De Tijdspiegel. Jaargang 5
(1848)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Godgeleerdheid. - Wijsbegeerte. - Staatkunde. - Opvoeding en onderwijs.Mode-orthodoxie.Veelvormige Astaroth...... Niemand zal ontkennen, dat zekere tijden zekere woorden en benamingen voortbrengen; dat elk tijdvak, zoo als elke oude classicus, een eigen, afzonderlijk woordenboek behoeft, waarin verschillende uitdrukkingen voorkomen, die eene bepaalde beteekenis hebben. - Evenzoo als in het Grieksch van Plato en Aristoteles geheel andere verba verschijnen, dan in dezelfde taal bij den apostel Paulus en den kerkvader Origenes, zoo heeft elk tijdperk eene eigenaardige nomenclatuur. De stellers van deze bijdrage voor den Tijdspiegel hebben, door de mededeeling van het Lexicon Manuale, in voorgaande afleveringen, zoo veel in hun vermogen was, aan dezen eisch trachten te voldoen, en zij gevoelden zich onwillekeurig genoopt, om op meer breede schaal een enkel van die tijds-woorden ter beoordeeling aan hunne lezers voor te leggen. - Dynastiën, revolutiën, kerkelijke vergaderingen, in het algemeen, woelende gistende tijden, zijn taalverrijkende magten. Men schept bij den stortvloed van nieuwe, of weder opgewarmde denkbeelden, nieuwe en minder bekende woorden; zij worden geijkt en verkrijgen een zeker burgerregt, totdat ze, even als de menschen zelve, weder plaats maken voor andere geslachten, naar de oude, maar nooit verouderde les van vader Homerus: 't Geslacht der menschen valt als 't blad der boomen af, enz. Het is ons in zekeren zin tamelijk onverschillig, welke gewaarwordingen er ontstaan bij de lezing van een dergelijk temporair woord, als wij boven onze afdeeling plaatsten, een woord, hetgeen we in de laatste jaren meer dan eens over de lippen hoorden vloeijen, en waarbij ook wij ons in den beginne ergerden - want, zulk een woord, als mode-orthodoxie, moet ergernis verwekken. Wij zullen ons vooreerst bepalen, om te onderzoeken, in hoe verre aan deze uitdrukking eenige waarde kan gehecht worden, of het als een bloote fantastische dichterlijke klank moet beschouwd, dan wel als eene waarheid kan aangenomen worden. Later volgt eene lijst van opmerkingen en toelichtingen, bont en verschillend door elkaâr; wij wenschen alleenlijk dat de lezer eerst oordeele, voordat hij uitspraak doe, en zijne ergernis zoolang inbinde, totdat hij reden heeft gevonden, om die te matigen of er in verschillende mate aan toe te geven. - Wij leven immers, de schrijvers en de lezers van den Tijdspiegel, in de gouden dagen der vrijheid, 't is | |
[pagina 2]
| |
niet goed om thans een slot voor den mond, of eene keten om de drie voorste vingers, die de schrijfpen besturen, te hebben; alles gaat los op hervorming, herziening, hernieuwing, herstelling; welnu, men veroorlove ons mede, om de grieven te laten hooren, en petitiën neder te leggen. - Wanneer ze maar voor de griffie van het gezond verstand komen, is er reeds veel gewonnen, en wij verkeeren - in de zekerheid of in den waan? dat elk, die onzen Tijdspiegel ter hand neemt, evenveel gezond verstand als onpartijdigheid bezit. - Wanneer we ons daarin bedriegen, komt de schuld van onbillijke beoordeeling niet ten onzen laste.
Mode-orthodoxie schijnt, als zamengesteld woord, met zichzelve in dadelijke tegenspraak te staan, eene contradictio in adjecto. Orthodoxie (maar voor de vuist weg als regtzinnigheid vertaald) heeft niets te maken met de mode, deze alleenheerscheresse, die zich over alle stoffelijke en zinnelijke voorwerpen uitstrekt, maar toch, zouden we verwachten, buiten het geestelijke gebied blijft gesloten, en daar althans haar grillig spel niet zal drijven. 't Klinkt daarom hard en bar, als men de orthodoxie mede onder de mode-artikelen rangschikt, alsof ook zij uit Parijs en Londen in de grootere en kleinere bazars wordt aangeboden en verkocht. - Wat heden orthodox was, is dit gisteren geweest, en zal het morgen blijven. - Wie zal gelooven dat de kerkelijke regtzinnigheid ook aan een' zekeren modus, aan eene wijziging, aan eene verbuiging onderhevig zoude kunnen zijn? Wij zullen hier in de eerste plaats onze lezers verwijzen naar de verhandeling over de regtzinnigheid, door den heer Mensinga in de Boekzaal der geleerde wereld (Februarij l.l.), alwaar de eenvoudige en populaire voorstelling, benevens de kernachtige toepassing, niet weinig lof verdienen. - Vervolgens zullen we als een axioma moeten aannemen, dat helaas! ook op de meest geestelijke, onstoffelijke zaken, op de meest spirituëele onder- en voorwerpen, de oude dame Astaroth wel zeer bepaaldelijk invloed uitoefent, en dat er niets te zien, te hooren, te gevoelen, te bedenken, te betasten, te schrijven, te lezen, te erkennen is, hetgeen niet, volgens vader Kant, aan de kategorie der modaliteit is onderworpen, en derhalve gemodificeerd wordt, en wederom onder den schepter der mode staat. - Dit axioma zal wel geene bewijsvoering behoeven - alles is aan wijziging, verschillende opvatting, veranderde of vernieuwde tijdsvormen onderhevig, en kan, al ware het ding of het begrip ook zoo snelvoetig als Achilles, daar niet aan ontsnappen. Of weet mijn lezer iets, dat niet onderhevig aan modificatie, aan wijziging, aan - om een woord te bezigen, dat thans hoog en hooger staat - aan herziening is blootgesteld? Gelieft onze lezer de goedheid te hebben, om maar eens bij zichzelven te beginnen, - bij zijn eigen ligchaam, bij zijne hoofdhairen, zijne gelaatskleur, zijn verzwakt gezigt - dan voort te gaan bij zijne vrouw en kinderen, zijne bezittingen, zijne begrippen, zijne kleederen, zijn hoed en rok - nu en voor 20 jaar! - zijne politieke denkbeelden, zijne vrienden, zijne verwachtingen - is hij niet altijd min of meer gemodificeerd? heeft hij zich niet van modus in stoffelijke en geestelijke betrekking veranderd? Loochen het maar niet langer, goede, verstandige vriend! al trekt ge ook bij deze onverwachte interpellatie van uwe deelnemende vrienden, Spiritus Asper en Lenis, een beden- | |
[pagina 3]
| |
kelijk gezigt. - Welnu, gelooft ge dan dat de regtzinnigheid, de orthodoxie, op u en op allen alleenlijk eene uitzondering maakt? Is u dat woord nog eenigzins te piquant - lees er dan voor in de plaats: gewijzigde orthodoxie - gemodificeerde orthodoxie - als wij daardoor slechts vrienden blijven, doen wij gaarne, zoo als heden ten dage de heeren volksbestuurders, deze en dergelijke concessiën zelfs ongevraagd. Intusschen willen wij uwe toestemming nu verder, ten behoeve onzer stelling, dat het in den aard van den mensch, en in den aard der zaak mede ligt, dat de regtzinnigheid nu en dan een modekleed aantrekt, en zich daarin vertoont aan de oogen der wereld. - Wilt niet denken, dat wij het woord mode, als het bepalend adjectief van de regtzinnigheid, hier in een ergerlijken, slechten, wereldschen, verwerpelijken zin nemen - zoo als men spreekt van een modepop, een modegezelschap, of dergelijke. - 't Zij verre, gij kunt en moogt het woord, om alle ergernis te vermijden, als modus, eene wijziging, in eenen zeer neutralen en goeden zin opvatten; niemand kan u dat verbieden. Nu is het met het kerkelijk leerstelsel toch niet anders gesteld dan met elke theorie, welke ook - men neemt hetzelve aan, óf uit overtuiging, volgens onderzoek; óf op gezag, volgens autoriteit; óf uit eene zekere trage, onverschillige gewoonte, om toch iets te hebben waaraan men zich - zoo als het heet - kan houden. - Tot deze drie soorten zullen velen behooren, maar deze maken het bestaan van eene vierde soort niet onmogelijk; wij bedoelen die lieden, die werkelijk, omdat zij bij sommigen een kerkelijk leerstelsel zien bovendrijven, zich daarbij voegen, zich daarnevens plaatsen, en eigenlijk geene andere geldige reden daarvoor weten dan deze: de Heer die, Vrouwe die, behooren bij die kerkelijke kleur, alzoo ook ik - accessorium sequitur suum principale - en deze lieden nu, die weder naauw vereenigd zijn met de tweede klasse, die op gezag, op autoriteit volgen, deze nu noemen wij de mode-orthodoxen. - Heeft men het dan nooit opgemerkt, en zouden wij de eersten zijn, die het wereldkundig moesten maken, dat de ingeschapene natuur der nabootsing, zelfs bij eenige dierensoorten aanwezig, mede waarneembaar is op het leerstellig-kerkelijk gebied? dat men zich aansluit aan zekere partij, die om de eene of andere reden, magtige aanbevelingen medebrengt, en hetzelfde kleed draagt dat anderen dragen, omdat men daardoor vermeent nader met die anderen, welke men om zekere reden in hooge waarde houdt, verbonden te zijn? en is dàt dan geene mode? Of - wij spreken eens zeer ernstig en rondborstig - gelooft ge in goeden ernst, dat zoo vele menschen, wien het volstrekt aan de noodige godsdienstige kennis en de noodige opgewektheid en de noodige belangstelling ontbreekt, en die zich, vrij kennelijk en geruchtmakend, aan de streng-kerkelijken aansluiten, gelooft ge dan, dat zij dit doen naar eene rijpe overtuiging, na een bezadigd onderzoek, naar innige opregte behoefte van hart en geest? Neemt ze maar eens, als gij in hun vertrouwen deelt, neemt ze maar eens in de biecht, ook al de oorbiecht, als er gelegenheid toe is, vraagt hen, waarom zij aan de leerstukken der Dordsche vaders, aan de tegenwoordige werking van den boozen geest, aan de streng-Calvinistische voorverkiezing, aan dergelijke leerstukken gelooven. Zij zullen zich eindelijk op dezen of genen regtzinnigen prediker beroepen, en, van nabij beschouwd, zal het blijken, | |
[pagina 4]
| |
dat zij volgden, omdat anderen waren voorgegaan - is dàt geene mode? Gaat het anders in de werkelijke, stoffelijke, onkerkelijke wereld, waar men, let wel: ook de oudere kleederdragten van vroegere eeuwen weder op de baan brengt, en als er tien menschen met zulk een kleed verschijnen, weldra tienmaal tien ook zulk een kleed laten maken, waarom? omdat het mode is, omdat men zich nu in een ander kleed niet gaarne wil laten zien en laten beoordeelen? - Waren de menschen, wat hunne kerkelijke aangelegenheden betreft, maar half zoo opregt, als wat hunne ligchamelijke belangen betreft, zij zouden met een olijk glimlachje moeten zeggen: ‘'t is wel jammer, maar daar is toch wel wat van aan!’ Als de regtzinnigheid uit de zuivere bronnen vloeit, heeft zij het onuitwischbare kenmerk van eenvoud, van ootmoed, van stille, kalme rust; zij paradeert niet op de hoeken der straten, evenmin paradeert zij in couranten-artikelen, in courantenadvertentiën, in opgepronkte termen, die weldra als stereotypen, als geschrevene, gedrukte, aan de courantiers betaalde vroomheid, tamelijk veel aan inwendige waarde verliest. Men neme de zaak zoo als men wil, het is en blijft eene ellendige droevige vertooning, wanneer men, in het reine Christendom, anderen de regtzinnigheid, in vorm, in woord, in gebruik, in gebaar, in alles - tracht - na te doen - na te doen - na te bootsen - en dat welligt - wij gaan een groote schrede verder - en dat welligt, om daardoor hier of daar in de groote, aanzienlijke, regtzinnige, kerkelijk-orthodoxe, aan invloed rijke wereld, wat meer geïntroduceerd te worden, om daardoor digter bij het neusje en het staartje van den zalm te komen, om daardoor onder de onmiddellijke protectie en het patronaat van den WelEdelen heer N.N., van Vrouwe N.N. te staan, als aan hunne zijde mede te bidden, te oefenen, te zingen, om later eens mede in de booze wereld wat hooger te stijgen! - Ergert u die voorstelling? Wij wenschten, dat wij ze als eene onwaarheid konden wegwerpen. Waagt gij intusschen om dit in goeden ernst te beweren? - Wij gelooven dat velen kerkelijk-regtzinnig zijn geworden, en het nog vooreerst blijven, zonder dat zijzelven weten, hoe zij daaraan gekomen zijn, even als de kleêrmaker het kleed maakt, waar gij, als het u aan tijd en gelegenheid ontbreekt, tot hem zegt: ‘Maak het nu maar zoo als het thans behoort, als het mij maar goed staat.’ Velen nemen dan de snede aan, die thans gedragen wordt, als het kleed is afgedragen, begint het oude liedje weêr van voren af. Wij mogen, eens op weg zijnde, niet blijven staan, en moeten hier iets laten volgen over de verschillende mode-orthodoxie, zoo als deze zich bij de twee geslachten vertoont. Wij hebben de oude spreuk dikwerf gelezen en aangehaald: Les ames n'ont point de sexe - alles voorwaardelijk! de heeren en mannen hebben, uit den aard, eene meer stevige, vaste constitutie, en gevolgelijk ook wel eens eene meer degelijke, doortastende, naar buiten werkende orthodoxie. Zij moeten er iets mede verrigten. Is het dan eene zonde, als wij vooronderstellen, wij houden het slechts voor eene vooronderstelling, dat een koopman, een man die zoo juist optelt, vermenigvuldigt en deelt, waar hij zich ook al aan het kerkelijke stelsel, in al deszelfs oude kracht heeft aangesloten - op koopmanswijze - speculeert en handel drijft, en zijne waren tracht aan te bevelen, en anderen, ook al op het kerkelijk gebied, eene vlieg tracht af te vangen? Strijdt | |
[pagina 5]
| |
dat lijnregt tegen alle psychologische ondervinding onzer dagen? Of een advocaat, waaronder wij hier iets meer dan een groote M. met een kleine r (Mr.), een regtsgeleerde verstaan, dat ook hij zijne pleitende ziel en zijne pro's en contra's op het kerkelijke stelsel inent, altoos verdedigt of wederlegt, en het oude geschut van Dordrecht op echt regtsgeleerde affuiten plaatst? Dat is nu immers zeer goed en geoorloofd - 't kan niet anders. - Maar als nu de andere nabootsende heeren, die dat alles wel zien, maar toch niet geheel begrijpen of beoordeelen kunnen, ook dàt willen nadoen, nabootsen, dan is het dikwerf met een ellendigen uitslag, en het komt, wat hen betreft, weder neder op het oude: ‘Non tali auxilio, nec defensoribus istis etc.’ (Zulke voorvechters hebben we niet noodig, zij bederven meer dan zij verbeteren). Geheel bijzonder vertoont zich de kerkelijke orthodoxie, waar zij onder de handen van geboren of gemaakte dichters komt te staan of te vallen. 't Is merkwaardig genoeg om de verschijnselen hier naauwkeurig waar te nemen - een dichter beziet alles - niet van nabij, maar uit de verte, van zijne hoogte; op den rug van Pegasus gezeten, brengt het vleugelpaard hem ver boven de gewone spheer, waarin de lieden van het proza behooren; op die geweldige luchtreizen is het reeds moeijelijk, goed en vast in den zadel te blijven, en niet eenigzins duizelig te worden. Intusschen worden de dichters aan deze stijgende en gevaarlijke equitatie gewoon, en zijn op hun Muzen-paard even goed en veilig te huis, als de dragonder, die eenige veldtogten heeft medegemaakt, met dit verschil, dat somtijds in den krijg een of meer paarden onder den krijgsman worden doodgeschoten, terwijl de zoon van Apollo ongedeerd en veilig zijnen togt voortzet, en, op zijn hoogst en ergst genomen, eenige lauwerbladen uit zijn' krans ziet wegstuiven. Het gezigtpunt, de beschouwingswijze van den geboren dichter is derhalve ook zeer eigenaardig; er moet iets profetisch bij hem aanwezig zijn - hij is - hoe dat eigenlijk toegaat, begrijpt de prozamensch nooit - hij is in de toekomst te huis; daar is het hem reeds klaar en duidelijk wat ons nog duister is. Hij ziet ook, wanneer hij zich op het vleugelpaard met de beide handen op den zadelknop omkeert en ruggelings voortsnelt, hij ziet ook niet minder scherp in het verledene. - Ook dáár combineert zich alles voor zijnen blik tot één groot geheel, - en om die reden beschouwt ook hij het kerkelijk leven uit een standpunt, dat ons somtijds evenveel verbazing als schrik verwekt. Een kalm, bezadigd, zuiver geschiedkundig resultaat moogt ge van hem niet verwachten, die door den geest der poëzy doorademd en doortinteld is, het langzaam en bedachtzaam vorschen naar de waarheid, naar de zuivere waarheid, ontdaan van het kleed der Oostersche, Westersche, antieke of moderne beelden, zult ge in hem toch niet verwachten, bij wien elke zenuw trilt, bij wien alles gespannen is, die het opgekropte gemoed, het ga hoe het ga (hij kermt het zelf uit), moet ontlasten, en die misschien een ongeluk zoude krijgen, als ge hem daarin wildet verhinderen. De dichter, ook waar hij op het Theologische, kerkelijke gebied staat, men vergete dat niet, zingt, hij moet zingen, hij wil zingen; hij doet dat, zonder dat hij het zelf weet, en dat is zeer welluidend, behagelijk, het is wegslepend, het is profetisch, het is alles wat gij wilt, mits gij ons tegenover den dichter het regt laat, om zijne in geestver- | |
[pagina 6]
| |
voering gezongene, kerkelijke leerstellingen, eerst bedaard na te zien, te toetsen, te beproeven, of ook misschien Pegasus wat al te hevig met hem op en neêr schommelde en schokte, en daardoor het evenwigt in de gedachten verloren ging, waardoor aan de ijskoude, prozaïesche waarheid groot nadeel wordt berokkend. Gij zult het dus wel begrijpen, dat de wijsgeeren, die beneden op de aarde staan, en vasten grond onder de voeten hebben, met de dichters gewoonlijk in tweestrijd komen, en somtijds zeer ergerlijke, onbetamelijke, onbeleefde aanmerkingen maken, als ze de goede luchtreizigers, hoog boven hen, tusschen den Sirius en Orion, gevaarlijke evolutiën zien verrigten. - Als derhalve de geboren dichter ook al eens neiging en smaak begint te gevoelen, om het kerkelijk-orthodoxe leerbegrip te bezingen in gebonden of ongebonden stijl, en zich aangordt om het een of ander oud systema voor te staan, moet hij bovenal zijne eerste oorspronkelijke roeping, en zijn hoog standpunt van beschouwing nooit vergeten. Hij moet weten op welk een gebied hij zich verplaatst, wat hij daar geven of nemen kan. Hij mag als een raisonnabel, verstandig man zichzelven het gevaar niet verbergen, waaraan hij blootstaat, om het dichterlijke element in het kerkelijke element over te brengen; hij mag, op den Pegasus gezeten, de strenge en ernstige eischen der wetenschap niet uit het oog verliezen, en vooral gedachtig zijn, hoe ligtelijk de dichter den godgeleerde, zoo als men zegt, vreemde parten speelt; maar wanneer hij het doode kerkelijke geschiedkundige stelsel bezielt, als Prometheus eens zijne Pandora, wanneer hij het oude verlatene gebouw van binnen met zijne vuurvlammen verlicht, - welnu, als man der kunst is hij ons in het eentoonige leven allezins welkom, en als we hem ook niet in alles kunnen en mogen gelooven, wij willen hem toch gaarne voor ons laten zingen, en is het niet de Theologische Doctorale hoed, dan toch een paar frissche lauwerkransen toereiken. Indien we echter van den geboren dichter, die nu eens niet anders kan, tot den gemaakten dichter, die ook wil mede doen, en de orthodoxie in flaauwe en leelijke rijmen zamenvat, afdalen, dan is ons oordeel gestrenger. - Er is een zeker geslacht van rijmenmakende heeren, die met de spelling van den krachtigen Bilderdijk ook wanen zijnen poëtischen geest in één koop meteen overgenomen te hebben, die zich getrouw aan zijne streng kerkelijke rigting aansluiten, zonder dat zij voor een zestiende deel zooveel katechismus en theologische kennis bezitten, als de meester; jeugdige en minder jeugdige heeren, die, even als hij, maar honderdmaal onverdragelijker (want aan Mr. Willem mag men veel vergeven), over alles wat er geschiedt, geschreven en gedacht wordt, klagen, kermen, pruilen, of zich, met slepende en staande eindrijmen, komisch boos maken, die eene gelijke orthodoxie affecteeren, en daarmede gelooven niet weinig lauweren verdiend te hebben. De mode om op dergelijke wijze de kerkelijke regtzinnigheid op te vangen en af te dreunen, om over de eigene doemwaardigheid en die der geheele wereld, een hoogstvervelend Elegiacum aan te heffen, zal ook wel weder eens uit de mode raken; wij weten voor deze soort van zwaarmoedige nabaauwers des meesters geen beteren raad, dan die welke hijzelf gegeven heeft, in zijne vertaalde fabel van Yriarte, waar de ezel met den doedelzak speelt, en het keurige muzijk-instrument een zeer naar geluid geeft. Als de geboren dichter den ge- | |
[pagina 7]
| |
heelen zendbrief van Paulus aan de Romeinen op rijm wilde brengen, of de Openbaring van Johannes eens overdichten, zoo zoude er toch nog poëzy voor den dag komen, maar als de jongeren, die zich, ondanks alle vermaningen en smeekgebeden, tot poëten willen maken, mede instemmen, dan komt men ook heden ten dage niet verder, dan het oude: imitatorum pecus van Horatius.Ga naar voetnoot1) Eenigzins anders is het, wat de mode-orthodoxie betreft, gesteld met de vrouwen en dames, de zonzijde van ons geslacht, de bloemen des levens, de sentimenteele vergeetmijniet, de teedere roos, ook met de doornen, de rijkbloeijende hyacinth, het nederige en capricieuse kruidje roer-mij-niet. Wij erkennen en waarderen, welligt meer dan onze lezers, het warme, godsdienstige gevoel der vrouwen, wij zijn er van overtuigd dat het levensbeginsel der godsvrucht rein en krachtig in het vrouwelijk hart leeft, en dat de moeders Eva, jeugdig en oud, meer ware devotie (ook in Protestantsche beteekenis) bezitten, dan de magtige heeren der schepping, de Adams, met hunne wetenschappen, en drogredenen, en twijfelingen; maar het is evenmin te ontkennen, dat de orthodoxie, wanneer ze zich bij de vrouwen openbaart, met meer harde, meer bonte kleuren verschijnt, en de vrouw in vele opzigten prejudiciëert. Eigenlijk is het van niemand, die tot het zoogenaamde schoonere geslacht behoort, te vergen, dat zij, zelfs in de verte, iets weten van datgene, wat wij orthodoxie of neologie noemen; zij moeten die woorden schuwen als verzoekingen der oude slang, die haar tot de verbodene vruchten heenleidt: eerst demoedig aannemen, dan wat aangenomenis, gevoelen, en dan wat gevoeld is, in praktijk brengen, zietdaar de katechismus voor de vrouwen; als men haar geleerd, kritisch wil maken, is er veel leeds te voorzien, nog meer, als zij zich eens in het hoofd hebben gezet, om zichzelve daartoe te vormen. - De orthodoxie der vrouwen is als het spiegelgevecht der tooneelvertooningen in de balletten. Zij slaan er ook op los, maar het is zoo voor de leus; zij kunnen het niet in gemoede meenen; want zij verstaan er niets van, en wat zij er van verstaan, dat kunnen ze niet beoordeelen, en als zij beoordeelen, is het weder de getrouwe echo van den heer en meester, echtgenoot of broeder, die haar dikwijls - die booze mannen - maar wat voorpraten, om er zich af te maken. - Eene gevoelige, diep godsdienstige vrouw is een juweel; eene geforceerde orthodoxe, die u met hare kerkelijke leerstellingen onhandig naar het hoofd werpt, is een stuk geslepen glas. Nu is het intusschen zeker dat de mannen, die overal gaarne der vrouwen eene eereplaats inruimen, er op gesteld zijn, dat ook zij deelen, quand même, in het orthodoxe spiegelgevecht - en dit streelt de schoonere helft van het geslacht, en zij kiezen mede, ik beloof het u, partij. Zij scharen zich mede onder deze of gene banier; zij matigen zich mede het onvertrapte, het regtstreeksche kiesregt aan, waar het geldt dezen of genen orthodoxen gezochten redenaar of leeraar, en gij moogt het gerustelijk gelooven, wien zij eens, op deze wijze, in hare bescherming hebben genomen, die heeft magtige bondgenooten. Als de vrouwen de orthodoxie slechts gevoelen - begrijpen, toetsen op geldige gronden, dit blijft ter zijde - dan is het genoeg, dan trekken zij mede, paar aan paar, heldhaftig op, nevens en voor en achter den kerkelijken vaandeldrager, | |
[pagina 8]
| |
en de anders zoo zachte wezens verkrijgen iets van den aard der zuster Kenau, strijdlustiger gedachtenis. Daardoor vestigt zich ongevoelig bij onze waarde vrouwen eene mode-orthodoxie, die men eigenlijk nooit met grievenden ernst, maar liefst met vriendelijke ironie moest bejegenen. Wie toch zoude op eene oude of jonge dame in vollen ernst boos kunnen worden, als zij met radde tong en vlammend oog voor de kerkelijke stellingen van Calvijn, d'Outrein - of wilt ge meer moderne lichten - voor een Berlijnschen Krummacher of zijne medestanders in de bres springt; als zij u, met hare eigenaardige welsprekendheid, de oud-Gereformeerde praedestinatie-leer zoekt aan te prijzen, en dezelfde kracht en rijkdom van woorden bezigt, waarmede zij hare trage of oneerlijke dienstmaagd aan den keukendrempel te regt stelt? Of als zij zich in de mode ook hier schikken, en gelijk lammeren der groote kudde volgen, waar anderen haar voorgaan, zullen wij dit dan zoo hoog opnemen? Dàt ware eerst zonde, en verried weinig menschenkennis! - Is de vrouw uit den aard - 't is tot walgens toe herhaald, maar het is daarom toch waarheid - niet zeer nieuwsgierig? Welnu, als er ook iemand optreedt, die zich door scherp geteekende orthodoxie afteekent, en in de geschriften en gesprekken van den dag als zoodanig gesilhouetteerd wordt, zal zij en moet zij dan niet onder de eersten zijn om mede te gaan, mede te hooren, mede te gevoelen, mede te gelooven, mede in en boven de wolken geheven te worden, en een weinigje mede te dweepen? Ware het niet onmenschelijk om haar dit voorregt, dit amusement gebiedend te weigeren, en als nu - wij merkten dit reeds aan - bij alle mogelijke gelegenheden, der Damen schöner Kranz moet aanschouwd worden, dan kan het niet anders dan dat ook zij, onze kostbare levensbloemen, ook ter harer tijd, eens mede defileren in de gelederen der kerkelijk-regtzinnigen. - Het doet ook volstrekt geen kwaad, mits de lieve vrouwen, als de eerste of tweede gevoels-aandoening, de geestvervoering voorbij is, slechts weder getrouwelijk voor de huishouding, voor keuken en wasch zorgen, de kinderen verplegen, de dienstboden in orde houden, en als ze als waardige huismoeders weder op hare regte plaats verschijnen, het hoofd en de tong niet vol hebben met zaken die wel eens op den huiselijken vrede, ja zelfs op een mislukt middagmaal, of verwaarloosde linnenkast invloed konden uitoefenen. Gij ziet, lezer! dat wij de zaak, wat de vrouwen betreft, tamelijk ligt hebben opgenomen, en het hier lieten berusten bij een ridendo dicere verum van onzen ouden dichter. Om kort te gaan, en dit betoog, dat reeds niet al te kort is, te eindigen, de mode-orthodoxie is een van die teekenen des tijds, waaraan men zich aan de eene zijde moge ergeren, aan de andere vrij gerust blijft voor de toekomst. De ware regtzinnigen, die een echt Bijbelsch, ongeketend Christendom aankleven, en daarin zijn ingedrongen, zullen niet wenschen dat men hen uit mode dáár volge. Ieder die zocht en vond en vasthield, wat hem als eeuwige, onvervreemdbare waarheid geldt, laat een ander de keuze zijner overtuiging en van zijn stelsel, als hij er niet buiten kan, vrij; hij lokt den buurman of de buurvrouw niet met het vogelaarsfluitje, maar spreekt en verkondigt rondweg zijne overtuiging, en het moet hem onverschillig zijn, of anderen daarop een amen! of een anathema! laten volgen. Wil men nu, met geweld, eene of andere | |
[pagina 9]
| |
orthodoxie onder de menschen brengen, nu men doe dat dan maar, mits men eerlijke middelen beproeve, zoolang men er tijd, lust en geduld toe heeft; eindelijk zal de eenvoudige, zuivere waarheid toch het pleit winnen, en wij doen zekerlijk verstandig om stil te wachten, altoos scherp toeziende, totdat het eens zoo ver zal gekomen zijn. Spiritus Asper en Lenis. |
|