| |
De stellige wijsbegeerte.
Algemeene grondslagen der stellige Wijsbegeerte door Auguste Comte. Uitgegeven door eenige voorstanders van de stellige Wijsbegeerte. Te 'sGravenhage bij Gebroeders Belinfante. 1846.
Vele wetenschappen en kundigheden worden er met den naam van wijsbegeerte bestempeld, zonder dien eigenlijk, in den strengsten zin, te verdienen; zoo als de benaming van natuurlijke wijsbegeerte, die na Newton zoo zeer in zwang gekomen is, van wijsbegeerte der wetenschappen, van wijsbegeerte der natuur (Naturphilosophie), die slechts op de wetenschappelijke natuurkunde, de algemeene kennis en rangschikking der wetenschappen, en op eene meer dichterlijke en phantastische, dan wetenschappelijke natuurbeschouwing betrekking hebben. Wat de eigenlijke philosophie zelve betreft, in de vorige en in onze eeuw heeft deze wetenschap zich ook onder verschillende namen vertoond, waaronder de sensualistische, de kritische, en de speculatieve, de voornaamste zijn. Locke, Kant en Hegel zijn als de hoofden van deze drie verschillende rigtingen aan te merken.
In Duitschland heeft de sensualistische wijsbegeerte nimmer veel opgang gemaakt, en de kritische wijsbegeerte heeft bijna geheel voor de speculatieve moeten wijken, totdat de bespiegeling tot eene zoo groote hoogte is opgevoerd, dat men het raadzaam begint te oordeelen van op den kritischen weg terug te keeren, ten einde niet door eene duizeling naar beneden te storten. In Frankrijk en Engeland heeft het sensualismus nog altijd veel aanhangers behouden. Des Cartes, die speculatief was, werd in de 18de eeuw voor Locke vergeten, en het sensualismus werd er de bijna uitsluitende rigting. In onze eeuw verkreeg de Schotsche school door Royer-Collard in Frankrijk zooveel invloed, dat er eene omwenteling in de wijsgeerige methode plaats greep, en er eene nieuwe rigting ontstond, de psychologische, die door Cousin met grooten bijval werd voorgedragen, om weldra, ondersteund door uitgebreide geschiedkundige wijsgeerige studien, in gematigd eclectismus over te gaan, waarin het speculatief bestanddeel een groot overwigt behield. De voorstanders der oudere rigting streden, hoewel met weinig goed gevolg, voor hunne wijze van zien, tegen Cousin en zijne talrijke leerlingen, die ook van den kant der geestelijkheid, en van dien der nieuwste Fransche bespiegelende school, zoo als van Leroux en Quinet, vele beschuldigingen en tegenwerpingen te verduren hadden.
| |
| |
Ondertusschen poogden verschillende halfwetenschappelijke, industrieele en staatkundige partijen, hare Utopien in Frankrijk te verwezenlijken. St. Simon en Fourier hadden beide talrijke aanhangers, hunne plannen kwamen tot geene rijpheid of vielen in duigen, echter waren het socialismus en communismus de vruchten van hunne bespiegeling, waaraan zij den naam van maatschappelijke wijsbegeerte (philosophie sociale) wilden gegeven hebben.
Auguste Comte, die op zijne beurt eenen anderen naam voor de wijsbegeerte zoude uitvinden, was een der geliefste leerlingen van St. Simon. Hij hield in 1830 te Parijs voorlezingen over de stellige wijsbegeerte (philosophie positive), die tot een groot werk van zes deelen, bevattende zestig voorlezingen, aangroeiden. Wij komen terug op hetgeen waarmede wij begonnen, en houden het er voor, dat men hetgeen Comte in deze lessen behandelt, eigenlijk geen wijsbegeerte noemen kan, evenmin als de natuurlijke wijsbegeerte der Engelschen, waarvan zij altijd den mond vol hebben.
Wij zien dadelijk in den naam van stellige wijsbegeerte eene poging van Auguste Comte, om de philosophie tot eene stellige wetenschap te verheffen, en haar eene plaats aan het hoofd der zoogenoemde sciences exactes aan te wijzen. In hoever de Fransche geleerde hierin geslaagd is, kan ons de inhoud van de twee eerste lessen van zijn hoofdwerk: Algemeene grondslagen der stellige wijsbegeerte, die ons door eenige voorstanders derzelve vertaald worden aangeboden, doen beoordeelen: zij bevelen zich door rijkdom van inhoud en oorspronkelijkheid van gezigtspunten aan.
De eerste voorlezing levert ons algemeene beschouwingen over den aard en het gewigt der stellige wijsbegeerte. Reeds in den aanvang kan men bemerken, dat Auguste Comte uit de school van St. Simon gesproten is. Hij is doordrongen van het daarin heerschende denkbeeld, om de geschiedenis der wetenschappen zoowel als die van het menschdom, in organische, en kritische tijdvakken te verdeelen. Een organisch tijdvak is eene periode van orde, rust, welvaart en geloof, een kritisch daarentegen, een tijd van twijfelarij, bedillend onderzoek, misnoegdheid, van omverwerping, ongeloof en revolutie, doch waarin de zaden voor eene volgende organische periode worden uitgestrooid en beginnen op te schieten om instellingen te vormen, die geëvenredigd zijn aan de behoeften des tijds. Comte neemt diensvolgens drie trappen in de ontwikkeling der wetenschappen aan, volgens eene hoofdwet die hij meent ontdekt te hebben. ‘Deze wet, zegt hij, bestaat hierin, dat ieder onzer hoofdbegrippen, iedere tak onzer kennis, achtereenvolgens drie onderscheidene toestanden doorloopt; den theologischen of fictieven, den metaphysischen of abstracten, den wetenschappelijken of stelligen toestand. Met andere woorden de menschelijke geest gebruikt uit zijnen aard, bij alle vraagstukken achtereenvolgens drie wijzen van onderzoek, wier kenmerkende eigenschappen wezenlijk verschillen, en volstrekt aan elkander tegenovergesteld zijn; eerst de theologische wijze, vervolgens de metaphysische, en eindelijk de stellige wijze. Van dáár drie onderling elkander uitsluitende soorten van Wijsbegeerte, of van algemeene stelsels van begrippen nopens den zamenhang aller verschijnselen: de eerste is noodwendig het punt van aanvang des menschelijken verstands, de derde deszelfs blijvende toestand: de tweede maakt den overgang uit van de eerste tot de derde.’
| |
| |
Deze hoofdwet wordt met veel scherpzinnigheid in de eerste les ontwikkeld; maar hij is eigenlijk toch geene andere dan die opvolging der organische en kritische tijdvakken. De theologische toestand is het primitieve organische tijdvak des geloofs, de metaphysische die van een sceptische en omverwerpende kritiek, en eindelijk de stellige, die van een nieuw organisch tijdperk waarin alles op vaste en wetenschappelijke gronden gevestigd zal worden, en geloof en bespiegeling tot een zeker weten, op waarneming gegrond, zal overgaan. Het is niet te ontkennen, dat de gang der wetenschappelijke beschaving eenigzins overeenkomt met die, welke Comte door zijne hoofdwet aanwijst. De wetenschappen waren in de oudheid in het Oosten en Egypte het eigendom der priesterkasten; het kon dus niet anders of zij moesten een geheel theologisch karakter aannemen. De Grieksche Wijsbegeerte deed haar dit karakter voor een groot gedeelte verliezen. Zij moge de wetenschappen volgens Auguste Comte niet hooger dan op het metaphysische standpunt gebragt hebben, het menschdom is haar hiervoor eenen onsterfelijken dank schuldig. In de middeleeuwen zijn zij weder op het theologisch standpunt gedaald, en het was de nieuwere Wijsbegeerte, die door Baco en des Cartes aan het licht gebragt, haar uit de duisternis en den nevel ophief, waarin zij verzonken waren. Het metaphysisch standpunt redde dus tweemaal de wetenschappen voor den ondergang.
Wij geven het Auguste Comte volgaarne toe, dat in de wetenschappen, die op de kennis der natuur betrekking hebben, zoo als de sterrekunde, de scheikunde, en de physiologie, het theologisch standpunt gebrekkig en geheel onvoldoende is. Men verklaart de natuur niet door eene onmiddellijke tusschenkomst der Goddelijke Almagt, even als de tragische knoop door een Deus ex machina ontward wordt, en door de leer der eindoorzaken. De metaphysische toestand is ook zeer onvoldoende voor de vorderingen in die wetenschappen, die voornamelijk op de waarneming gegrond zijn. Geene theorien a priori, geene bespiegelingen der natuurphilosophie, geene leer van verborgene eigenschappen (propriétés occultes) brengen haar een stap verder, integendeel zij doen er haar vele teruggaan. En toch moesten volgens den aard der menschelijke natuur de wetenschappen dien kring doorloopen, de astrologie moest aan de sterrekunde, de alchemie aan de scheikunde den weg banen. De wis- en natuurkundige wetenschappen zijn sedert Baco en des Cartes tot den rang van stellige wetenschappen opgeklommen, maar dit is niet zonder den invloed van eene algemeene wetenschap geschied, waarvan Comte geen denkbeeld schijnt te bezitten. Het is door die der wijsbegeerte, welke den aard en de strekking van iedere wetenschap doorgrondt, dat de ware methode voor de natuurkundige wetenschappen aangewezen is, waarvan iedere tak zoo wel als de wiskunde een metaphysisch gedeelte heeft, dat zonder eene oppervlakkige éénzijdigheid niet kan verzuimd worden. Deze éénzijdigheid komt voornamelijk sterk uit, waar Comte zich met minachting en ironie over de voorgewende psychologische methode uitlaat. ‘Het is inderdaad tastbaar, zegt hij, dat de menschelijke geest door eene onoverkomelijke noodzakelijkheid, alle verschijnselen regtstreeks kan waarnemen uitgenomen zijne eigene’ en verder: ‘Maar tastbaar onmogelijk is het op die wijze
de verstandsverschijnselen waar te nemen, terwijl zij plaats vinden. De denkende persoon kan zich niet
| |
| |
in twee deelen splitsen, van welke het eene zou redeneren terwijl het andere zou toezien bij de redenering. Wanneer zoo als in dit geval het orgaan dat waarneemt tevens datgene is hetwelk waargenomen wordt; hoe zou dan de waarneming kunnen geschieden.... Onze nakomelingen zullen gewis zulke ijdele beweringen in blijspelen zien opvoeren.’
Men kan in zulke beschuldigingen eenen aanval op de psychologische school van Cousin zien. Wij vragen of het mogelijk is de verschijnselen te kunnen kennen, zonder kennis van het wezen te bezitten dat die verschijnselen waarneemt; of de menschelijke geest slechts een bloot orgaan is, als het oog waardoor men ziet en het oor waardoor men hoort; werktuigen die geene zelfbewustheid bezitten. Maar is dit zelfbewustzijn niet de hoofdeigenschap van den menschelijken geest, waardoor hij al de indrukken die hij ontvangt, tot in één punt verzamelt, waardoor hij in staat is zichzelven van die indrukken af te zonderen en zich in zijne vermogens te beschouwen, om vervolgens tot de kennis der wetten van zijn denk- en kenvermogen te geraken. Indien de inwendige waarneming onmogelijk is, kan men gerust de wijsbegeerte uit den rang der wetenschappen schrappen; want zij vermeende op de kennis van den menschelijken geest te rusten. De logica en de zedekunde zijn dan slechts ijdele bespiegelingen, omdat zij op eene onbestaanbaarheid gegrond zijn; alles wat niet berekend, gemeten, gewogen, gezien en getast kan worden is dan onzin, en de menschelijke geest is slechts het werktuig dat deze bezigheden verrigt, maar toch een werktuig met zelfbewustheid, hoe zoude het anders uit die bouwstoffen eene wetenschappelijke theorie kunnen vormen? Het materialismus, dat de oorspronkelijke krachten van den geest en zijne spontaneele werking loochent, verwart zich in zijne eigene grondstellingen, en zal wel in de 19de eeuw vruchtelooze pogingen doen, om het onbepaald gezag, dat het in de 18de uitoefende, terug te krijgen.
De tweede les, die eene openlegging van het plan des leerboeks geeft of algemeene beschouwingen over de rangschikking der stellige wetenschappen oplevert, is vol van de belangrijkste opmerkingen, aangaande de volgorde en de verdeeling der natuurkundige en staatkundige kennis, maar indien de schrijver meent, dat hij hier den kring van de gansche encyclopaedische volgorde, zooals Baco en d'Alembert die zamengesteld hebben, en die berusten op de onderscheiding der verschillende vermogens van den menschelijken geest, geheel heeft omschreven, is hij op een verkeerden weg geraakt, doordien hij eenen geheel éénzijdigen leiddraad gekozen heeft. Indien men de logica en de zedekundige wetenschappen verzuimt, omdat zij tot het metaphysisch standpunt behooren, en de kennis der ziel en de leer van God zeker weggelaten heeft omdat zij tot den theologischen toestand te rekenen zijn, waarboven de wetenschap reeds lang verheven moet wezen, sluit men de eigenlijke Wijsbegeerte buiten den kring der wetenschappen. Wat vinden wij in de schets van den omvang der stellige wijsbegeerte van Auguste Comte? Wiskunde, waaronder zich rangschikken de rekenkunde, de meetkunde, en de rationele mechanica. De wetenschap der onbewerktuigde ligchamen, waartoe sterrekunde, in geometrische en mechanische sterrekunde verdeeld, behooren, benevens de natuur- en scheikunde. De wetenschap der bewerktuigde ligchamen in physiologie en sociologie of leer der maatschappijen gesplitst. Voor iemand, die als Auguste
| |
| |
Comte, de psychologie onder de hersenschimmige theorien plaatst, is het te begrijpen, dat hij de sociologie onder de stellige kundigheden, die als de natuur- en scheikunde op de waarneming en inductie rusten, rangschikt, en de geschiedenis, de kennis van de menschelijke natuur, en de begrippen van regt en wet onder de theologische en metaphysische toestanden rekent, waarmede de wetenschap thans niets meer te maken heeft. - Wij vragen of eene grondige physiologische kennis genoegzaam is, om zich tot die der maatschappij te kunnen verheffen, of het zoo duidelijk is, ‘dat men ten einde de maatschappelijke verschijnselen naar behooren te kunnen beoefenen (?) zich eerst eene grondige kennis van de wetten betrekkelijk het leven van den afzonderlijken mensch moet hebben eigen gemaakt?’ Is deze kennis alleen genoegzaam, daar de physiologie ons slechts den natuurlijken, en geenszins den zedelijken mensch doet kennen? De lezers van dit tijdschrift zijn in de gelegenheid geweest om zich met de staatkundige wetenschap van Auguste Comte bekend te maken, en hebben voorzeker hierin die beperkte eenzijdigheid aangetroffen, die haar bij al het goede dat er in voorkomt, hoogst gebrekkig en onvolledig doet zijn.
De einduitkomst van het stelsel der positieve wijsbegeerte van den Franschen schrijver is dus: ‘Wiskunde, sterrekunde, natuurkunde, scheikunde, physiologie en leer der maatschappijen, deze is de encyclopaedische formule, die onder het zeer groot aantal mogelijke rangschikkingen der zes wetenschappen de eenige is welke logisch overeenkomt met de natuurlijke en onveranderlijke ondergeschiktheid der verschijnselen.’ Deze slotsom moge waar zijn, wat de sciences exactes aangaat, dat wij gaarne willen toestemmen; maar de encyclopaedie is hiermede niet volledig, en al hetgeen Auguste Comte over deze zes hoofdwetenschappen gezegd heeft, heeft wel eene eenigzins wijsgeerige strekking, omdat hij in den waren aard derzelve tracht door te dringen, maar kan nog geene wijsbegeerte genoemd worden. Hij moge van Baco, des Cartes, Leibnitz en Newton met lof spreken, die groote geesten hebben zich, volgens zijne zienswijze, ook dikwijls aan ijdele en onvruchtbare bespiegelingen overgegeven, die uit den stelligen toestand der wetenschappen moeten gebannen zijn. Niet alleen Plato en Kant, maar zelfs Aristoteles en Locke hebben zich aan herschenschimmige droomerijen schuldig gemaakt; want zij waanden zich tot eene algemeene verstandelijke beschouwing en een reflecterend zelfbewustzijn te kunnen verheffen. Lichten der menschheid, die bewust waart dat er eene algemeene wetenschap is, die den mensch, de natuur en God tot eeuwige onderwerpen heeft, die de algemeene beginselen der wetenschappen en de denkwetten van den geest opspoort, gij hebt allen gedwaald, en het menschdom op een bekrompen theologisch en op een éénzijdig afgetrokken metaphysisch standpunt doen verwijlen! Auguste Comte heeft, reeds voor achttien jaren, de banden, waarin de wetenschappen bekneld waren, verbroken, en de waarneming der verschijnselen als de eenige methode in de staatkundige zoowel als in de physische kennis aangewezen.
Wie zal zich thans met een zoo bekrompen en éénzijdig standpunt kunnen vergenoegen? Slechts diegenen, welke geen het minste denkbeeld van eene algemeene wijsgeerige kennis bezitten, en dus geene behoefte gevoelen om tot één hoofdbeginsel der menschelijke kennis op te klimmen. Maar zij die overtuigd zijn
| |
| |
dat de godsdienstige, zedelijke, staatkundige, kunst- en wetenschappelijke kennis, zich in den menschelijken geest tot eene hoogere eenheid oplossen, die in zich eene hoogere behoefte gevoelen, dan alleen hunne aardsche en stoffelijke belangen voldaan te zien, en hunne weetgierigheid verder uitstrekken, dan tot hetgeen gezien, gewogen en gemeten kan worden, die zullen voorzeker met dit modern materialismus niet voldaan zijn.
Wij gelooven niet dat de stellige wijsbegeerte zelfs in Frankrijk veel opgang heeft gemaakt, voorzeker heeft zij de psychologie, het eclectismus, en de neo-Christelijke bespiegelingen van het humanismus niet kunnen verdringen. De mensch wil iets meer dan hetgeen slechts tot het zigtbare betrekking heeft; te midden van de beslommeringen des levens en der staatkundige woelingen heeft hij behoefte aan iets, dat blijvend en onvergankelijk is. Wij zijn overtuigd dat de stellige leer van Comte, evenmin als het overdreven Idealismus der Duitschers, weinig bijval bij onze landgenooten zal vinden, en dat zij zich, bij de herleving der wijsgeerige studie, voor die beide uitersten zullen wachten. Alleen tot de juiste en natuurkundige wetenschappen bepaald, is het positivismus niet zonder groote verdiensten; jammer dat dit het toezigt van eene algemeene wijsgeerige methode verwerpt. Op de leer van Auguste Comte is dus ook het juiste en diepe gezegde van Leibnitz toepasselijk ‘Tous les systêmes sont vrais, dans ce qu'ils affirment, ils sont souvent faux, dans ce qu'ils nient.’
j.a.b.
|
|