zondenregister reeds uitgebreid genoeg, en kwamen daarop niet minder voor dan verloochening der hooge waarde van Christus, miskenning van den aard der zonde, ontkenning van de Bijbelsche leer der voldoening aan Gods strafeischende geregtigheid, en bovenal afwijking van de éénig-ware leer der vrome vaderen, - wij meenen eene nieuwe en schroomelijke zonde in hen te hebben ontdekt, en haasten ons, uit broederlijke beginselen, onze lezers ernstig tegen die verdorvene rigting te waarschuwen, opdat men zich wachte voor den zuurdeesem der Groninger school. De zonde, liever nog de misdaad, waaraan zij nu schuldig blijken, is geene andere dan ondankbaarheid, zwarte ondankbaarheid jegens een' waren weldoener.
Die weldoener is Mr. I. Da Costa. Als onzen lezers bekend is, zij 't ook niet door de lezing van 's mans laatste geschrift, dan althans door de aankondiging van onzen Spiritus Asper en Lenis, behoort aan den jurist-dichter en dilettant-theoloog eene eerste plaats onder de ware, warme vrienden der Groningsche hoogleeraren, tot die vrienden, welke niet hen vleijen en napraten, maar door humane kritiek de gebreken van het Groninger stelsel aanwijzen, opdat 't zich loutere, versterke, volmake in één woord. Met eene standvastigheid, die inderdaad bewonderenswaardig is, vervult de vriend zijne taak: geene miskenning, geene harde woorden, geene zoogenaamde weêrlegging, geene verdenking van zijne beginselen, konde hem ontrouw maken aan zijne roeping: hoe zwaar dit den heer en Mr. I. Da Costa moest vallen, aan welke aantijgingen hij bloot stond, kunnen onze lezers zich voorstellen, wanneer zij zich gelieven te herinneren, dat Spiritus Asper en Lenis, die toch de eerste was, welke den vriend te dezen opzigte regt liet wedervaren, wiens scherpe blik 't eerst doorzag, waaraan niemand tot heden had gedacht, dat namelijk Da Costa het waarlijk goed met de Groningers meende, - dat, zeggen wij, diezelfde Spiritus Asper en Lenis het wenschelijk kon oordeelen, wanneer de heer Da Costa in de gelegenheid kon gesteld worden, om bij sommige onzer degelijke hoogleeraren, b.v. bij prof. van Hengel te Leyden, eenige collegiën over de exegese des Nieuwen Verbonds te hooren, als wist de heer Da Costa alles niet veel beter dan eenig vaderlandsch godgeleerde, Ds. Heldring misschien uitgezonderd, en als ware het mogelijk, dat de man nog van eenigen hoogleeraar ter wereld iets konde leeren.
Mr. Da Costa bleef aanvallen en bij zijne aanvallen antwoord en weêrlegging eischen, natuurlijk, opdat de Groningers het onhoudbare van sommige hunner stellingen zouden inzien, ze laten varen en den gestrengen, maar welmeenenden vriend hartelijk danken voor zijn louteringswerk. Lang bleven de Groningers stom, en erkenden hunne verpligting niet, om te antwoorden, wanneer de heer Da Costa dit geliefde te eischen: eindelijk toch hebben zij geantwoord, de hoogleeraar P. Hofstede de Groot, als onzen lezers ten overvloede bekend is, een der voornaamste hoofden van de Groninger school, heeft dezer dagen een boekske uitgegeven, ten titel voerende:
De berigten omtrent het onderscheidend karakter der Groningsche Godgeleerde school, van Mr. I. Da Costa, toegelicht. (te Groningen, bij C.M. van Bolhuis Hoitsema, 1848).
Onze lezers zullen moeten erkennen, dat de titel reeds genoegzaam is, om ons tegen het geschrift in te nemen; in