| |
Correspondentie van het leesgezelschap te Diepenbeek. (Vervolg.)
(Zie Tijdspiegel, 1848. Blz. 457.)
Hartman - gaat, met Jacobus Klos, den neef van den meester hier, naar de nieuwe wereld, als landverhuizers. Volgens hem zijn wij alle verrotte leden, die hij afsnijdt, waarloos touwwerk, dat tot niets meer deugt....
Het Leesgezelschap te Diepenbeek, bl. 370.
noord-amerika.
Kolonie Nieuw Winterswijk.
Februarij 1848.
Heil en vrede van uw broeder Hartman aan den veel geliefden broeder in den Heere, meester Peperkamp te Diepenbeek!
Eindelijk zal het mij vergund zijn om u, uit de verre gewesten, den heilgroet te brengen, en schriftelijk te verzekeren, dat gij niet uit mijne gedachtenisse zijt, hoewel de groote wateren tusschen ons zijn, en de nieuwe betere wereld, waar het rijk des Heeren ongehinderd is door de dienaren des Satans te uwent, mij heeft opgenomen. Sedert mijn vertrek met den knecht Gods, uw' neef, den WelEerwaarden Klos, ben ik, met mijne togtgenooten, aan niet weinig aanvechtingen, naar den vleesche en naar den geest, blootgesteld geweest, en de hand des Heeren heeft zwaar op mij gedrukt; 't is echter de weg, mij aangewezen, en ik ben stille en zwijgend onder de beproeving van boven. - Veel heb ik naar het vleesch op de heenreize uitgestaan, en niet het minst van de onstuimigheid der golven en de brul- | |
| |
lende wateren, waardoor ik tot in mijne binnenste en diepste ingewanden ben geschokt en gestraft, zoodat ik als een ellendige kranke, even buiten Hellevoet reeds ben weggedragen, en vele doodsbenaauwdheden heb doorgeworsteld, die ik u niet allen verhalen kan of mag. - Toen heb ik ondervonden, dat het ligchaam der menschenkinderen is broos en zwak, en dat de kinderen Adams niet zijn geschapen om op de golven der zee, op een hobbelend schip, op hunne eigene krachten te vertrouwen. O, waarde Peperkamp! toen ik zoo als een arme zondaar in mijne benaauwde slaapstede lag te kermen, heb ik al gedacht of het ook reeds eene straf was voor mijne verlatinge van het vaderlijk erfdeel, en of ook mij het lot van den profeet Jona was beschoren. - Ik ben echter, getuchtigd naar den uitwendigen mensch, en tot mijne verdere bekeering zwaar naar het lijf beproefd, met de verdrevene kinderen Sions, na ruim vijf weken op zee gezwalkt te hebben, behouden in de groote en schoone stad New-York aangeland, en daar, door de broeders, die onze komst reeds verwachteden, met vreugde en heilbeden op de vrome lippen ontvangen. - Drie dagen na onze aankomst hebben we onze eerste zamenkomste tot
openbare dankzegginge gehouden, bij een' der broeders, alwaar de man Gods, uw neef Klos, ons aan den lande Kanaän herinnerde, en de zegeningen des Heeren beloofde, wanneer wij in boete en bekeering, in vrede en liefde onze nieuwe kolonie zouden bewonen, en daar als kinderen Gods de hutten bouwen, waar het ons goed zoude zijn; aangezien de boosaardige vijanden des geloofs, de vele anti-Christussen in Nederland, zelfs in Diepenbeek, ons niet meer zouden kwellen in de openbare belijdenisse van het dierbare geloof der vaderen, waarvoor ik, de Heer is getuige, naar mijne geringe krachten, mede geijverd heb, en zelfs tegenover den zoon Belials, den ongodist, kapitein van Berkel, op het duivelsnest Ammerstein, heb volgehouden, aangedaan met de gansche wapenrustinge Gods, zoo als te lezen is in den brief Pauli aan de Ephesen, Hoofdst. VI:13-17.
Gesterkt naar den inwendigen mensch, zijn wij onder aanheffing der psalmen Davids - hoe duizendmaal beter dan de kettersche Evangeliesche gezangen, die nooit over mijne lippen zullen komen - met de onzen, als schapen des Heeren, met onze goederen op groote wagens nevens ons, juist als de kinderen Israëls in de woestijn, naar ons nieuw Kanaän heengetrokken, door schoone landouwen, overvloeijende van melk en honig. Wel ging die togt, even als in de woestijn, in het zweet onzes aanschijns, en kwamen de kleine stekende gedierten, niet als de kwakkels, uit den hemel vallen, om onze lijdzaamheid te beproeven; maar weldra, na vier dagreizen en behoorlijk nachtleger, dat ons was toebereid door de eendragtige liefde der broederen, kwamen wij aan onze nieuwe rustplaats, waaruit ik u dezen brief schrijf. - Gij zult mij, waarde Peperkamp! wel gelooven, als ik u verklaar, dat ons Nieuw Winterswijk door de hand des Heeren is gezegend met alle rijkdommen dezer aarde, en dat we ons hier, met den herder onzer zielen aan het hoofd, in de vrijheid des geloofs gelukkiger bevinden dan onder den druk der Farizeën, waaronder gij nog gebogen gaat, hoewel ik u, de Heer is getuige, zoo vuriglijk heb gesmeekt, om ons naar het land der kinderen Gods alhier te vergezellen, en u te onttrekken aan de vervolgingen der goddeloozen. - Maar ook gij hebt toen de verzenen tegen den prikkel geslagen, en uw hoofd afgekeerd
| |
| |
en zijt liever gebleven in de magt der aartsvijanden onzes geloofs, die u, als de Heer dit niet verhoedt, ook zullen verleiden en afvallig maken van de gezonde leer; want alhoewel gij als voorlezer het Woord mede verkondigt naar de Schrift in de geheiligde vertaling onzer Dordsche vaderen, hoort ge toch elken Zondag, of ge wilt of niet, de taal des ongeloofs van het kind der zonde, den leugenprofeet, den Groninger ketter, dien stoutmoedigen Rusting, die het woord nimmer regt snijdt, maar is toegedaan aan de leer der On-gereformeerde nieuwlichters. - O, waarde broeder Peperkamp! dat uit de verre landen mijne stem u tot in het harte en nieren mogte dringen; wacht u voor het zuurdeesem van dezen Farizeër, en weet dat een weinig zuurdeeg alles verzuurt. - Red uwe ziele uit de klaauwen des Boozen, sela! - Om tot onze kolonie terug te keeren, zoo heeft de Heere ons zekerlijk aanhoudend met beproevingen en aanvechtingen bezocht, maar het was immers niet onze weg hierheen? Was het niet de geest van boven, die tot ons sprak, als tot Abraham: ‘maak u op en trek heen naar het land dat ik u aanwijzen zal?’ Hij alleen, en niet wij, scherven van den pottenbakker, Hij alleen, die in ons werkt het willen en het doen, heeft ons hierheen gebragt, en tot heden toe de bezwarenissen van dit ondermaansche bestaan, tot verdere bestraffing onzer zonden, laten ondervinden, want wat aanbetreft het tijdelijke, dat wel door de motten en den roest verteerd wordt, zoo hebben we vele beproevingen doorgestaan. - Eenige broeders, maar zij waren ook uit deze landen geboortig, en behoorden niet tot de kinderen Gods, die uit Nederland hierheen kwamen, hebben ons zeer droevig misleid, en de gelden, die wij hun toevertrouwden, zoek gemaakt, zoodat ik met behulp van den WelEerwaarden Klos, mijn zielenherder, den sterken arm der geregtigheid, die binnen New-York voor de regten der kinderen Gods waakt, heb moeten inroepen, en mijne zaak in handen moeten
geven van een man des regts, om de regten der verdrukten te handhaven, - tot heden toe zonder vrucht en uitkomst, want de valsche broeders laten mij hier zitten, en ik ben arm aan geld, maar rijk aan geloof en vertrouwen, en dank den Heere ootmoediglijk voor deze zware tuchtiging, noodig tot heil mijner verlorene ziel; gaarne had ik ook mijn Hollandsch zuur verdiend geld, dat in de handen van die Alexanders is (gedenk aan Pauli zendbrief) terug, maar het past ons te wachten totdat de Heer zal helpen, die de zijnen niet verlaat. - Er is hier, onaangezien al de wasdom der gronden, veel geduld en spierkracht noodig, om aan het dagelijksch brood te komen, daar de houtsoorten, waaraan het hier niet ontbreekt, als van ijzer en steen zijn, hoog en zwaar als de cederen Libanons, en zeer moeijelijk tot de timmeragie kunnen worden gebruikt, waarin ik almede eene bijzondere beproeving des Heeren heb willen erkennen, broeder Peperkamp! om mij en anderen hier in de kolonie Nieuw Winterswijk levendig te herinneren, dat wij allen, sedert Adams zondenval, in het zweet onzes aangezigts, het brood moeten vinden, totdat we weder stof worden, welke voorspelling uit het boek Genesis, onder ons, ook wat mij bijzonder betreft, zeer letterlijk dagelijks wordt vervuld. - Somtijds, als de aanvechtingen komen, en de herinnering aan het verlaten vaderland mij bestookt, moet ik in de kracht der gebeden alle steun en hulp vinden, om niet in de murmeringen der kinderen Israëls te vallen, gedenkende aan de vleeschpotten van Egypte,
| |
| |
die ik hier nog niet terugvond; maar als dan de gedachte bij mij oprijst, dat de wegen des Heeren zijn wonderbaar en duister, en wij allen, die onder het kruis waren in Nederland, bepaaldelijk door den geest en niet door de menschen, gelijk Filippus, zijn weggevoerd over de wateren, naar ons Kanaän alhier, dan schept mijn beangstigd harte weder moed, en ik leer mij te vernederen voor de hand des Heeren, en roem in de verdrukking. - 't Is daarom dat ik mij ook in uwe voorbidding aanbevele, waarde broeder Peperkamp! in de verheugende vooronderstelling, dat de nieuwlichters en ketters te uwent uwe eenmaal zoo vrome en geloovige ziel nog niet hebben overgeleverd aan den Booze, die rondgaat als een brieschende leeuw. Wat betreft de eensgezindheid der kinderen Gods in de kolonie, die sterk zijn in den geloove, naar den voorgang en het geestelijke herderschap van den WelEerw. Klos, uw' neef, zoo laat zich ook daar de invloed van den Booze nu en dan waarnemen, en moet ons overtuigen, dat de moordenaar van den aanbeginne ook zelfs tot deze gewesten zijne netten uitbreidt om te vangen de zielen der menschenkinderen; want daar hebben zich reeds scheuringen en vleeschelijke twisten onder de geloovigen geopenbaard, juist zoo als te Corinthe, niet over de gezonde of valsche leer, maar over de eigendommen en woningen, daar het ook, als ten dage Abrahams en Lots, de meer of min vruchtbare streken gold, en ieder, kort na de aankomste in de kolonie, gelijk Loth, het beste deel koos, en daar de woning opsloeg. - Dat heeft aan onze Christelijke liefde groote afbreuk gedaan, en, ik mag het u niet verbergen, broeder Peperkamp, en de Heer is getuige, de booze vijand heeft zelfs onzen voorganger en herder mede verblind en aangevallen, waarover ik en velen met mij bittere tranen hebben gestort; want de WelEerw. Heer Klos, uw neef, die rijkelijk met tijdelijke middelen was uitgerust - 't was ons allen bekend - en de reize mede heeft ondernomen, begeerde een zeer
uitgestrekt en vruchtbaar deel dezer landen, als zijn eigendom en zijne wettige have, te bezitten, terwijl wij met harden en barren grond ons moesten tevreden stellen, waarover wij hem, dien de Heere ons aan het hoofd stelde, ernstig hebben onderhouden, maar zijn afgewezen en herinnerd geworden, dat de Levieten en priesters, naar de bedeeling des Ouden Verbonds, ook hun groot en regtmatig deel, het beste deel, de vettigheid der aarde onder de kinderen Gods moesten bezitten. - En dit heeft verwekt oneenigheid des harten, en er is getwist en heftig aangevallen, zoodat de herder der naaste kolonie, die van den strijd gehoord had, niet met de Urim en Thummim, maar met de roede des Woords, ter tuchtiging heeft moeten komen, en uw' WelEerwaarden neef, onzen herder, die gevangen was geworden in de strikken des Boozen, tot betere gedachten heeft pogen te brengen; maar 't heeft niet mogen gelukken, en de liefelijke band des vredes is nog steeds verbroken; want wij hadden niet vermoed, dat uw WelEerwaarde neef, als een dienstknecht des Heeren en man des geestes, zoo zeer gezet was op buit en ergerlijke vermeerderinge van tijdelijk gewin. - Waarde broeder Peperkamp! neem ook hem, die eens zoo zeer was verlicht door den geest, en als een tweede Petrus op den Pinksterdag het volk bekeerde, in uwe voorbiddinge op, en gedenk onzer allen in Christelijke liefde. - Breng de groeten aan de broeders en zusters te Diepenbeek, die zich eens met ons van de dienaren
| |
| |
Baäls hadden afgescheiden, en nog zitten zuchtende onder den druk van het Sanhedrin, genaamd de Synode, alwaar de Annassen en Kajafassen den Heer onophoudelijk jaarlijks weder kruisigen en de ware kudde des Heeren met de woede der wolven verscheuren. Meld mij spoedig, onder opzien tot den Heer zijner kerke, uw' geestelijken en vleeschelijken toestand, en gedenk onzer in uwe gebeden. - Gaarne zal ik bij eene volgende gelegenheid u meer bijzondere berigten, misschien meer zielverheffende, uit onze kolonie Nieuw Winterswijk mededeelen - en verblijve na heilbeden en heilgroeten, u den Heer zijner kerke, met uw Christelijk gezin, ootmoedig aanbevelende,
Uw toegenegen en voorbiddende broeder en vriend
hartman.
|
|