goed boek rekenen wij, dat hetzelve nuttig van strekking, duidelijk en verstaanbaar is, geschikt voor den tijd, waarin hetzelve verschijnt, buiten dat zonder al te veel druk- en spelfouten, met groote letters gedrukt, vooral ook niet te dun, en ook niet te groot van omvang; de overige kenmerken, zooals onpartijdigheid, afwisselende toon in stijl en voorstelling, onderlinge zamenhang moge de lezer hier zelve bijvoegen. Indien, au surplus, het boek door eenen goeden, eerlijken, wijzen man wordt geïntroduceerd, door middel van voorrede, of een (germaniserend) voorwoord, zouden wij er, welligt al te onberaden, toe kunnen komen, om het goede boek deswege als beter te verklaren, iets dat al weder te bewijzen is, wanneer wij eerst van het voorwoord tot aan hot laatste na-woord gekomen zijn: het telkens terugkeerende einde, dat thans mede uit gebruik geraakt, eene bezuiniging van den uitgever! - Dit goede en nuttige boek, uit het Hoogduitsch vertaald, is uitgerust met een voorwoord ter aanprijzing van den heer J.J. van Oosterzee, en wij en velen met ons hechten aan de eerste afteekening der binnenlandsche reispas van onzen Zwitserschen vriend, het betamelijke gewigt. De heer van Oosterzee is te wel bekend met de theologische litteratuur onzer naburen, en staat zelf op een te vast en wijdomgrijpend standpunt, om niet als een bevoegd beoordeelaar van soortgelijke werken, als het ons hier aangebodene, begroet te worden. Wij zijn het geheel eens met het voorwoord, dat er een verlangen bestaat, om van de talrijke verschijnselen op het kerkelijk en wetenschappelijk grondgebied eene nadere inlichting te verkrijgen. Het beschaafde publiek, en voor hetzelve worden de goede, middelmatige en slechte boeken geschreven, omdat hetzelve lezen en betalen kan, eischt teregt van deskundige en geleerde schrijvers, eene dergelijke toelichting aangaande de belangrijkste en indrukmakende
teekenen des Tijds; want de vliegende, en met duivenvleugelen uitgeruste couranten, de eenzijdige en dikwerf te oppervlakkige tijd- en maandschrift-berigten, waar het ook, naar willekeur der bijdragers, op eens lichte, volle maan, en dan weder laatste kwartier wordt, de welgemeende, naar de tijdsnede geknipte leerredenen, die we- | |
| |
gens de plaats, het gehoor en den kansel, eventjes aan de teekenen dezer dagen kunnen nippen, en zich anders de lippen zouden branden; deze allen zijn voor het godsdienstig en beschaafd publiek onvoldoende, om over de belangrijkste onderwerpen meer juist ontwikkelde en uitgewerkte voorstellingen mede te deelen. Daarom verklaart de heer van Oosterzee, dat de Zwitsersche broeder hemzelven is voorgekomen, en dat er door dit werk, getiteld: Christendom en Ongeloof, aan eene groote behoefte is voldaan. Inderdaad! zoowel de inhoud, de vorm, de geest, de strekking dezer twintig voorlezingen zijn van dien aard, dat ieder, die gaarne iets meer wil weten dan wat hem toevalligerwijze van hier of daar toewaait of voorgepraat wordt, hier een rijk en volledig antwoord vindt op zijne vragen. Godsdienstige voorlezingen zijn in onze dagen min of meer en vogue gekomen. Naar het oordeel van sommigen vergoeden zij het gemis aan diepte en wetenschappelijkheid bij de gewone kerkelijke redenen, die immers - wij hoorden het beweren - het drooge en eentoonige kenmerk eener doordachte voorlezing volstrekt moeten abhorreren, als eene doodzonde tegen de homiletica onzer dagen, aangezien het beschaafde, Godsdienstige kerkpubliek op den kansel moet zien, wil zien, en eischt te zien: een redenaar=orator, een' godsdienstig spreker, niet slechts onderwijzer, een' man die de geesten niet alleen verheldert, maar schokt en treft, in de hoogte heft of naar de laagte werpt, die niet leert of redeneert, maar preekt, dat is: ja, waarde lezer! wat dat thans geworden is en nog worden kan, daarover hier liefst gezwegen! Godsdienstige
voorlezingen, die het pathetische, oratorische, cholerische kansel-element nederig van de hand wijzen, zijn bijzonder geschikt om over de gewigtige tijdsvragen - wij germaniseren niet gaarne met de levensvragen - een onmisbaar en veelal ontbrekend licht te verspreiden. De omvang der rede, waar de perken niet zoo juist behoeven geplaatst, is als uitgekozen, om telkens eene van die phasen des tijds behoorlijk van alle zijden toe te lichten; daar de vorm hier den spreker, die intusschen ook wel redenaar worden kan, niet bindt, en het zijn doel niet is, om de hoorders bij uitnemendheid te roeren, te schokken, te trekken, te jagen, te drijven, en dus minder het stuk alleen op effect af te leveren, maar blootelijk te onderwijzen; daarom is het nut van zoodanige voorlezingen, als surrogaat voor hetgeen elders het beschaafd en Godsdienstig publiek vruchteloos zoekt, niet te loochenen. Niemand zal intusschen durven ontkennen, dat ook bij dit genre van openbare mededeeling, al weder deze of gene booze geest in het spel kan komen, wanneer eigendunk, verwaandheid, geaffecteerde regtzinnigheid, waarmede de mode-orthodoxie zamenhangt, of theologische partijzucht en guerilla-strooptogten op het dogmatisch gebied verschijnen, wanneer deze booze geesten de welgevulde vergaderzaal, waar de voorlezing geschiedt, willen binnensluipen, zich nestelen onder de hoorders of hoorderessen, of zelf op het wereldsch-geestelijk spreekgestoelte klimmen en zich daar min of meer ontmaskeren, dan zouden ook hier de oude ‘bezemen’ niet te onpas komen, om het ‘huis te keeren’ Deze Godsdienstige wetenschappelijke voorlezingen van een geleerden, verstandigen, en over het algemeen onpartijdigen Zwitserschen Godgeleerde, behandelen bij voorkeur die onderwerpen. waarover men thans veel voor en tegen hoort spreken. Wij kunnen, ten gerieve
| |
| |
van onze goedgunstige lezers, ons de moeite niet besparen, om die onderwerpen alleenlijk te noemen: Het wezen van de Godsdienst. - Het wezen van het Protestantismus. - De Protestantsche orthodoxie. - De Verlichting. - Het Pietismus. - De Broedergemeente en de Wijsbegeerte, - De Kantiaansche Wijsbegeerte. - Het Rationalismus. - De Wijsbegeerte sedert Kant. - Het moderne anti-Christendom. - Het Jezuïtismus. - Het Duitsch Katholicismus. - De Duitsch Katholijke Geloofsbelijdenis. - De Lichtvrienden. - De Communisten. - De reactie des Geloofs. - Zietdaar de onderwerpen, die hier in achtereenvolgend verband, even duidelijk, als geschiedkundig, wijsgeerig, en in het algemeen vrij onpartijdig worden behandeld.
Wij oordeelen deze voorlezingen, als eene noodzakelijke bijdrage tot het grooter werk van Hagenbach (minder gelukkig in onze taal overgebragt), van het grootste belang, en nog te meer, omdat, zooals de heer van Oosterzee dit in het voorwoord te regt deed opmerken, Schenkel en Hagenbach broeders en kinderen zijn van éénen geest, beide verstandelijke conservatieven, mannen van het juste milieu, die hunnen, en dat is ook onzen tijd, lezers! wel verstaan en begrijpen, en zich niet bevinden aan de uiterste vleugelen, waar hier de Berlijnsche Krummacher, daar Feuerbach en Ruge, het tijdelijk commando voeren. Ook Ullmann, die immers bij ons als genaturaliseerd is, heeft dezelfde gematigde dogmatische strekking, welke in deze voorlezingen bijzonder gunstig doorschijnt, en het is bovenal van dit standpunt beschouwd, dat deze rijke en veel toelichtende vertoogen zich als van zelfs aan onzen Nederlandschen aard aansluiten, en ook bij de meer strenge mannen des behouds, en bij de meer doortastende liberalen goedkeuring zullen vinden. Men verlieze echter niet uit het oog, dat ook bij dergelijke meer wetenschappelijke en uitgewerkte betoogen, eene groote moeijelijkheid voor den spreker of onderwijzer bestaat, die niet onopgemerkt mag blijven. Hij staat altijd aan het gevaar bloot om te weinig of te veel te geven, en, dit verzoeken wij bijzonder te behartigen, hij meet de heerschende rigting van den tijd meermalen te zeer af naar den invloed, naar de geschriften, naar den naam van enkele personen, van enkele hoofdleiders, van enkele voorvechters; daardoor hecht men zich meer aan hem, die eene zekere school of rigting in het leven riep, dan wel aan de voortgaande en doorgaande ontwikkeling der school zelve; daardoor verkrijgt men eene zekere vooringenomenheid voor den held des tijds, of tegenzin tegen hem, en verliest, wegens het individu, den tijdgeest uit het gezigt. Naar het ons toeschijnt, heeft zelfs de geleerde,
gemoedelijke, en onpartijdige Zwitser, dit gebrek niet altijd even gelukkig kunnen ontwijken; eene opmerking die wij ook in het algemeen op de anders zoo onschatbare (maar minder schatbaar vertaalde) voorlezingen van Hagenbach wagen toe te passen. Het spreekt overigens van zelfs, dat dit twintigtal betoogen eene Duitsch-Zwitsersche kleur behouden, en zeer veel wat bij de buurmannen, in hunne betrekking als rationalisten of pietisten geldt, bij ons, die gewoonlijk den middelweg bewandelen, van zeer beperkte toepassing is; maar het is toch altoos, uit achting voor den schrijver, beter, om hemzelven alleen te laten spreken, oordeelen en beslissen, dan om eigendunkelijk de voorlezingen van den vriend te besnoeijen, te verbeteren - zoo als men meent zijn
| |
| |
eigen pot te koken, waar die van een ander ons niet smaakt. - Men moest aan dergelijke letterkundige geldsnoeijers ten minste eene kleine boete opleggen, alleenlijk tot hun eigen voordeel.
Een goed boek heeft de heer van Oosterzee ons aanbevolen, en gezorgd dat het goede boek goed vertaald werd; het na woord, dat de vele verbeteringen behelst, is zoo interessant niet als het voorwoord, alwaar wij reeds eene recensie bij anticipatie aantreffen, die de beoordeelaars op de hoogte kan houden, waaruit zij dit Christendom en Ongeloof ter tafel kunnen brengen. Wij zouden er borg voor durven staan, dat dit goed, nuttig boek aan onzen tijd, aan onze tijd- en landgenooten, nevens de predikatiën, vlugschriften, traktaatjes en vertoogjes, eenen hoogeren rang inneemt, en in de eerste plaats onderwijst. Onderwijs over belangrijke zaken is voor ons beschaafd, godsdienstig publiek, dat anders door de Theologische Ascetische pers nog al krachtig genoeg bewerkt wordt, broodnoodig. Om den tijd te verstaan, behoeft men nog wel iets meer dan Christelijke Albums, Bijbelsche Magazijnen, ook met platen; alles goed, nuttig, ook goedkoop, ook waarlijk Christelijk, ook al tamelijk liberaal; maar om iets meer te weten en te vinden, om de verschijnselen des tijds op het kerkelijk gebied te leeren begrijpen en beoordeelen, en zichzelven voor alle schade te wachten, daarvoor moet weder een brave, trouwe Zwitser ons te gemoet komen. Wij wenschen dat zijne voorlezingen in het hoofd en hart van menig Nederlandsch lezer ingang vinden, en dit goede boek de lieve menschen, als het kan zijn, steeds beter maakt.
12 Julij.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|