hoogers, een would be humor met verzen gelardeerd, waarin hier en daar nog te veel goeds is, om den steller niet te waarschuwen voor eene manier, die eene steile hoogte mag heeten aan de grenzen van den wansmaak. ‘Dichters zijn niet geboren gekken;’ maar wie absolute dichter en nog meer humorist wil worden zonder daartoe geboren en gevormd te zijn, begaat ligt gekheden, al is het maar op het gebied der letterkunde.
Maar nu nog een woord ten afscheid, Huisvriend! Gij hebt bij velen toegang en men is aan u gewend. Gij zoudt nog iets beters kunnen dan het bijna uitsluitend op amuseren toeleggen. Gij zijt Huisvriend; word meer vriend! - Behandel meer iets ernstigs en gewigtigs, gelijk gij nu en dan bewijst, dat gij in meer dan éénen trant kunt. Converseer niet slechts, maar raad, troost, gisp wanneer het noodig is. Stem meer den toon aan, dien wij in uw ‘Te huis’, in uw ‘Johan de Witt,’ in uwe ‘Schetsen uit het Dagelijksch Leven,’ in uwe ‘Beestachtige? (beestige of beestelijke) Ideën,’ in ‘Keetje’ en ook in ‘Almelo’ vernamen. Een weinig meer op het utile gezien, opdat wij van u tulit punctum kunnen zeggen.
Wij laten u thans gaan, ofschoon niet zonder dat u ons ‘tot weêrziens!’ naklinkt. - Maar nog iets! Jan de Rijmer, hoe kunt gij de poëzy zoo uit de handen geven? Wij weten van ouds, dat die bezwaarlijk aan betere handen dan aan de uwe kan worden toevertrouwd. Zult gij er om denken?