| |
Vrijheid, gelijkheid, broederschap.
(Leerrede door A. Coquerel, uitgesproken den 5den Maart. - Paris, J. Cherbuliez.)
Drei Worte nenn ich euch, inhaltschwer. Sie gehen von Munde zu Munde.
von schiller.
O gruwel! - o jammer! - o schrikbarende tijding! Ook op den kansel de drie ijzingwekkende woorden, waarbij de Rus en de Kroaat, en menig trouwhartig Nederlander verbleekt! - de leuze der republiek in den mond van eenen Christenleeraar! de taal der oudere koningsen koninginnen-moordenaren, op de lippen van eenen prediker! Waar zullen we ons nu bergen, als de republiek, in de gedaante van eenen welsprekenden kerk- | |
| |
redenaar, mede de trappen van den preekstoel beklimt, en zich niet meer schaamt, om luide uit te roepen: Ook hier vrijheid, gelijkheid, broederschap! Goede brave liên, landgenooten, die deze leerrede van A. Coquerel, nog niet anders, en niet beter kent, dan bij geruchte, of bij verminkt partijdig uittreksel in sommige dag- of maandbladen, - wij kunnen beginnen met u gerust te stellen. - De Fransche, en bij name de Parijsche driehoofdige Cerberus, die u zoo vreesselijk aanblaft, is hier in eene driekleurige vredevlag herschapen, en gij kunt gerustelijk zonder schade voor uw Christelijk, oudvaderlijk (Heidelbergsch of Dordsch) geloof, de sierlijke rede, liefst onvertaald, ter hand nemen. 't Is geen republikeinsch vergif, geene dosis arsenik, en uw biechtvader, wanneer gij er een' op nahoudt, zal u de absolutie geven, wanneer gij deze leerrede hebt gelezen en herlezen. - Maar toch, zegt ge, is het wat te kras, wat te erg, wat te overloijaal, om ook al met die drie, zeer omineuse woorden, op den kansel te treden, om ze daar te durven uitspreken. - Ja, vrienden! wanneer een der heeren predikers in den Haag b.v., of te St. Petersburg b.v., daarmede had gedebuteerd, wij zouden u dit gaarne toegeven. Men hecht aan deze drie woorden onbedenkelijk de nevenbegrippen van omvergeworpen troonen, verjaagde, gevangen, of onthoofde koningen, loeijende volkshoopen, vertrapte kroonen, bloedige executiën. Intusschen blijkt het, bij meer bedaard en onpartijdig nadenken, dat er
aan dit drietal een zeer verstandige, menschelijke, Christelijke zin, kan en moet gehecht worden; dat ze zeer goedgekeurd, aangenomen, zelfs aanbevolen kunnen worden, mits men zich gelieve te houden aan den echten, oorspronkelijken, verheven zin. Zeer zeker, er bestaat een groot verschil wanneer Robespierre, Marat, Danton, of Athanase Coquerel deze woorden uitspreken. Wij verheugen ons om die reden, dat een echt vrijzinnig, geleerd en krachtig redenaar, zich dezer gruwelijk miskende volks-leuze heeft aangenomen, en als pleitbezorger voor dezelve is opgetreden. - Wat ons en onze kerk betreft, zouden we voor het tegenwoordige niet gaarne zien, dat onze predikers zulk een thema aan het hoofd hunner leerrede plaatsten. Waarom niet? Niet omdat er - Coquerel's voortreffelijk stuk bewijst dit - geene Christelijke elementen in de drie begrippen: vrijheid, gelijkheid, broederschap liggen opgesloten; niet omdat deze woorden, eo ipso, uit derzelver aard uit den Booze zijn - maar omdat onze goede, brave, beste, trouwe Hollanders, over het algemeen op de hoogte der eerste, duistere, alles verpletterende revolutie in Frankrijk bleven staan, en met onbegrijpelijk veel moeite, het groote verschil tusschen de jaren 1793 en 1848 bevatten, omdat ze aan het denkbeeld ‘revolutie en republiek’ het vreesselijke nevenbegrip eener guillotine, van onbetaalde, nietige Fransche Bons, (lees met de alpha privativum: a-bons, niet-bons) hechten; de huiveringverwekkende voorstelling van eene zeer lage beursnotering (het grootste onheil voor een vaderlander), onbetaalde renten enz. - De waarde landgenooten, hoe hoog ze ook in cultuur gestegen zijn, worden nog altijd bij voorkeur, waar het zekere groote, verhevene en rijke begrippen geldt, door den ouden Mammon getravailleerd. - Niet altijd rekenen zij de waarde der dingen, en der zaken naar waarheid, maar naar de waarde der effecten-bezittingen; en misschien dat menig deftig hoorder, die anders heel
wat in de mars en in het
| |
| |
hoofd heeft, angstiglijk aan zijne brandkas of effecten-trommel zoude denken, als een Nederlandsch prediker hem op den kansel eene aanprijzende rede voordroeg, over vrijheid, gelijkheid en broederschap. 't Is ook hier al weder: 's lands wijs, 's lands eer; maar wij mogen onze waardige, verstandige, trouwhartige landgenooten een weinigje meer onpartijdigheid ten dezen opzigte toewenschen. - De meeste vrienden onder ons kunnen daar nog wel iets van bergen en opdoen, zonder schade voor land en stad, voor hoofd en hart.
Geheel vervuld en opgewekt door den indruk der omwenteling, ontboezemt de rijkbegaafde spreker zijn gevoel op den eersten Zondag, waarop hij het woord voerde voor eene talrijke schare. - De hoorders zullen, reeds voordat zij den beroemden redenaar zagen, met hem in datzelfde nationale gevoel gedeeld hebben - de zamenstemming tusschen spreker en hoorders kon in die dagen - den 5den Maart - 14 dagen na den grooten sprong door de ton, niet problematisch zijn. - Intusschen verklaart de gekozen tekst dadelijk het standpunt, waaruit Coquerel de beweging, bij uitnemendheid, de beweging, beschouwt: Jerem. XXIX:6, (7) ‘Zoo heeft de Heer gesproken: zoekt den vrede der stad, waar de Heer u heeft gevestigd, want in zijne vrede zult gij den vrede hebben.’ Jammer alweder, dat hier de vertaling minder juist, zeer vrij is. Wanneer wij ons eerstelijk bij vader v.d. Palm bepalen, leest ge heel wat anders: ‘En zoekt den vrede der stad werwaarts Ik u gevankelijk heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot den Heere; want haar vrede zal ook uw vrede zijn.’ Wilt ge er vader Luther nevens leggen, wederom anders: ‘Suchet der Stadt Bestes dahin ich euch habe lassen wegführen, und betet für sie zum Herrn, denn wenn's ihr wohl geht, so gehts euch auch wohl.’ - Vrij, naïf, overgebragt. - Gij ziet lezer! uit dit staaltje, dat het met de vertaling van het Oude Testament nog niet zoo geheel in's reine is, en de verschillende overzettingen eene latere, eenparige revisie behoeven, die ook wel eens komen zal, als de tijd daarvoor gekomen is. - Nu tot de leerrede teruggekeerd. - Zij is, zoo als ze voor ons ligt, niet van top tot teen gesmaldeeld en gevierendeeld, in grootere en kleinere apartementen, die onder één dak, het thema, zijn opgebouwd; die verbazende, keurslijfmatige houding ontbreekt hier. - De allesbeheerschende rhetorica heeft hier met de deelen en onderdeelen, op de logische goudschaal
afgewogen, niets te maken gehad, zoodat men op elk presenteerbordje juist zooveel zoude krijgen, als er op liggen kan, zonder dat er iets over den rand heenloopt. Deze methode (en zij heeft onbegrijpelijk veel voordeel), kon deze maal den man, dien de warme revolutie-dagen nog in het hoofd en hart spookten, niet toelagchen. Ook was deze rede, luidens de annonce achter den titel, eene improvisatie, en daar wordt alles zoo naauw niet genomen, althans niet zoo naauw, als door de scherpziende Nederlandsche recensenten, die den divident op den kansel voor de letteroefenende balie roepen, en de logische, homiletische, rhetorische doodzonden, peccata omissionis, en de peccata commissionis, met onbarmhartige naauwkeurigheid aanwijzen. Neen, de Fransche prediker had één hoofddenkbeeld, ook reeds in het hart, als levensbeginsel op den kansel medegebragt. Wilt ge het hooren, maar verschrikt niet te erg, brave, trouwe,
| |
| |
landgenooten, en loopt nog niet weg met beide de handen voor de ooren: ‘Liberté, Egalité, Fraternité, ces motsla ont été des mots Chretiens avant d'être des mots politiques: il s'agit de les prendre et de les appliquer dans une signification Chretienne....’ (p. 8). Zijt ge nu ten minste een weinig van uw eersten schrik bekomen en gerustgesteld? Zoo, niet waar, vrienden! kan het toch nog wel door den beugel? Ge zijt zoo verstandig en gemoedelijk; maar welligt hebt ge er nooit aan gedacht, dat de drie ijsselijk slechte woorden, deze verba fulminantia, uit den aard echt Christelijk, alzoo voor u in allen deele aanbevelingwaardig zijn. - Intusschen zult ge in den verderen loop der rede, afgezien van vrijheid, gelijkheid en broederschap, wel iets aantreffen, dat u minder aanstaat; want Coquerel is een voorstander van den vooruitgang. Hij predikt, als maarschalk Blücher, zijn theologisch - voorwaarts! ‘Cette insatiable ardeur de progrès n'a rien qui nous étonne, nous mes frères, à qui le Christianisme révèle la nature humaine. L'idée, l'espoir, l'attente du progrès est naturelle à l'homme. C'est Dieu qui l'a mise en notre âme; c'est Dieu qui nous a proposé ce but, c'est Dieu qui nous porte à vouloir que le jour de demain soit meilleur que celui d'hier, et même que le jour d'aujourd'hui.’ (pag. 10). - Nu zet ge toch een bedenkelijk, treurig gezigt, gij mannen des behouds! voorstanders van het stationnaire, erfvijanden van alle vooruitstrevende, ontwikkelende pogingen - verdedigers der oude bolwerken - dat gaat u wat te ver, dat slaat door, zouden wij in onze jeugd gezegd hebben - progrès - altijd progrès! - zelfs naar den wil, naar de orde, naar de impulsie van God, den Oneindige? Ja, wat zullen we hier op zeggen - om toch iets te zeggen: wanneer gij ons uit de
Openbaring ook een God des behouds, van den teruggang, van den stilstand, apocalyptisch kunt aantoonen, dan zullen we nader spreken, vrienden! Vooreerst schijnt het ons een zuiver, diepzinnig, onwedersprekelijk Christelijk begrip, dat alles in gelijkmatige ontwikkeling, naar een hoog en heerlijk einddoel wordt heengevoerd, en dat zelfs de groote, de ongehoorde wereldgebeurtenissen, door den Almagtigen aan dat einddoel worden dienstbaar gemaakt. - Dat gij, mannen van den stilstand of van den teruggang, uwe zeer goede en gegronde redenen hebt, waarom ge dit, al gelooft ge het ook met uw hart, met den mond tegenspreekt - dat weten we reeds voorlang, maar dat doet eigenlijk, wat de zaak zelf betreft, niets af. - Coquerel pleit voor een progressief Christendom, en vindt de aanwijzing daarvoor in de drie, door hem als Christelijk geijkte, begrippen - vrijheid - gelijkheid - broederschap. - Hij toont in geleidelijke opklimming, dat deze gronddenkbeelden, door den Éénigen Meester zelf op den voorgrond gesteld, inhaerent zamengevlochten zijn met den echt Christelijken geest, maar vooral beijvert hij zich, en dit zal u, goede liên, nu geheel van den eersten republikeinschen schrik doen bekomen, om het misbruik, ja het gevaar der drie revolutie-woorden aan te toonen. Hij beperkt de vrijheid binnen de grenzen eener verstandige orde en onderwerping aan de wetten. De gelijkheid, ook wat het communisme betreft, wordt tot het ware standpunt teruggebragt: de door God geordende verdeeling tusschen rijk en arm, en de broederschap in den hoogeren zin, als door het Evangelie alleen gewettigd, gewaarborgd, aangeprezen.
| |
| |
Wilt gij den spreker nog eens hooren. p. 17? ‘L'ordre, qui est votre premier devoir, est aussi votre premier intérêt. Il n'est, vous le voyez, aucun prétexte de reste, qui vous justifierait dans votre fuite loin de la défense de la paix publique. - Les rois abdiquent, quand ils en croyent l'heure venue; les citoyens ne peuvent jamais abdiquer, parce que la patrie est toujours là. Obéissez donc à votre Maître, qui vous a commandé de rendre à Dieu ce qui est à Dieu, et à César ce qui est à César; et puisque César, aujourd'hui, c'est la nation entière, en la servant vous vous réunirez vous-mêmes, et vous chercherez la paix de la cité où Dieu vous a établis.’
Wij hebben het wel gezien, goede vrienden! gij hebt alweder naar een steen gezocht, toen het daar heette: ‘maar Cesar (of de Keizer) is heden de geheele natie geworden,’ - dat luidt geweldig anti-monarchaal, - en als ge een stevig koningsgezinde zijt, lag uw anathema reeds gereed; - vergeet dan toch niet, door wien en waar die gruwel is uitgesproken, - op den 5den Maart! - te Parijs, - niet door een hoogbejaard, bekruist, en geridderlint legitimist, maar door een warm, opgewekt, vrijzinnig spreker, - doe hem toch niet zoo spoedig, om dien Cesar, in den ban. 't Zal later immers wel weder beteren? Hoogstbelangrijk zijn de woorden des sprekers, waar hij, en wel opzettelijk tegen de gedrochtelijke eischen van het communisme, zoowel den eigendom (la propriété) als het huisgezin (la famille) verdedigt. Gij zult wel doen, om deze uitstekende pleitrede op bl. 20 en 21 te herlezen. Gij zult zien, hoe straks dezelfde man, die in alles progressief is, deze twee heiligdommen, als onder zijne vleugelen neemt, en op Evangeliesche gronden handhaaft, - ja, gij zult hem deswege dien boozen ‘Volks-Caesar’ van zoo even (gij zijt er nog van onthutst), - vergeven, - en voorwaar! waar ge den spreker hoort over den krijg, gij zult den Christelijken zin wel moeten erkennen, onaangezien de republikeinsche tint, welke over zijn stuk ligt uitgespreid. ‘Sur sa frontière elle (la France) sera invincible, et Dieu la bénira. A deux pas plus loin, la question change du tout au tout, et le peuple, qui le premier a inscrit dans ses codes une liberté de conscience complête, et qui condamne toute propagande réligieuse, Dieu ne le bénira pas, s'il se laisse emporter à une propagande politique.’ Dat laat zich hooren en lezen, en is een klein bewijs dat onder de meer gematigde republikeinen, de oude
εἰϱηνοποιοί (Matth. V:9) de vredemakers ook kunnen gevonden worden, en daar met klem en kracht van taal het groote beginsel der regtvaardigheid en broederliefde verkondigen.
Genoeg reeds ter aanbeveling van eene eigenaardige leerrede, geboren onder den invloed der onvergetelijke gebeurtenissen onzer dagen, gevormd, toen de orkaan nog loeide boven Parijs, uitgesproken door eenen man, die zeker niet minder dan Père La Cordaire op de banken der nationale vergadering mag en zal gehoord worden. Heeft buitendien Athanase Coquerel, eens de beroemde kerkelijke redenaar in onze hoofdstad, niet een zeker burgerregt bij ons, Nederlanders, behouden, en is hij niet op nieuw onder de rij der meer solide godgeleerden getreden, met zijn Christianisme expérimental in de hand? - Dit is zeker, en geen lezer van onzen Tijdspiegel zal het ontkennen, eene preek, te Parijs gehouden, over Liberté, Egalité, Fraternité, is een hoogst opmerkenswaardig teeken des tijds, dat
| |
| |
onze aandacht niet mogt ontsnappen. - De vertaling is ons nog niet onder de oogen gekomen, maar zij zal wel goed en getrouw zijn, nu veroorlove men ons, om ook maar te eindigen met eene flaauwheid, het gewone vooze slot van zekere recensien, dat in den regel aldus luidt: ‘Wij wenschen het boekje in veler handen.’
Spiritus Asper en Lenis.
|
|