| |
| |
| |
Godgeleerdheid. - Wijsbegeerte. - Staatkunde. - Opvoeding en onderwijs.
Vereeniging der Protestanten in 1848.
Een vriendelijk woord aan, voor, en tegen Musculus, ‘de Munstersche Vrede, aan de Christenen in Nederland.’ Groningen, A.L. Scholtens.
De ware Nederlandsche Christen zal zich schamen en met zijn volk zich voor den Heer verootmoedigen, dat er nog zoo vele naweeën der partijschappen van 1648 in later' tijd aanwezig bleven, ja nog aanwezig zijn.
musculus.
וְלאׁ יתְכּשָׁשׁוּ
genesis II:25.
Καὶ ἀπέστειλε τὸν δοῦλον αὑτοῦ - ἐιπεῖν τοῖς ϰεϰλημένοις· ἔϱχεσϑε, ὅτι ἤδη ἕτοιμά ἐστι πάντα.
lucas XIV:17.
Wij vragen onze lezers, om dadelijk met hen op den besten voet te komen, wat zij achter deze woorden: ‘Vereeniging der Protestanten,’ wenschen gedrukt te zien:
Een vraagteeken-
Een verwonderingsteeken-
Een punt-
Een dubbele punt, of een
sterretje, dat naar eene noot heen wijst? De keuze is hier vrij, en zal tevens het standpunt kunnen beteekenen, waaruit de geneigde lezer het onderwerp beschouwt - want als Protestant, zelfs als a-Protestant=Katholiek, heeft hij er dadelijk belang bij om ook hier als stemgeregtigde op te treden, en zijne petitie, al is het ook slechts in den geest, neder te leggen. - Het algemeene streven naar eenheid, naar vereeniging, zoowel in de staatkundige, als in de kerkelijke wereld, legt ook aan den Tijdspiegel de zedelijke verpligting op, om het vraagstuk ter maandelijksche tafel te brengen, en er niet mede om te gaan als de kat met de muis (musculus) - maar het Groningsch liberaal muisje behoorlijk te ontvangen, zonder hem in allen deele toe te stemmen; men houde zich vooraf verzekerd, dat ons betoog niets zal vertoonen dat naar eene muizeval gelijkt, veeleer naar eene amica collatio, zoo als vader Limborch, vredelievender gedachtenisse, plagt te houden - sine ira et studio - zonder gal in de pen; - want, om de zaak dadelijk aan te grijpen, waar zij zich wil laten aangrijpen, b.v. bij het hoofd, zoo zijn wij het en velen met ons, wat eene vereeniging der Protestanten in 1848 betreft, thans nog meer eens, dan vóór Februarij dezes loopenden of vliegenden jaars, niet wegens de horribilia van Parijs, maar wegens de groote veranderingen, de inwendige hervormingen, waarmede de Kerk des Heeren, gedurende deze dagen wordt begroet, of gezegend, of bedreigd. - De geruchtmakende Grond- | |
| |
wetsherziening en de herdenking aan het jaar der bevrijding 1648, vereenigen zich immers onwillekeurig om eene vereeniging der Protestanten voor te bereiden, zoo ge dat beter verstaat, te applaneeren: πάντα ἕτοιμα! en Musculus afficheert, als een δοῦλος τοῦ
ϰυϱίου, nog eens in zijn vlugschrift: alles is bereid! - maar daarover straks nader.
Wij keeren tot ons vraagteeken terug. - Er is zeer veel in deze eeuw, en bovenal in deze dagen, waar dit leesteeken ongemeen gepast is. - Wij herinneren ons hier de boosaardige aardigheid van een zekeren jongen borst, die ons zijn teeken-portefeuille liet zien, waarin wij de busten van verschillende groote en beroemde heeren terugvonden, terwijl de stoutert aan het knoopsgat van sommigen in plaats van het welbekende ridderkruis, een vraagteeken aan een driekleurig lintje had - geïmproviseerd - maar ook bij meer ernstige en gewigtige zaken, zoude dit signum thans bijkans onmisbaar zijn. Eigenlijk moet men alles, wat nog rust
In den schoot der duistre toekomst,
zonder onderscheid met een vraagteeken begiftigen. - De mogelijkheid van eene werkelijke vereeniging der Protestanten, onderling, zal wel in de eerste plaats ter sprake dienen te komen. Bij God is niets onmogelijk - zeer zeker - toegegeven - mits wij, aardwormen, ons niet vermeten, om datgeen dadelijk voor mogelijk, zeker, als nabij, als voor de deur en de hand te beschouwen, wat welligt naar het raadsbesluit der Hoogste en Heiligste Wijsheid, mijlen en eeuwen ver verwijderd is. Men veroorloove ons, dat wij den Heidenschen Deus ex machinà, die ook wel eens in de Christelijke wereld, zeer ten onregte, te hulp wordt geroepen, niet aanroepen, maar, uit den aard der zaak zelve, zoo als ze daar voor ons ligt, de eenvoudige en natuurlijke gevolgtrekkingen afleiden. - Men moet hier een gewigtig onderscheid maken, dat dikwerf over het hoofd wordt gezien; niet alleen: is eene vereeniging der Protestanten thans mogelijk, maar ook in hoeverre is zij mogelijk. Niemand ontkent dat - factisch, - wij zullen er daadwerkelijk naast voegen, eene dergelijke zoogenaamde eenheid, die aangevangen en voortgezet wordt, eene toenadering, handreiking, verbroedering aanwezig is; intusschen is het een vraagstuk minder gemakkelijk om te beantwoorden: hoeverre is dan in waarheid die assimilatie der heterogene kerkelijke deelen in het leven getreden, en waar is heden ten dage de juiste grenslijn die ons verzekert, zooverre, op die graden van breedte en lengte zijn wij gekomen? Hoeverre zijn wij nog van de linie verwijderd, waar de breedte naar het getalcijfer - 0 of 0 - gesteld wordt? Want, met alle achting voor de geschrevene, gedrukte, verkochte eenheid, zoowel in brochures en preken, als in vrome wenschen - met alle achting voor onzen Musculus, voor ons eigen betoog, dat hier door u gelezen wordt in den Tijdspiegel - is het nogtans niet bewezen, dat de vereeniging in letters, op het papier, reeds geworden is
eene vereeniging met der daad. De mogelijkheid eener voortgaande toenadering der Protestanten vindt, dit is meermalen gezegd en gevoeld, haren waarborg in de geschiedenis, in de ervaring, in de openbare aandrift, om het doel te bereiken, dat velen bereikbaar schijnt. Intusschen geeft dezelfde geschiedenis toch eenige bedenkingen aan de hand, wanneer wij zoowel de eerste vijftien eeuwen, als het latere supplement der drie sluitende eeuwkringen raadplegen, waar, bij de kracht om de
| |
| |
eenheid te vinden, de tegenkracht der afscheiding zich vertoont, als de oude anti-Christus, die afbreekt wat min of meer volbouwd was. - Als onze lezer, wien wij zooveel ergernis geven en nog zullen moeten geven, niet al te verstoord wordt over eene zeer ongepaste vergelijking, dan denken wij bij de vereeniging der Christelijke partijen, aan eene danspartij, waar in de bekende figuren - en avant, en arrière! - de vrienden zich naderen, de hand toereiken, te zamen op en neêr gaan, maar zich spoedig weder verwijderen en de kortstondige verbinding oplossen. Voor onze lezers zoude eene diepere, meer zielkundige ontwikkeling van dit verschijnsel in de menschenwereld: waarom bij het streven naar eenheid, telkens weder een gelijk streven naar afscheiding gepaard gaat, waarschijnlijk te hoog stijgen, en ons ongevoelig van ons onderwerp afbrengen - een gevaar, waaraan wij meer dan anderen bloot staan, eene onzer hoofdzonden, waarvoor wij bij deze gelegenheid om verschooning vragen. - Onze vriend Musculus schijnt mede eene volmaakte, eene eigenlijke vereeniging, als een pium votum, een vromen wensch te beschouwen. - ‘Neen,’ schreef hij, ‘niet om de verschillende kerkgenootschappen tot een te versmelten, dat zou eene onmogelijkheid, ten minste eene ontijdigheid zijn. Wat dwaasheid om te willen beginnen met eene zaak waarmede men ten beste genomen moest eindigen! In tegendeel, bij den tegenwoordigen stand van zaken in het Christelijk Nederland, oordeel ik het juist zeer voordeelig ter bevordering van het ware Christendom, dat de onderscheidene Protestantsche kerkgenootschappen hunne zelfstandigheid en vrijheid behouden.’ blz. 6 en 7. - Opperbest, mi Muscule! maar hier juist ligt de knoop. Waar die onderscheidene Protestantsche kerkgenootschappen zelfstandigheid en vrijheid behouden, daar sluiten zij door die zelfstandigheid zich immers onderling uit, en wij zouden tot eene eenheid komen, die, van nabij beschouwd, geene
eenheid was - want ook de eenheid is slechts eene eenige, ware, volstrekte, absolute, onvoorwaardelijke - elke voorwaardelijke, aan de zelfstandigheid der kerkgenootschappen overgelatene eenheid is geene eenheid - eene pseudo-eenheid, en evenzoo min als er in eenig genootschap eene dergelijke werkelijke eenheid bestaan kan of bestaan heeft, evenzoo min en nog veel minder zal dezelve bij de verdeelde Protestantsche kerk als zoodanig bestaan. Zoo staan wij nog altijd op het oude gebied van toenadering, op dat der concessien. Ja, concessiën! groot woord des tijds, leuze des jaars 1848! ridderlijk woord van keizers en koningen, die met hunne concessiën, van den troon, naar en onder het volk zijn afgedaald - Universiteits-dispuut-term, die zich van de geleerde lippen der promovendi en opponentes, op de lippen der hoogmagtigen dezer aarde wonderbaarlijk heeft verplaatst:
Ergo concedo!!
Waarom zouden wij bij eene niet zeer waarschijnlijke vereeniging, maar zeer wel mogelijke toenadering der Protestanten, ook niet tot de liefelijke concessiën teruggaan? Hier dan mede te beginnen, vriend Musculus - waarmede te eindigen, dat mogen onze achterkleinkinderen uitmaken, wanneer zij onze wederkeerige concessiën voortdurend hebben gefiatteerd. - Als wij ons niet bedriegen, is er werkelijk min of meer bewerkt, een zeer goed begin gemaakt met dergelijke kerkelijk-leerstellige concessiën. Men is nergens zoo vreedzaam, zoo geleidelijk, zoo zoetvloeijend
| |
| |
van nature, dan waar men concedeert; men kan dat doen op negatieve, men kan het ook op positieve wijze. Negatieve toenadering is de meest gewone - b.v. als predikers of hoogleeraars ('t is hier factisch), in kerkgebouwen van andere genootschappen, voor andere gemeenten optreden, en daar hun respectief Hervormd, Luthersch of Remonstrantsch geloof neutraliseren, en met dat der vreemde gemeente nivelleren; als zij hun bijzonder kerkelijk stelsel op de studeerkamer achter slot te huis laten, en voor allen alles - ('t is wel eens wat gevaarlijk; want elk is geen Apostel Paulus) - willen worden, dan is hier reeds eene stilzwijgende, eene negatieve concessie. 't Gaat dan als eene ruiling met gesloten beurzen; men roert het verschilpunt niet eens aan, men denkt er niet aan. Nu vergete men intusschen niet, dat dergelijke concessie dikwerf blootelijk van de zijde des leeraars of hoogleeraars geschiedt, een autonomische actus - zelfstandige handelwijze - waarin niet alle gemeenteleden toestemmen, de zoodanigen bedoelen wij, die het kerkgenootschappelijk element in den meest uitgebreiden zin opvatten, logisch consequent, die b.v. niet alleen spreken van een Hervormd genootschap, van eene Hervormde Synode, van eenen Hervormden leeraar, maar ook op het levenlooze en onbezielde overgaan - en spreken van een Hervormd kerkgebouw (dat nog wel eenige Katholieke bouwsieraden verraadt), van Hervormde houten of steenen kansels, van Hervormde zitplaatsen, van Hervormde mantels en Hervormde beffen; voor dezulken is de negatieve concessie eene positieve afwijking van het kerkgeloof. De positieve concessiën zijn uit den aard meer zeldzaam, meer gevaarlijk, meer in het oogloopend. Alleen dappere mannen, die zich gaarne in het vuur begeven, ook in een theologisch vuur, geestgenooten van vader Luther, deze wagen het om met stellige concessiën van hunne zijde op te treden, bovenal wanneer zij meer onafhankelijk in
de wereld staan, en des noods, als hunne partij de nederlaag verkrijgt, zelve niet verloren zijn. Wij geven dus gereedelijk toe, dat eene algemeene en voortdurende toenadering werkelijk bestaat en bestaan moet, hoewel eene volstrekte eenheid, onaangezien het aanhoudende concederen, onder die zaken behoort, welke aan de andere zijde van onzen menschelijken gezigteinder liggen. Vriend Musculus neemt de zaak ook zeer in het algemeene, wanneer hij alzoo zegt: ‘Ik roep u op, mede-Christenen! om in dit jaar alle sporen eener vroegere partijschap uit te wisschen, en u in liefde zamen te scharen onder ééne banier, die des kruises, bl. 6.’ Zulk een roepstem moet niet slechts in dit jaar 1848, maar gedurende elk jaar gehoord en gedaan. Inderdaad! het zoude jammerlijk in de Christelijke Protestantsche kerk gesteld zijn, wanneer eene gewenschte en noodzakelijke verbroedering der strijdende of ten minste afgescheidene partijen afhankelijk werd gemaakt van - eene geschiedkundige herinnering!
Wij zullen thans meer bepaaldelijk onze kleine grieven tegen den irenischen Musculus moeten bloot leggen, en hem herinneren dat hij, altijd met de beste oogmerken, een zeer gevaarlijk werk heeft ondernomen, en wel niets meer en niets minder dan om met ééne pennestreek de verschillende Protestantsche kerkgenootschappen te karakteriseren. Deze kleine catalogus luidt, bl. 7 alzoo:
Hervormde kerk - geest van redelijk geloof.
Luthersche kerk - kerkelijke eenheid.
Doopsgezind kerkgenootschap - be- | |
| |
trachting der voorschriften van Christus.
Remonstrantsch kerkgenootschap - vrij onderzoek en krachtige Evangeliewaarheid.
Afgescheidene gemeente - gemoedelijkheid en strijd tegen de zonde.
Nu zal toch wel niemand, onder welke dezer vijf kategoriën hij geplaatst is, beweren, dat hiermede de geest dezer verschillende genootschappen, juist en beperkend genoeg is gekenmerkt. Want, wij staan er borg voor, de Hervormde zal zich het bovenstaand kenteeken der Lutherschen en Doopsgezinden wel degelijk toeëigenen, en evenzoo de Doopsgezinde en de Remonstrant het eerste, Hervormde signum terugeischen, terwijl allen wederom zeer sterk op het laatste kenteeken, dat der gemoedelijkheid en strijd tegen de zonde, aanspraak zullen maken. De arme Luthersche kerk komt hier bij vriend Musculus wel wat zeer schraal op den voorgrond. - Als ze buiten de kerkelijke eenheid, geene andere en betere onderscheidingsteekenen konde aantoonen, ware het met die kerk in ons vaderland zeer ongunstig gesteld, en wij zouden durven vooronderstellen, dat ook dit kerkgenootschap, tegen deze stigmatische beperking, een algemeen protest zal opstellen en wederom op de merken, sub no. 1, 3, 4, 5, aanspraak maakt. - Of, dachten wij, bij de optelling dezer kenteekenen, zoude Musculus juist daardoor op eene ingewikkelde, geestige wijze hebben willen te kennen geven, dat de verschillende kerkgenootschappen deze onderscheidene teekenen niet, elk in het bijzonder, bezitten, opdat men daaruit, viâ negationis - ontkennender wijze - stilzwijgend mogt afleiden, dat er werkelijk eene eenheid bestaat? Wie weet wat er onder dien kleinen catalogus schuilt! men zal ons ten minste deze gevolgtrekking niet ten kwade duiden. Ja, wij voor ons vinden juist in de onjuistheid en onvolledigheid dezer merken van 1 tot 5, een onverwacht en geldig bewijs, dat al de genoemde kerkgenootschappen min of meer in dezelfde strekking deelen, welke hier als een dadelijk verschil worden opgegeven. - Zekerlijk zullen de meesten onzer lezers, die niet geheel vreemd zijn in de godgeleerde wereld, weten, dat er nog geheel andere verschilpunten bestaan,
of zouden aangewezen kunnen worden, vooral wanneer men op het confessioneel, symbolisch standpunt gelieft te klimmen, en van daar het geheel en deszelfs deelen overziet. Inderdaad, 't is eene geenszins gemakkelijke taak, om, bij de toenemende vrijheid der Evangelieprediking aan de eene zijde, en de vasthoudendheid aan het symbolische oppergezag aan de andere zijde, het Protestantsche kerkgenootschap te tatouëeren, te stigmatiseeren. - Ook hier zoo als elders, b.v. in de staatkundige wereld, vloeijen de kleuren in elkaâr, en hij zal de groote Apollo zijn, die ons thans bij de over- en zamenvloeijing van den dogmatischen regenboog, rood, groen en geel, duidelijk de grenzen aantoont, die reeds zijn verdwenen. Wil men nu hierin alweder eene toenadering bespeuren, wij zijn het volmaakt eens, en niet minder met onzen wakkeren Musculus, waar hij vreest, ‘dat door het ineenvloeijen dezer Christelijke elementen, deze onkenbaar zouden worden.’ Laten de kerkgenootschappen hunne eigenaardige, door tijd en gebruik, in zekeren zin voorwaardelijk gewettigde vormen en usancen behouden, de ἀδιαφόϱα, de middeldingen, deze Eva's vóór den zondenval, onschuldig, onzijdig. Er is eene kracht die niet is tegen te gaan, en zij ligt diep in den mensch zelve, waardoor dit buitenwerk aan Christus kerk eens zal ver- | |
| |
dwijnen - langzaam en zeker - stuk voor stuk - de onthulling van het groote standbeeld! - Nog staat er hier en daar het plankenwerk omheen, of zoo ge wilt, de steenen muur, dien onze voorvaderen om het beeld der Goddelijke Waarheid hebben opgebouwd, en zij verstonden de kunst om vast en stevig te metselen, ik beloof het u; dat was geen kunst- of (droeviger gedachtenis) Cazius-cement, waarmede zij de dogmatische muren zamenvoegden, en de opperman met den troffel in de hand was niet, zoo als bij de Broederen Vrijmetselaren, voor de leus met
een onbeduidend zilveren troffeltje uitgerust. Zij hebben als aandragers gewerkt, die oude, stevige knapen, met hunne massieve geleerdheid en godgeleerdheid; maar niemand kan het ons thans beletten, om over en achter het oude symbolische muurwerk te klimmen en te onderzoeken, wat er binnen die muren te zien is. Zou de voortdurende, eerlijke, warme en vurige trek naar de hoogere en ondeelbare eenheid, geen aangeboren en ingeschapen pligtgevoel zijn? Was het dat niet ten jare 548, 1048, 1448, 1648, en niet minder thans in het crisis- en culminatie-jaar 1848?
Doch reeds genoeg - wenken ten minste over den aard en de mogelijkheid eener problematische eenheid. - Wij gaan verder en willen weten, op welke wijze zulk eene vereeniging zoude beproefd kunnen worden. Muscule! ga ons weder eenige schreden voor, wij zullen u later weder op zijde komen, en ten minste trachten bij deze wandeling u niet onvoorzigtig op de hielen of op de teenen te trappen, want dat verdient ge niet, liberaal Groningsch muisje!
Bl. 6. ‘Broeders! hoe schoon zou het zijn, wanneer eenmaal alle afdeelingen der Christelijke kerk elkanders regten verdedigden, elkanders eer handhaafden, elkanders wezenlijke belangen bevorderden, en in warme vriendschap met elkander zamenstemden en zamenwerkten tot het invoeren van het groote werk der roeping van Christus: de uitbreiding van het hemelrijk op aarde. Dat kunnen wij beginnen,’ alzoo:
ἔϱχεσϑε, ὅτι ἤδη ἓιοιμά ἐστι πάντα.
Reeds zijn alle dingen bereid - hoe jammer, dat wij hier dadelijk met ons omineus vraagteeken moeten optreden.
Reeds???
in zoo verre als de broederliefde en eendragt in den aard van het Christendom gevestigd ligt en daarmede volstrekt onafscheidbaar verbonden is, in zoo verre was van den Apostolischen tijd alles reeds bereid. Helaas! dat de menschen, ook zij die geroepen zijn, de ϰλήτοὶ, van datgene wat inderdaad bereid is, geen gebruik gelieven te maken, juist zoo als de Heer zijner kerke dit voorstelde, toen de gasten met den akker, met de ossen, met de vrouw en de bruiloft te veel bezet, weigerden om tot het avondmaal te komen - de groote tafel der Goddelijke liefde en broedermin - hier wel eene waarachtige, werkelijke ‘open tafel,’ (denk aan de gelijkenis), blijft op de gasten wachten, alles is daar bereid; men kan gerustelijk naast elkaâr eene plaats nemen; zij die komen van het Noorden, Zuiden, Oosten en Westen, maar de lieden, die ook hier genoodigd zijn versmaden die algemeene tafel, en zetten zich bij voorkeur in hoekjes en hokjes, van elkaâr verwijderd; ieder wil ook in de Christelijke kerk zijne eigene bediening, zijn eigen gereedschap, en neemt de vrienden nevens zich - iets, dat ook zeer goed zoude kunnen geschieden, waar men zich ook aan den algemeenen disch plaatste,
| |
| |
- dáár intusschen vervalt het aanzien des persoons - en aangezien vele personen gaarne bijzonder aangezien willen worden, en niet gaarne verloren raken in de groote massa, komt de geest der afscheiding, de oude acte van seclusie onophoudelijk te voorschijn. - Om deze redenen is het met het woordeke: nu reeds??? zeer bedenkelijk gesteld. Wat de algemeene voorwaarden van meerdere toenadering geldt, daar, dit is zeker, worden de concessiën (zie hier boven) gemakkelijk gegeven; - men is toch ook welstaanshalve, uit welvoegelijkheid (condescendance zegt de groote wereld), niet zoo geheel van ijzer en staal, om niet met eene zekere koude pligtpleging, dadelijk veel, zeer veel toe te geven en af te staan. De uiterste linker- en regtervleugel moge nog wat hardnekkig zijn, maar in massa, wat het algemeene betreft, b.v. de uitdrijving van den duivel bij den Doop, de Kapernaïtische Avondmaals-theorie, de tot het uiterste gedrevene Kalvinistische praedestinatie-leer, daarin is men het wel eens, en zal met een eigenaardig glimlachje vol medelijden zeggen: ‘wel foei, mijn waarde vriend! wat denkt ge wel van mij, daar zijn we reeds lang over heen;’ maar, als het nu meer bijzondere leer- en kerkstellingen aangaat, die het genootschap toch als aangeboren schijnen, en die men op prijs moet houden, dan komen de oude muren der voorvaders weder voor den dag, en het heet: ‘zacht wat, lieve man, met uw verlof, daar zult ge met uwe handen afblijven, zoover is het nog niet tusschen ons gekomen,’ derhalve:
πάντα ἕτοιμά;;
Reeds???
Wij willen onze goede, brave Doopsgezinde broeders vragen - en Musculus geeft er ons regt toe, want hij zegt: ‘dat zij gekenmerkt zijn door de betrachting der voorschriften van Christus’ - wij willen hen vragen, in hoeverre zij ten gunste der eenheid in 1848, en ter liefderijke gedachtenis aan den Munsterschen vrede in 1648, van den doop der bejaarden afstand zouden willen doen, of zij dan niet eindelijk ook de kinderkens tot de doopvonte willen toelaten, terwijl wij, van onze zijde, de volwassenen even gaarne, waar de omstandigheden zulks noodig maken, zullen doopen. Wat zal naar uw oordeel, lezer! een goed, braaf Doopsgezind broeder bij zulke voorstellen antwoorden? Wij mogen dat volstrekt niet beslissen, maar welligt dat op ons verzoek: ‘Ei, broeder! laat ons over dit muurtje heenstappen, wij zijn reeds in 1848’ een klein dogmatisch schrootvuur werd geopend. - Welligt dat de brave Doopsgezinde ons bewees, dat alleenlijk en uitsluitend en geheel bepaaldelijk, het leerstuk van den Doop der volwassenen, als volstrekt integrerend, constitutief, en normaal Christelijk leerbegrip, moet volgehouden worden, terwijl men over alle andere voormalige integrerende, constitutieve, normale, afscheidende leerstukken, reeds gelukkig is heen gekomen, dat hier intusschen, eens en vooral, niets kan en mag veranderd worden, aangezien het geheele kerkgenootschap, wel voornamelijk alleenlijk op dit punt, zich in zijn geheel houdt en blijft houden, tegenover alle andere kinderdoopende kerkgenootschappen. - Wat zullen wij, vriend Musculus! in dergelijke bezwarende omstandigheden en tegenover onzen broeder in Christus moeten aanvangen? en waar blijft ge nu met uwe woorden: ‘Broeders! hoe schoon zou het zijn, wanneer eenmaal alle afdeelingen der Christelijke kerk elkanders regten verdedigden!’ - gelooft ge dan niet dat deze
| |
| |
onze Doopsgezinde broeder wel degelijk zijn regt vindt en handhaaft, in de verwerping van den doop der kinderen, en de bepaalde toediening van den doop der bejaarden? Zal de Doopsgezinde, om den wille der jaren 1648 en 1848, uwen kinderdoop gaan verdedigen? Ja, zoude er misschien niet hier of daar een enkele te vinden zijn, die gelooft, dat met dit leerstuk het geheele Christendom staat of valt? Gij ziet, vermoeden wij, dat er ook hier zelfs aan de toenadering nog wel eenige bezwaren in den weg staan.
Of, om allen schijn van partijdigheid te vermijden, wanneer een der oud-Lutherschen, die nog geheel op het confessioneel standpunt gelieft te staan, en daar het herstelde Christendom erkent, vader Luthers gestrenge consubstantiatie-leer, naar de letter der Schrift, vasthoudt - Musculus heeft er welligt bij zijn kenmerk van ‘kerkelijke eenheid’ aan gedacht - zal de man, die in gemoede overtuigd is, dat hij niet anders gelooven mag, uw Hervormd of Remonstrantsch Avondmaals-teeken of onderpand aannemen, al had hij ook de geleerde en uitvoerige geschriften van de heeren Doedes en van Hengel behoorlijk doorgelezen en begrepen? Zoude hij, om den wille des vredes en der liefde, en met eenen Christelijken terugblik op den Munsterschen vrede, het oude kerkelijke plegtanker, dat sedert 1530 is uitgeworpen, laten varen, en het zware confessionele kabeltouw, waaraan het kerkschip vast ligt, afhouwen om met u, die de vlag van Zwingli voert, dadelijk den stroom af te zakken? Ook hier zoude zeer waarschijnlijk, ‘het bevorderen van elkanders wezenlijke belangen,’ op den achtergrond treden, en de gewenschte zamenwerking al weder schipbreuk lijden op het altijd terugkeerende: nu reeds???
Men vergeve ons, dat wij, bij de beschouwing van ons onderwerp, een paar grepen uit het werkelijke kerkelijke leven hebben gedaan. Wij laten het aan den onpartijdigen lezer over, om te beslissen in hoeverre deze twee voorbeelden onder de argumenta ad hominem zouden gerekend kunnen worden.
Na deze episode keeren wij tot onzen Musculus terug. - Wat die gewenschte zamenstemming betreft, zie hier boven - zegt hij:
‘Dat kunnen wij beginnen. - Ook hier te lande worde, gelijk in Engeland is geschied, een Christelijk congres of concilie geopend! - Elke Christelijke gezindheid zende derwaarts hare vertegenwoordigers.’ (bl. 8). Wat de Engelsche Union betreft, moeten wij onze lezeren naar een zeer lezenswaardig opstel van den heer van Herwerden in het Tijdschrift: Waarheid in Liefde, heenwijzen, alwaar de strekking, de werkzaamheid, en ook de minder gunstige zijde van deze vereeniging, juist worden medegedeeld, terwijl het maandschrift, onder den titel: Evangelical Christendom, its State and prospects, a monthly Journal (London) geregeld de berigten bevat, die in verband staan met de Evangeliesche vereeniging - Evangelical Alliance. - In hoeverre nu reeds werkelijk eene eenheid is geboren door deze Britsche Alliantie, laat zich moeijelijk bepalen; zooveel is intusschen gebleken, dat zeer verschillende Godgeleerden, uit verschillende landen van Europa, daardoor met elkaâr in persoonlijke aanraking zijn gekomen, en in hoever deze persoonlijke aanraking, wezenlijke persoonlijke en Christelijke liefde ten gevolge heeft gehad, zal de toekomst openbaren. - Vriend Musculus slaat ons hier te lande eene dergelijke alliantie, een soortgelijk congres voor. Als wij ons niet
| |
| |
bedriegen, heeft er onlangs werkelijk in Vriesland eene zoodanige vereeniging plaats gevonden, alwaar, naar de berigten der Kerkelijke Courant (van Julij), ettelijke Hervormde predikanten met een vijftal Doopsgezinde leeraren vergaderd zijn geweest, welke laatste echter, als de berigten juist waren, zich, toen er over een en ander zoude gediscutiëerd worden, ‘kieschheidshalve’ hebben verwijderd. Welke punten toen ter tafel gebragt zijn, is ons niet bekend geworden, maar dit verwijderen der Doopsgezinde broeders ‘kieschheidshalve’ luidt toch wat vreemd en bedenkelijk, en gaarne zouden wij in de kolommen van onzen Tijdspiegel in staat gesteld worden, om over dit duistere punt meer licht te verspreiden. - Ook vereenigen zich bepaaldelijk in Gelderland en elders, de Hervormde predikers immers geregeld, en nemen belangrijke onderwerpen ter behandeling onder de handen, en onder de oogen, zelfs afdalende tot eene verandering van het ambtskleed, waarbij intusschen de Luthersche en Remonstrantsche toga voor den Hervormden mantel en Hervormden driekanten hoed de vlag heeft moeten strijken, en de kleinere gens togata in ons vaderland ook heeft gezegd: ‘nu reeds??? - Neen, nog niet!!’ - Maar dat alles is het niet, wat Musculus begeert en verwacht van de herinnering aan den jare 1648. ‘Elke Christelijke gezindheid moet hare vertegenwoordigers daarheen zenden.’ - Wie is er hier, die niet dadelijk den vriend Mus bij de hand grijpt en vraagt: hoe zal dat geschieden, man! bij regtstreeksche of bij vertrapte, opklimmende verkiezingen? Wie zal hier kiezer zijn? Zijt gij het eens met de heeren W. Cn. Koopmans en H. Beijerman, ‘Algemeen stemregt, met behoud der orde?’ of met het legio dergenen, die de trappen aanraden? Staat gij a parte Opzoomer, of a parte Vreede? Waar behoort gij? Vertegenwoordigt gij, Musculus! in uw persoon geheel Groningerland, zoo als onze wakkere J. van
Lennep, onlangs de hoofdstad, het magtige Amsterdam, alleen, op eenmaal, vertegenwoordigde? Wie zullen die legati verkiezen? De gemeenten? De kerkeraden? Of de Synoden, de broederschappen? en met welke volmagt zullen ze heengaan, en zitting nemen onder de broeders? Zegt toch niet dat die vragen overtollig zijn. Gij antwoordt slechts: ‘maar geene vertegenwoordigers uit eigene beweging; integendeel bevolmagtigde afgevaardigden der besturende collegiën hunner genootschappen.’ Ge zijt dus niet de man der regtstreeksche verkiezingen. Zie toe dat men u het vel niet over de ooren hale! Welnu, wij willen vooronderstellen, dat de collegiën, de grootere en kleinere, tot eene dergelijke verkiezing overgaan, dat de vertegenwoordigers gevonden zijn - reisvaardig - met eene volmagt uitgerust - maar wat zal die behelzen? Gij antwoordt (bl. 9): ‘Men zal de betrekkingen der genootschappen onderling nader bepalen, elkander daarin handhaven, proselytenjagt te keer gaan, vrije overgangen gemakkelijk maken enz.’ Deze laatste volmagt kwam ons, als wij die regt verstaan, eenigzins vreemd en zonderling voor; want vroeger immers was uw raad en wensch: ‘om elkanders regt te verdedigen,’ en hier: ‘om vrije overgangen gemakkelijk te maken.’ Als er op dit congres van eenheid over overgangen moet gehandeld worden, vreezen wij dat daardoor die eenheid niet zeer zal bevorderd worden. Nog vreemder is uw voorslag, ‘om geene afgevaardigden toe te laten, dan dezulke die bewijzen leverden dat zij vertegenwoordigers waren van kerkgenootschappen, welke het uitsluitend bezit der middelen tot zaligheid niet
| |
| |
eenig en alleen aan het hunne toeschreven.’ (bl. 9). - Wij kennen geen enkel Protestantsch kerkgenootschap, waar werkelijk geleerd wordt dat bij hetzelve alleen de middelen tot zaligheid te vinden zijn; dit kan slechts op de Katholieke kerk, welke zich de alleenzaligmakende noemt, betrekking hebben; vriend Musculus zal toch niet wenschen of begeeren, dat ook de kerk van Rome hare vertegenwoordigers zende, ter gedachtenis aan de heugelijke godsdienstvrijheid, ten jare 1648 gewaarborgd door het gezag der vorsten, nadat zij reeds heldhaftig was bevestigd door de scherpte van het zwaard? en wanneer op het congres over: ‘de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, over de Bijbel- en Zendeling-genootschappen,’ zal gehandeld worden - dan sluit deze voorwaarde de Katholieken immers van zelfs uit? Wat dus de bedoeling is van onzen vredemaker, is hier niet geheel duidelijk. Over het algemeen hebben alle congressen en conciliën, nevens eene goede, ook eene minder aanprijzenswaardige zijde. Wij zijn nog altijd van meening, dat de tijd niet rijp is voor eene dergelijke vereeniging, waar de vertegenwoordigers der verschillende kerkgenootschappen - indien zij inderdaad hun respectief genootschap wilden vertegenwoordigen - in veelzijdige botsing zouden geraken. Wij kunnen ons met het denkbeeld van eene materiëele Unitas gemeenzaam maken, waar men zijne giften in eene algemeene kas stort, om verdrukte geloofsgenooten te ondersteunen, maar het is met het geloof, bovenal met het leerstellig-kerkelijk geloof, anders gesteld dan met het geld; bij u en bij mij en bij ieder is een tientje werkelijk f 10 waardig, en wordt als zoodanig geind, gekasboekt, gewisseld, uitgegeven; maar, om ons verschillend geloof met zulk een algemeenen stempel te voorzien, om het tot zulk eene gangbare munt te verklaren, daar zoude de zwarigheid zeer handtastelijk aan het licht komen. Wij zien
in zulk een congres vooreerst denzelfden toestand tegemoet, waarin de Nederlander zich bevindt als hij aan den Ryn reist en de beurs gevuld heeft met Pruissisch, Hessisch, Nassausch geld, en met al de verschillende Groschen in de war geraakt. Zekerlijk, als men deze vertegenwoordigers eerst geheel vooraf kon neutraliseren, onzijdig maken, - wanneer men de afgevaardigden, zooverre als ze nog doortrokken zijn met de Heidelbergsche, Augsburgsche, Dordsche of Doopsgezinde stellingen kon - remonstrantiseren - dan, zoude het concilie eene onvoorwaardelijke eenparigheid, maar ook eene droevige kleurloosheid vertoonen. Louter orthodoxen en louter liberalen, zoudet gij er toch niet gaarne zien. Welnu, neem van beiden eenige tientallen bijeen, en, wij voorspellen dit, onaangezien het naderende jubel over 1648, men zal zelfs in ons phlegmatisch Nederland, een' theologischen Cavaignac behoeven, om deze vertegenwoordigers tot volstrekte eenparigheid te brengen. Naar ons oordeel is Musculus, juist omdat hij zoo hartelijk en Christelijk wenscht, wat wij, meer bedaard, met hem wenschen, op een eenigzins dichterlijk standpunt gekomen. Hij neemt de kerkgenootschappen, ook in ons vaderland, zoo als ze konden en moesten zijn, hij springt over veel heen, wat hem als struikelblok voor de voeten ligt, hij anticipeert op het jaar 1948 of beter nog op het jaar 2048. - Hij houdt de tijden voor rijper dan ze zijn. In zijne voorstelling is het: πάντα ἑτοιμά, en daarom hebben wij den ons onbekenden broeder van harte lief, en zijn bedroefd zijne plannen niet te kunnen aanbevelen, omdat ze ons, voor
| |
| |
als nog, onuitvoerbaar schijnen. - Men moet zich door den schijn niet laten misleiden. - Ja, wij weten het, en daarover jubelen wij nog veel meer dan over het jaar 1648, ja, er zijn warme en echt Christelijke leeraren, die inderdaad tot de eenvoudigste grondvormen des Christendoms zijn teruggekeerd, die, na ernstig en aanhoudend onderzoek, voor zichzelven, onder biddend opzien tot God, tot een eenig, algemeen, verzoenend en vereenigend Evangelie zijn opgeklommen, die hun geloof uit en naar de Schrift gevestigd hebben, en elke menschelijke belijdenis, met erkentenis der waarheden daarin vervat, eerbiedigen, maar toch het Bijbelwoord als eerste en laatste rigtsnoer erkennen. Als men deze, uit het gros der gewone Christenleeraars, kon uitkiezen en uitschieten; wanneer zij dikwerf niet zoo beschroomd of al te voorzigtig waren, om hunne overtuiging openbaar te maken, zij voorzeker zouden het congres of concilie op eene waardige wijze openen, leiden en sluiten; maar, wie kent ze ook niet even goed, die Godgeleerden, welke, óf naar aangeërfd gezag, óf naar ingegoten vooroordeel, óf uit aangeborene traagheid, óf uit andere zeer wereldsche bedoelingen, bepaaldelijk voor hun bijzonder genootschap ijveren met eenen on-Pauliaanschen, onverstandigen ijver, die ook thans nog de mug zuigen en den kameel inzwelgen, die vertienen de munt, de dille en den komijn, maar het voornaamste in de wet nalaten: de regtvaardigheid, de barmhartigheid, de opregtheid. Wilt gij hen volstrekt van uw congres uitsluiten, ge zult met eenen ongemeen scherpen blik begaafd moeten zijn, om hen dadelijk op den tand te voelen en te onderscheiden, want er zijn onder deze lieden ook, die somtijds, òf uit Godgeleerde Staatkunde, òf uit een zeker savoir-vivre, òf uit bijzondere andere oogmerken, eene liberale kleur, à la chaméleon aannemen, meer welligt dan zij wenschen of weten, mannen, die onder vrienden met een pijpje in den
mond en een glaasje voor zich, inter parietes, binnen de muren - eene geheel andere taal voeren, dan waar zij gemanteld en gebeft voor de gemeente staan. Zult gij hen uit uwe vergadering kunnen weren? 't Ware niet eens goed, 't ware partijdig, 't ware een bewijs, dat gij hen vreesdet. Welnu, wanneer zij met hunne adviesen over kerk en kerkelijke aangelegenheden moeten optreden, wij gelooven, Musculus! gij zoudet het al te spoedig bekennen: de dagen zijn nog niet gekomen voor eene harmonische zamenstemming der onderscheidene Godsdienstige genootschappen in ons Vaderland.
Van eene andere zijde beschouwd, zijn de tijden, waarin wij ons bevinden, niet geheel geschikt om eene godsdienstige vereeniging, met duurzaam gevolg, daar te stellen. De gemoederen zijn te gespannen, de verwachtingen te veel opgewekt, de oogen te veel op de staatkundige toekomst gevestigd, om met de noodige kalmte, onpartijdigheid, inschikkelijkheid, aan het groote en goede werk de hand te kunnen aanleggen. De verhouding der Protestantsche kerk tegenover de Katholieke is buitendat zoo vreemd, zoo zonderling geworden, en de Toelichting der regering heeft over hare bijzondere gezindheid, in betrekking tot de Protestantsche kerk, reeds zulk een eigenaardig licht verspreid, dat ook van deze zijde juist thans, naar den wensch van Musculus, omstreeks October of November, eene congregatie van afgevaardigden uit alle oorden des lands, waarschijnlijk eene bijzonder vijandige strekking tegen de
| |
| |
oudere Zusterkerk zoude openbaren, of zeker doen vermoeden. Naar ons gevoelen zijn dagen van groote en geweldige politieke gisting en woeling veel minder geschikt, om op eene doeltreffende en gelukkige wijze tot de bereiking van irenische, verzoenende oogmerken te brengen. Ongevoelig - bewezen behoeft dit niet te worden - nemen de goede, anders zoo zachtzinnige geestelijken, iets van dien gistenden tijdgeest over, zij worden met den stroom medegesleept: waar het hart vol van is, daarvan loopt de mond, ook de pen over, en het staatkundige tinnegieten gaat als van ouds - men denke aan den Keezen-tijd in ons vaderland - ab integro aan den gang. Als de groote vraagstukken in betrekking tot de kerk beslist zijn, als de maatregelen eener bedachtzame en wijze regering, en de krachtige stem onzer volksvertegenwoordigers het hangend pleit zullen beslecht hebben, als men over vrijheid van Godsdienst en vrijheid van Onderwijs eindelijk geheel uit - of de Hemel verhoede het - in den brand is gekomen, met één woord, als koning, vertegenwoordigers en volk, Protestanten en Katholieken, alle te zamen uit dien dikken nevel zijn uitgetreden, waarin zij nu gehuld zijn, waardoor men elkaâr niet goed zien, dikwerf ook niet goed verstaan kan - dan zouden wij wel eens met den heer Musculus en zijne bondgenooten naar het congres willen heenreizen, mits men ons behoorlijk de reiskosten vergoedde, en niet al te lang vasthield; maar dan moesten ook niet, gelijk wij hiervoren van de vijf Doopsgezinde leeraars aanteekenden, sommigen zich al te vroeg, kieschheidshalve, absenteren. Neen! er moest eenparig, onverdeeld gewerkt worden, aan het groote en toekomende Christen-verbond, als het eenig en echt Heilig Verbond, dat niet onder voorzitting van wereldsche vorsten, maar onder het hooge praesidium van den Heiligen Geest der waarheid en der liefde, werd geopend en gesloten.
Laat ons derhalve vooreerst dag en jaar niet al te naauwkeurig bepalen. Is de tijd nog niet rijp om het doel te bereiken, dat Musculus zich voorstelt; - dit is zeker: de tijd wordt rijper; wordt het congres niet gehouden in het jaar 1848, God geve dit, dan eens later; en nu wij ten einde zijn, eindigen wij met de woorden van den vredemaker: ‘De ware Nederlandsche Christen zal zich schamen, en met zijn volk zich voor den Heer verootmoedigen, dat er nog zoo vele naweeën der partijschappen van 1648 in later' tijd aanwezig bleven, ja nog aanwezig zijn;’ terwijl wij eindelijk bij de woorden uit Genesis aangehaald, ten behoeve van elk onzer lezers in betrekking tot hemzelven, die ze vertaald of onvertaald behartigt, slechts plaatsen:
een vraagteeken. (?)
10 Julij.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|