| |
| |
| |
Mengelwerk.
Eene episode uit den oorlog in Kaukasië.
(Verhaald door een Russisch Officier.)
De strijd van Rusland tegen de onder den algemeenen naam van Circassiërs bekende bergvolkeren van den Kaukasus, is welligt minder een aanvallende dan een verdedigende oorlog om de grenzen van het Russische rijk voor de invallen dier talrijke horden te beveiligen, die in de dertiende en veertiende eeuw schrik en verwoesting onder de volken van het noordelijk Europa verspreid hadden. Sedert omstreeks vijftig jaren vormt de regteroever van de Kaban-rivier de noordwestelijke grensscheiding tusschen de Kaukasische volksstammen en Rusland. Van de oevers dier rivier af strekken zich langs den voet van het lagere voorgebergte grasvlakten en bosschen uit, die als ware 't als neutraal gebied beschouwd worden. Langs de Russische grenzen heeft de regering versterkte dorpen laten aanleggen, die door kozakken bewoond worden en vijf of zes uren van elkander verwijderd liggen. Tusschen deze dorpen liggen kleine, insgelijks versterkte wachtposten, en tusschen deze laatste worden gedurende den dag sterke detachementen soldaten geplaatst, die bij het aanbreken van den nacht in de forten terugtrekken.
Het tot verdediging van dit gedeelte der grenzen bestemde leger wordt op 128,000 man geschat. De tegen een weinig talrijken vijand genomen maatregelen van voorzorg bewijzen genoegzaam van hoeveel gewigt de Russische regering de beveiliging van haar gebied tegen zijne vernielende strooptogten acht - maatregelen, waardoor intusschen de bergvolkeren niet verhinderd worden dikwijls den Kaban over te steken, kudden weg te rooven en gevangenen te maken, waarbij zij met eene inderdaad bewonderenswaardige stoutmoedigheid en snelheid te werk gaan.
Meest altijd voeren de Circassiërs zulke strooptogten des nachts uit, wanneer de soldaten naar de versterkte posten teruggetrokken zijn en uitrusten; omdat zij dan minder bevreesd zijn voor eene vervolging. Maar de kozakken hebben een bijkans onbedriegelijk teeken, waaraan zij de nadering van den vijand en zijn doordringen tot in de naburige bosschen herkennen. Die wouden namelijk worden door eene groote menigte van wolven bewoond, wier vreesselijk gehuil zich den ganschen nacht laat hooren. Zoodra nu die beesten hun gehuil staken en een plotselinge diepe stilte de woeste klanken vervangt, kan men verzekerd zijn dat de bergbewoners naar de vlakte afgedaald zijn en in de bosschen rondzwerven. Gemeenlijk zwemmen zij te paard de rivier over en dringen dan dieper op het Russische gebied door, om de in diepen slaap
| |
| |
liggende bevolking te verrassen. Even als de Indianen van Noord-Amerika gebruiken zij allerlei listen, om alle sporen van hunnen doortogt uit te wisschen of te bedekken, zoodat zij dikwerf even ongemerkt weder tusschen de grensposten door aftrekken als zij gekomen zijn. Worden zij echter ontdekt dan stijgen de Russen terstond te paard om hun den terugtogt naar het gebergte af te snijden, en behalen ook meestal de overwinning, omdat de Circassiërs door de vermoeijenis hunner paarden en door den buit waarmede zij beladen zijn, in het vechten belemmerd worden. Meestal zijn zulke gevechten zeer bloedig. Terwijl het eene gedeelte van den troep aan de Russen het hoofd biedt, tracht het andere den buit in veiligheid te brengen, en daarom slaagt men er slechts zeer zelden in hun de vrucht van hunne strooptogten wederom af te jagen. En deze invallen zijn zoo menigvuldig, dat de Russen zich somtijds genoodzaakt zien eene expeditie naar het gebergte te ondernemen, ten einde de volksstammen voor hunne rooverijen te tuchtigen.
Ten gevolge van een dezer nachtelijke invallen op het Russische gebied, waarbij de bergbewoners talrijke kudden vee geroofd hadden, besloot de generaal Sass, bevelhebber eener afdeeling van de bovengemelde kleine forten, tot eenen strooptogt tegen den stam der Abasseschessen, die tot de magtigsten van het gebergte behoorde. Het door dezen stam bewoonde land, de voetpaden en bergpassen die naar zijne dorpen leidden, kende de generaal slechts zeer weinig; maar men vindt hier als overal menschen genoeg, gereed om voor geld hun vaderland te verraden. Verscheiden Circassiërs boden aan om als gidsen te dienen.
De generaal liet een dier mannen bij zich komen, toonde hem een volle beurs en beloofde ze hem, indien hij de hem opgedragen taak met naauwgezetheid vervulde. Vervolgens gaf hij hem een sterk zilveren zakhorologie met den last om alléén naar het hoofd-dorp der Abasseschessen te gaan, en wel juist zoo alsof er een korps troepen op hem volgde, om derhalve overal, waar de troepen wegens moeijelijkheden van het terrein of het overzetten van rivieren zouden worden opgehouden, insgelijks zoolang te vertoeven als voor het overwinnen dier hinderpalen noodig zou wezen, en terstond na het doel zijner reis bereikt te hebben terug te keeren, na naauwkeurig opgelet te hebben hoe dikwerf gedurende zijne heenreis de wijzer van het horologie rondgeloopen was. Want de generaal wilde weten hoeveel tijds een klein legercorps noodig zou hebben om het dorp te bereiken, indien het zich een weinig vóór zonsondergang op marsch begaf.
Het was in het midden van October, een jaargetijde waarin dikke nevels de bergen bedekken, en ze dikwijls geheel aan ons gezigt onttrokken. Maar juist van die omstandigheid wilde de generaal partij trekken om zijnen marsch door het gebergte bij dag voor den vijand verborgen te houden.
Toen de afgezonden Circassiër terugkeerde bevond de generaal dat de afstand tusschen zijn hoofdkwartier en de legerplaats der Abasseschessen te groot was om hem in éénen nacht te kunnen afleggen. Desniettemin beval hij nog dien eigen avond aan de troepen zich gereed te houden, want hij had besloten gedurende den nacht een geforceerden marsch te doen om voor het aanbreken van den dag eene bergkloof te bereiken die hem door den gids als uitnemend geschikt voor een bivouacq afgeschilderd was.
| |
| |
Daar wilde hij den ganschen dag in diepe stilte vertoeven. In zulk een stelling mag geen soldaat vuur aanleggen, of rooken, noch zelfs een woord spreken; want het minste gedruisch zou onmisbaar de aandacht der bergbewoners tot zich trekken en het geheele leger in het grootste gevaar brengen. Daarom wordt ook bij de Russische troepen in den Kaukasus elk paard dat gewoon is te hinniken, als onbruikbaar voor de dienst aan de grenzen, door de kozakken gedood.
Ik verzocht van den generaal Sass vergunning om de expeditie te mogen bijwonen, en verkreeg mijnen wensch. Terstond na zonsondergang werd bevel gegeven om op te breken. Wij marscheerden met den meesten spoed en zoo stil mogelijk naar het gebergte. Eenige Circassiërs van met ons bevriende stammen maakten de voorhoede uit. Daarop volgde de generaal Sass, op een schimmel gezeten en gevolgd door een kozak, die zijn pijp, zijn sabel en zijn jagtgeweer droeg; want hij was gewoon altijd zonder wapenen te rijden. Na hem kwamen de officieren van den staf, daarop een half regement kozakken van 1200 man en een bataillon infanterie van 1000 man met eene bergbatterij van 4 stukken met den benoodigden trein. De snelheid waarmede onze voorhoede in het gebergte doordrong, en de weinige breedte der voetpaden en holle wegen gaven aan onze kolonnes een lengte die aan hare sterkte geenszins geëvenredigd was: de generaal scheen echter daarin geen bezwaar te vinden.
Nadat wij dezen eersten nacht voortgemarscheerd waren en den volgenden dag aan den voet van de bergketen doorgebragt hadden zonder ontdekt te worden, gingen wij bij het vallen van den avond weder op marsch totdat wij na eenige uren aan den voet eener hemelhooge steile rots aankwamen, langs welken men met onbeschrijfelijke moeite een kronkelend voetpad had uitgehouwen, zoo naauw dat wij er slechts één voor één op konden voorttrekken. Naauwelijks hadden wij eenige schreden op dezen gevaarlijken weg gedaan, toen wij eene niet minder hooge rots zagen, wier top naar onzen kant overhelde en aan den voet waarvan insgelijks een voetpad uitgehouwen was, nog smaller dan het eerste. De kanonnen moesten van de affuiten genomen en in eene soort van hangmat door twaalf man gedragen worden, terwijl de losse stukken der affuiten op den rug der kanonniers gepakt werden.
Men kan zich geen denkbeeld vormen van al de maatregelen van voorzorg die genomen moesten worden, omdat het minste gedruisch, door de echo tot in de verst verwijderde dalen voortgeplant, onze aanwezigheid op deze gevaarlijke plaats verraden zou hebben. En waren wij ontdekt geworden dan zou een terugtogt onmogelijk geweest zijn; wij zouden tot den laatsten man onder de door den vijand naar beneden gewentelde rotsblokken verpletterd of door de kogels zijner buksen gevallen zijn. Op dit oogenblik gevoelde een ieder de uitgestrektheid van het gevaar en er heerschte dan ook het diepste stilzwijgen. Zelfs onze paarden schenen de hoeven zachter neêr te zetten, als hadden zij besef van het gevaar waarin wij ons bevonden. Intusschen werd onze marsch door geen ongeval gestoord, en weldra hadden alle troepen en de geheele pakkaadje het einde van dezen moeijelijken weg bereikt.
Het was nog geheel nacht toen wij op zoo korten afstand een dorp voorbij trokken, dat wij het gekraai der hanen en het hondengebas konden hooren. Gelukkig wisten de bewoners niet dat wij hun
| |
| |
zoo nabij waren. Intusschen achtte de generaal het voorzigtig twee van onze Circassische vrienden hier achter te laten om hen gade te slaan. Eensklaps stak een onzer gidsen de hand omhoog. Dit signaal werd terstond langs de geheele linie herhaald en zoo goed verstaan dat het gansche corps plotseling als door een tooverslag stilstond. Een oogenblik daarna klommen de ruiters van hunne paarden. Niemand die zulk een zonderling tooneel niet heeft bijgewoond kan zich een denkbeeld vormen van de buitengewone regelmatigheid, waarmede elke beweging uitgevoerd werd. Rondom ons lag de natuur in diepe stilte begraven. De heldere hemel, met tallooze starren bezaaid, de koele nachtlucht, bezwangerd met de geuren der in de dalen gelegen bloemrijke weiden, wekten gewaarwordingen in mij op, waarvan de herinnering nooit bij mij zal verflaauwen.
De generaal kwam zacht naar mij toe. Terwijl hij mij met de ééne hand een wenk gaf om op den grond te gaan zitten, wees hij met de andere naar het oosten, waar een ligte schemering het naderen van den morgen verkondigde. De roodachtige schijn aan den oostelijken horizon contrasteerde zonderling met de diepe duisternis die in de klove heerschte waar wij ons zoo onverwachts opgehouden zagen. Op een afstand van ongeveer tweehonderd passen ontwaarde ik in de door den generaal aangewezen rigting twee Abasseschessen, wier scherpe omtrek zich op den licht wordenden hemel afteekende, en die zich van tijd tot tijd naar den afgrond vooroverbogen, alsof zij naar de reden van het gedruisch vorschten, dat door de stilte van den nacht tot hunne ooren doorgedrongen was. Duidelijk hoorde men hen spreken tegen een derden, die een weinig meer achterwaarts stond. Men moet langen tijd aan den oorlog in het gebergte deelgenomen hebben om op zulk een afstand en bij een zoo duisteren nacht iets van dien aard waar te nemen. De oogen der Kozakken en Circassiërs zijn gewoon de duisternis te doordringen en de kleinste voorwerpen op grooten afstand te onderscheiden. Zoo ben ik ook overtuigd dat de geheele troep op hetzelfde oogenblik waarop het sein om stil te staan gegeven werd, ook de reden daarvan begrepen had. Uit het gesprek der beide vijanden was het duidelijk dat zij het gerucht gehoord hadden en het alléén omtrent de aanleidende oorzaak daarvan niet eens waren. De een verzekerde dat het de voorhoede van een Russisch korps was, terwijl de ander het aan wilde dieren toeschreef.
Indien zij de waarheid ontdekt hadden, dan zouden zij onverwijld een groot vuur op den berg aangestoken hebben; andere vuren op de verder afgelegen bergen zouden daarop gevolgd, en zoo doende het geheele district binnen weinig tijds in rep en roer geweest zijn. Naar de berekening van den generaal kon het bataillon infanterie, dat de achterhoede uitmaakte, nog niet bij het straks vermelde gevaarlijke voetpad aangekomen zijn. Het was dus blijkbaar dat de goede uitslag der onderneming en zelfs de veiligheid van het gansche legercorps van het verdwijnen dier twee vijandelijke vedette's afhing. Op een gegeven teeken naderden twee jongelingen den generaal; zij fluisterden hem eenige woorden in het oor, en terstond gingen zij op den grond liggen en begonnen langzaam de met digt struikgewas begroeide helling van den berg op te klimmen, waarop de twee vijanden stonden. Met angstige spanning wachtten wij den afloop van het drama af, waarvan wij zoo aanstonds getuigen
| |
| |
zouden wezen, en dat onze belangstelling te meer gaande maakte vermits het daarbij niets geringers gold dan ons leven en onze eer. Onze oogen waren onveranderlijk op de beide schildwachten gevestigd, die geen gerucht meer hoorende op den grond waren gaan zitten. Kort daarna rees de één weder op en scheen naar beneden te staren; een zwart ligchaam was hem genaderd, en wij hoorden plotseling een dof geluid als van een onderdrukten gil, waarop hij nederviel. Te gelijker tijd zagen wij den anderen schildwacht, die was blijven zitten, eenige oogenblikken met een anderen man worstelen en beiden te zamen de hoogte afrollen. Terstond daarop verschenen op den top van den heuvel twee mannen die eenige teekenen gaven, en na weinige minuten waren onze beide jonge lieden weder bij den generaal en gaven hem de verzekering dat alle gevaar geweken was.
De generaal gaf bevel om voorwaarts te trekken, en wij gingen met verdubbelden spoed op marsch, om den verzuimden tijd in te halen. Ondertusschen werd het aan den oostelijken hemel lichter. Wij bereikten in korten tijd eene bergvlakte, aan welker kant het dorp lag, dat het doel van onzen togt was en waartegen onze aanval gerigt zou worden.
De dorpen der bergbewoners in den Kaukasus gelijken naar kleine vestingen. Zij bestaan uit een menigte huizen, die niet in geregelde orde, maar zonder groote tusschenruimte naast elkander staan, en door een vrij hoogen muur van gebakken steenen of een digte levende haag omringd zijn, waarin zich een of twee openingen bevinden die gedurende den nacht gesloten worden. Van de hoogte waarop wij ons bevonden zagen wij in het dorp verscheiden vuren branden, een zeker teeken dat de vijand onze aankomst volstrekt niet vermoedde en zich volkomen veilig achtte. Honderd kozakken ontvingen den last om in stilte en met de grootste behoedzaamheid naar het dorp te trekken en aan den éénen ingang post te vatten; honderd andere werden evenzoo naar den tweeden ingang gezonden. Nadat alle maatregelen genomen waren ging de generaal op zijn gemak op een grooten steen zitten, en liet door een kozak zijne pijp aansteken.
Ik vroeg hem waarom wij niet onmiddellijk aanvielen, terwijl het gansche dorp nog in slaap lag. Hij antwoordde bedaard: de honden zullen wel van zelve het sein tot den aanval geven. In het eerst verstond ik niet wat hij daarmede zeggen wilde, maar toen bij de eerste stralen der zon de Muezzins hunne stem verhieven om het Mohammedaansche volk tot het gebed te roepen, begreep ik zijn onverstaanbaar antwoord. Want bij het eerste woord der Muezzins begon de aanval die met een salvo uit het klein geweer geopend werd; daarop bestormden de kozakken de pallissaden, braken de poorten open en drongen in het binnenste van het dorp door. De Circassiërs waren spoedig op de been en er begon thans eene slagterij zooals zij bij deze soort van oorlogvoeren slechts al te dikwerf voorkomen maar geheel onvermijdelijk zijn. De vijanden verdedigden zich als leeuwen. Elk huis was een kleine vesting, waarvoor een goed aantal kozakken dood of gekwetst bleef liggen. Men zag vrouwen, kinderen, grijsaards met dien wanhopigen moed strijden, dien de liefde voor de eigen haardstede en voor het vaderland in kan boezemen. Terwijl de helft onzer soldaten vocht, zocht de andere helft de stallen op om de paarden, runderen en schapen weg te voeren. Zoodra
| |
| |
de buit groot genoeg geacht werd, liet de generaal den terugtogt blazen.
Gedurende het gevecht waren onderscheiden bewoners naar de naastbijgelegen dorpen gesneld om hulp tegen den vijand te zoeken. En naauwelijks hadden wij onzen terugtogt begonnen of wij zagen eenige ruiters, later zelfs talrijke afdeelingen der Circassiërs op onze flanken, die allen in de grootste haast en in dezelfde rigting naar het gebergte joegen zonder ons aan te tasten. Verwonderd over deze manoeuvre vroeg ik den generaal, wat zij beteekende? Dat zou ik vroeg genoeg zelf zien, antwoordde hij.
Toen wij weder aan het gevaarlijke voetpad waren gekomen dat wij schertsenderwijs onze Thermopylae noemden (want een handvol volks zou voldoende geweest zijn om ons geheele korps te vernielen), - vonden wij het door onze infanterie bezet, die onzen terugtogt tot aan den ingang van een omstreeks vier wersten verder gelegen woud dekte, waarin zich een uitgehouwen plek van omtrent vierhonderd voet in doorsnede bevond. Deze voor het houden van een bivouacq uitnemend geschikte plek, was tot verzamelplaats voor de troepen aangewezen. De Circassische ruiters die ik zoo haastig had zien voorbij jagen, hadden het op dezen engen doortogt gemunt, maar waren door onze infanterie zoo krachtig afgeslagen dat zij de hoop om ons tegen te houden moesten opgeven.
Wij hadden eenige gevangenen gemaakt. Gedurende de verwarring die op de overrompeling van het dorp gevolgd was, waren zij door elkander op de karren geworpen, waarop de pakkaadje en de buit vervoerd werd. Toen wij de verzamelplaats bereikt hadden, gaf de generaal, die gedurende het gevecht even koel en onbuigzaam was als hij zich na de overwinning deelnemend en goedhartig betoonde, bevel om de gevangenen van de karren te verlossen en ze met de meeste zachtheid te behandelen. Het waren vrouwen, kinderen en grijsaards, allen in den slaap verrast en dien ten gevolge half naakt. De kinderen werden aan de moeders teruggegeven; men verdeelde pelzen en dekens, en maakte voor de vrouwen die tot eene meer aanzienlijke klasse schenen te behooren, bedden gereed. Onder de gevangenen bevond zich ook eene prinses, of beter gezegd de dochter van een der magtigste opperhoofden van den stam der Abasseschessen, welke zich dien nacht toevallig in het dorp bevonden had. Dit jonge meisje, dat een buitengewone schoonheid bezat, werd de heldin van een merkwaardige episode, die wij zoo aanstonds zullen mededeelen.
Terwijl onze soldaten met het bereiden van hun avondmaaltijd bezig waren, vroeg ik den generaal wat er van de talrijke ruiters geworden was, die wij vroeger op den kam van het gebergte gezien hadden? In plaats van mij te antwoorden, vroeg hij op zijne beurt: - Hoeveel Circassiërs denkt gij wel dat op dit oogenblik rondom ons in het bosch verzameld zijn? - Tot mijn groote verbazing vernam ik dat de geheele stam opgestaan was, en dat meer dan tienduizend vijanden het woud omsingeld hadden om ons aan te tasten. Ik kon mij niet weêrhouden om een onrustigen blik rondom mij te werpen, toen ik op een afstand van omstreeks honderd passen van den zoom des wouds een lange linie van onze scherpschutters ontwaarde, die deels op den grond waren gaan liggen, deels achter boomstammen of struikgewas verscholen waren, hunne geweren gereed houdend maar te gelijker tijd eene volmaakte onbeweeglijkheid in acht nemend.
| |
| |
Een oogenblik daarna kraakte een vreesselijk salvo uit het klein geweer; het waren de Circassiërs, die ons aantastten. - Welkom hier! - riep de generaal terwijl hij beleefd den hoed afnam. Een tweede salvo bragt ons een hagelbui van kogels, die aan alle kanten rondom ons in den grond sloegen. Wij verroerden ons niet. De Circassiërs hadden het plan om ons vrees aan te jagen. Verwonderd over ons zwijgen en aangemoedigd door onze onbeweeglijkheid, naderden zij onze legerplaats en waagden zich in het lage struikgewas waarin onze scherpschutters lagen. Ieder van deze kon nu een man voor zijne rekening nemen, en zoo kwam het, dat toen het sein om te vuren gegeven werd, een groot aantal Circassiërs dood of gewond nederviel; terwijl de anderen overhaast aftrokken laadden onze soldaten hunne geweren op nieuw. Maar de Circassiërs lieten zich niet afschrikken. Zij tastten bij herhaling aan, maar moesten ook telkens met groot verlies weder aftrekken. Ook wij hadden een gevoelig verlies geleden, maar alle pogingen van den vijand konden ons niet bewegen om onze legerplaats eerder te verlaten, dan nadat onze maaltijd afgeloopen zou zijn.
Op eenigen afstand ontwaarden wij honderdvijftig tot tweehonderd Circassische ruiters, die ons met een nieuwen aanval schenen te bedreigen. Vijftig kozakken werden tegen hen afgezonden en achter dezen liet de generaal de vier kanonnen die met schroot geladen waren, voortrukken. Zoodra de Circassiërs de kozakken zagen naderen, stieten zij een vreesselijk geschreeuw uit, terwijl zij hunne sabels boven het hoofd zwaaijend zich tot den aanval gereed maakten, toen eensklaps de kozakken hunne gelederen openden en de artillerie vuur gaf. Menschen en paarden, dooden en gekwetsten vielen door en over elkander en vormden een verwarde massa, die zich als een onverwinnelijke hinderpaal aan de kozakken in den weg stelde. Nadat de schrik, die de Circassiërs bevangen had, een weinig bedaard was, naderden zij weder om hunne dooden en gekwetsten weg te voeren. Ook wij hadden dooden en gekwetsten genoeg, die wij genoodzaakt waren mede te nemen, omdat het in dit land, als in vele andere landen van Azië en Afrika, voor een schande gehouden wordt, de dooden in de magt des vijands achter te laten. De lijken werden op de paarden gebonden. Om de gekwetsten te transporteren werden uit boomtakken ruwe draagbaren vervaardigd, waarvan de vier uiteinden in dier voege aan de stijgbeugels van twee paarden bevestigd werden, dat het eerste paard vooruitging en het tweede achter de draagbaar volgde. Eene afdeeling kozakken werd gelast het transport gekwetsten te bewaken; eene andere afdeeling kozakken was met de zorg voor den buit belast en maakte de achterhoede van het hoofdcorps uit. De generaal bevond zich met een uitgelezen detachement bij de achterhoede.
Zoo marscheerden wij, door kudden rundvee, wagens, dooden, gekwetsten en gevangenen niet weinig belemmerd, langzaam en meest langs ongebaande wegen voorwaarts. Gedurende den terugtogt was het boven vermelde jonge meisje op een paard gaan zitten dat zij onder de buit gemaakte voor het hare herkend had. Zij werd door een der met ons verbondene Circassiërs bewaakt, aan wien de generaal uitdrukkelijk aanbevolen had haar geen oogenblik uit het oog te verliezen. Zij droeg een langen sluijer die van het hoofd tot de voeten nederhing, zonder echter hare gelaatstrekken, waarop een eigenaardige uitdrukking van neêr- | |
| |
slagtigheid en zachtmoedigheid lag, en met name hare oogen te bedekken, die zij steeds op de bergen gevestigd hield. Naar mate wij ons van deze verwijderden, vertoonde zich op haar engelachtig gelaat een diepe wanhoop. Op hetgeen haar omringde verwaardigde zij zich naauwelijks eenen blik te werpen, en in diep gepeins verzonken gaf zij op de vriendelijkste toespraak geenerlei antwoord. Intusschen werd zij kalmer en opgeruimder naarmate wij het doel van onzen marsch naderden. Eenige officieren die even als ik in het lot der schoone gevangene belang stelden en zich over deze gunstige verandering verheugden, deelden hunne opmerking aan den generaal mede. Maar deze was in de politiek een echt scepticus, en vermoedde terstond dat het jonge meisje eenig kwaad oogmerk had, weshalve hij aan den haar geleidenden Circassiër verdubbelde waakzaamheid aanbeval.
Nadat wij verscheiden afgronden en bergstroomen overgetrokken waren, en verscheiden nachten zonder ander beschutsel dan onze dekens konden opleveren, op den grond doorgebragt hadden, bereikten wij eindelijk den oever der Chadsa, wier bruisende golven, in haren loop door ontzettende rotsblokken gestuit, schuimend in een verrukkelijk schoon dal nederstorten. De overtogt van deze rivier leverde groote moeijelijkheden op, men beproefde dien op eene plaats welke daarvoor geschikt scheen te zijn; de infanterie en kavallerie bereikten zonder ongeval den overkant, maar toen de beurt aan de artillerie kwam, geraakte een kanon met het affuit in de diepte en kon er slechts na eenige uren arbeids weder uitgebragt worden. De gevangenen en de pakkaadje werden op eene hooger op gelegen plaats overgezet.
De generaal was bij de troepen gebleven en hield het toezigt over de redding van het kanon, toen wij eensklaps een luid geschreeuw hoorden, en een wit voorwerp door een zwart gevolgd pijlsnel te midden der schuimende golven zagen voorbijdrijven. Het was de jonge Circassiërin en haar bewaker. In het midden der rivier aangekomen had zij zich van het paard geworpen, en de getrouwe wachter was haar terstond achterna gesprongen om haar te redden. Twintigmaal was hij op het punt om door de golven verslonden of tegen de rotsen verbrijzeld te worden eer hij haar bereiken kon, en toen hij haar eindelijk met krachtige hand gegrepen had en naar den oever wilde brengen, ontsnapte zij hem op nieuw. Andermaal greep hij haar, en nu sloeg zij hare armen om zijn lijf en trachtte hem met zich in de diepte te doen zinken. Wij waren getuigen van die vreesselijke worsteling. De Circassiër, een jong man van buitengewone ligchaamskracht, was bijna het slagtoffer zijner trouw geworden, daar hij liever omkomen dan den hem toevertrouwden buit verliezen wilde. Het meisje daarentegen wilde liever sterven dan in gevangenschap leven. Aller blikken waren op de strijdenden gerigt; ieder hield den adem in; geen woord, geen kreet, geen beweging verried de hooggespannen belangstelling. De Circassiër kon zich slechts met de grootste moeite uit de armen van het meisje los wringen, maar liet haar daarbij weder ontglippen. Zij verdween onder de golven om terstond daarna weder boven te komen. Nu vatte de Circassiër haar bij de lange hairen en sleepte haar uitgeput van vermoeijenis aan den oever. De worsteling had een half uur geduurd.
Sidderend, maar niet overwonnen, stond het meisje op den rotsachtigen oever; haren sluijer had zij gedurende den strijd
| |
| |
in de rivier verloren, zoodat zij slechts met een wit hemd bekleed was 't welk zich door het water vast rondom haar schoone vormen vlijde. Het zwarte hair golfde over boezem en heupen naar beneden; de schoone dweepachtige oogen waren voortdurend op de rivier gerigt en schenen met eene soort van wanhopig verlangen in den afgrond te staren.
De generaal Sass trad nader bij haar en beschouwde haar een oogenblik, zonder een woord te spreken. Toen wendde hij zich tot een der met ons verbonden Circassiërs en vroeg: - Hoeveel Russische gevangenen zou de vijand voor dat jonge meisje uitwisselen? - Zes, - was het antwoord. - Neemt haar dan mede, en brengt mij morgen zes Russische gevangenen, - sprak de generaal. Het opperhoofd der Circassiërs vatte de regterhand van den generaal, bragt die aan zijn voorhoofd en kuste ze toen ten teeken van gehoorzaamheid en dankbaarheid. Terwijl de jonge trotsche gevangene den generaal voorbijging nam zij hem met verachtelijke blikken van het hoofd tot de voeten op en hulde zich in een nieuwen sluijer. Daarop verloren wij haar uit het oog.
Den volgenden morgen verschenen de zes tegen haar ingewisselde gevangenen in onze legerplaats. Onze expeditie tegen de Abasseschessen liep niet zonder groote verliezen af. Wij werden voortdurend door de onvermoeide bergbewoners verontrust, zoodat onze marsch een aanhoudend gevecht was. Eerst toen wij het einde van het gebergte bereikt hadden en weder in het vlakke veld waren, staakten zij hunne vervolging, en na eene afwezigheid van tien of twaalf dagen keerden wij in onze forten en kantonnementen terug.
|
|