De Tijdspiegel. Jaargang 5
(1848)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 241]
| |
Godgeleerdheid. - Wijsbegeerte. - Staatkunde. - Opvoeding en onderwijs.Leerredenen door Abm. des Amorie van der Hoeven.(Tweede Deel. Leeuwarden. G.T.N. Suringar. 1847.)Indien men op de Protestantsche kerk het staatkundig leven in deszelfs verschillenden vorm wilde toepasselijk maken, zouden wij welligt (het ergere niemand) bij de Remonstrantsche en Doopsgezinde broeders het republikeinsch-dogmatisch beginsel erkennen: het beginsel der vrijheid en onafhankelijkheid van het monarchaal gezag der confessiën. - De revolutie, die hier ten jare 1618 en later is geschied, heeft hare bestendigheid verkregen, en de twee genoemde gemeenten des Heeren bewaarden hunne duur verworvene geestelijke vrijheid. Ten aanzien der twee overige meer talrijke afdeelingen, die zich ten minste geschiedkundig, als de Hervormde (Calvinistische-Zwinglische), en Luthersche (Evangeliesch en zoogenoemd Herstelde), laten bestempelen, zoude, consequent, het monarchale confessioneele element aanwezig moeten zijn, zoolang de geschiedkundige belijdenissen kracht van regering hebben; misschien dat ook hier meer en meer geldt: le roi gouverne, mais ne règne pas. - Het gouvernement der confessiën en der formulieren nadert met zeer langzame, maar des te zekerder schreden, zijn eindpaal. De papieren koningen, uit hoe vele ledematen - articuli - ook bestaande, zinken allengskens van hunne troonen, en de onbedwongene, vrije Bijbelstudie en Bijbelverkondiging wint veld, dikwerf reeds ongevoelig bij hen, die nog vermeenen, aan den uiterlijken vorm gehecht te moeten blijven, maar door een gezonden zin en zuiver hart tot den Bijbel eeniglijk terugkeeren, en buiten de belijdenissen om, regtstreeks op de Heilige Schrift afgaan, en dáár, ongefiltreerd, leven, licht en kracht voor hunne eigene ziel, en voor de zielen, die hun toevertrouwd zijn, vinden. De reactionairen, die tot de reeds stokoude monarchie der 16 en 17e eeuw teruggaan, en de norma normata en normans te Heidelberg en te Augsburg vermeenen te moeten zoeken, handelen gewisselijk ter goeder trouw. - Zij kunnen intusschen het heerschend gevoelen en verlangen naar eene Grondwetsherziening ook in godsdienstige, eens vastgemetselde begrippen, niet wel uit den weg ruimen, en wij zijn er van overtuigd, dat na verloop van dien tijd, welken de Voorzienigheid daartoe bepaald heeft, alleen de kern en de ware gehalte der verschillende kerkelijke belijdenissen zal overblijven, waardoor men dezelve tevens als kern en gehalte van de zuivere Bijbelsche leer zal blijven waarderen en | |
[pagina 242]
| |
laten staan. De eeuw is hier de bekwame chemist. Hij werpt menschelijke belijdenissen almede in den smeltkroes, en wanneer het groote chemische proces is voltooid, zal het echte goud te voorschijn komen, en de onzuivere, onbruikbare bestanddeelen worden weggeworpen. Op zulk een standpunt meenden wij onze lezers (het ergere niemand) te moeten plaatsen, bij de aankondiging van den tweeden bundel Leerredenen van den verdienstelijken Remonstrantschen Hoogleeraar van der Hoeven, zekerlijk reeds in veler handen. - Uit verschillende geschriften, ook in den Tijdspiegel aangekondigd, bovenal uit de sierlijke en welsprekende verhandeling over de ‘Eenheid, de vrijheid en de liefde,’ is de Hoogleeraar onderscheidend gekenmerkt, als een geleerd man, die het republikeinsch-dogmatisch beginsel huldigt, en bepaald afkeerig is van het monarchismus der belijdenissen, onder welk een vaandel hetzelve zich ook vertoont. - Zoodra wij derhalve den blik werpen op de bloot leerstellige, dogmatische strekking dezer twaalf leerredenen, die zoowel uit het Oude als uit het Nieuwe Verbond ontleend zijn, dient opgemerkt, dat zij geene bepaalde leerstellige kleur hebben, dat zij niet zijn uitgegaan of terugkeeren uit of naar eenig kerkelijk stelsel, maar ontsprongen zijn, recta via, uit de Heilige Schrift. Het is er verre van af dat zij, om die reden, kleurloos zouden zijn. Wij vinden er het echte, zuiver Christelijke beginsel in terug, hetgeen wij in eenen enkelen heerlijken Bijbeltekst, krachtig zaamgedrongen, en door den Christus zelven, dus wel onverbeterlijk, alzoo uitgedrukt, lezen: ‘En dit is het eeuwige leven, dat zij u, den alleen waren God, en dien Gij gezonden hebt, Jezus Christus, kennen.’ Joh. XVII:3. Wij gelooven, dat de lezers van dit kanselwerk zullen erkennen, dat hierin de grondtoon der dogmatische voorstelling en ontwikkeling ligt. - Gelukkig is het voor Nederland, dat, met weinige uitzonderingen, de bekwame, de te regt gezochte en bezochte predikers, ook buiten de Remonstrantsche gemeente, dit algemeene beginsel, zonder den bedwingenden en beperkenden invloed van vastgestelde confessiën, huldigen; want indien wij u op bijna al de gedrukte, en zeker ook op de gesprokene leerredenen van Oosterzee, op andere van Kist, Steenmeijer, enz. enz. heenwijzen, dan zult ge daar het beknellend kerkelijk dogma niet terugvinden. Wilden wij hier verder gaan, en u den bundel leerredenen van eenen anderen Hoogleeraar, bij een ander kerkgenootschap, wij bedoelen Prof. Domela Nieuwenhuis, voorleggen, bezwaarlijk zoudet ge dáár het confessioneel onderscheidend en strijdend kenmerk erkennen - en ook niet verwachten. - Genoeg dus wat dit eerste punt betreft. De dogmatiek van den Remonstrantschen Professor, in zoo verre men die ook in preken mag en moet vinden, is van dien aard, dat ieder, die het zuivere en eenvoudige Christendom hoogschat, te dezen opzigte het zegel der goedkeuring bereid moet houden.
Van den welsprekenden redenaar, die nog altijd zijn Kerkgenootschap tot een sieraad verstrekt, wacht men van eene aesthetische zijde niet minder goeds, en zoude, bij eene onverhoopte teleurstelling, wat dit tweede punt van beoordeeling betreft, welligt eene mindere toejuiching moeten toeschrijven aan den ingedrongen, en meer en meer toenemenden, bedorven preektrant, die van de oude eenvoudigheid afgeweken, aan den wansmaak | |
[pagina 243]
| |
ruim baan maakte. - Indien wij hier eene vergelijking wilden beproeven (bovenal wat den uiterlijken vorm betreft, het bloot formeele) tusschen de onlangs ter sprake gekomene leerredenen van Oosterzee, Hasebroek, Beets, ook terugziende op de geniale en zeer vrijmoedige beoordeeling van Mens ingenua Deo grata (wiens Homiletische lessen in de Boekzaal niet minder waarde hebben dan de Lessen uit Parijs in het Handelsblad, Februarij l.l.), dan is het verschil in het oog loopend. De renaissance-methode, die, naar de individualiteit der drie genoemde predikers, in verdeeling, taal, stijl, woorden-beelden-teksten-greep, zoo sprekend treft, ontbreekt in deze leerredenen van den Hoogleeraar van der Hoeven. Eene ongezochte, edele eenvoudigheid, treedt ons hier weldadig tegen; zoo iets (wij weten het niet beter uit te drukken) van de bezadigde kalmte, die eenen geoefenden en omzigtigen veldheer eigen is, waar hij zijne scharen ten strijde aanvoert, en de taktiek der Homiletica niet laat bestaan in woedende en gevaarlijke onverwachte aan- en uitvallen, maar met zijne strijdkrachten spaarzaam omgaat, om des te zekerder van de overwinning te zijn. - De Homiletische kunst van den Hoogleeraar herinnert ons aan Wellington en Soult, die het met eenen magtigen vijand welligt beter zouden opnemen en gelukkiger ten einde brengen, dan een der jeugdige helden van onzen prekenden tijd, die zeer spoedig bevorderd zijnde, met zeer gewaagde, zeer frappante strategisch-homiletische kunstgrepen, dadelijk willen zegepralen. Wij vinden in de leerredenen van den Hoogleeraar van der Hoeven nog altijd eene herinnering aan de eenvoudige kalmte, welke in de kerkelijke redevoeringen van den dikwerf onnavolgbaren van der Palm heerscht. - Wilt ge het intusschen wel gelooven, waarde lezers! dat wij onlangs eene gemoedelijke en verstandige, echt Christelijk gezinde vrouw, of Vrouwe, hoorden zeggen: ‘sedert ik de preken van Beets en Hasebroek lees, kan ik de eentoonige en koude stukken van van der Palm bijna niet meer verdragen;’ maar het was ook eene vrouw, die zoo sprak! De verdienste van taal, stijl en inkleeding, welke deze twaalf leerredenen onwedersprekelijk openbaren, zullen welligt door andere beoordeelaars meer naauwkeurig worden opgemerkt. - Hier vindt ge niet den storm der Oostersche beeldspraak, het geloei van antithesen, die elkaâr als uit den weg dringen; het gegons van brommende en klinkende woorden; het gejoel en gehuil van homiletisch-sentimenteele uitboezemingen; het gedruisch van hoogopgevijzelde regtzinnigheid, dat zich vermengt met een' aanrukkenden legertros van anathemata, en de afgewerkte longen van den spreker niet minder dan den verbaasden hoorder vermoeit. Van der Hoeven heeft stof en vorm genoeg, en ook wijsheid en smaak daarbij, om niet tot dergelijke tours de force en hedendaagsche tours d'adresse de toevlugt te nemen. Hij blijft bedaard en zichzelven geheel meester, ook daar waar hij warmer en warmer wordt. Hij weet zich als kanselredenaar te doen respecteren. Wanneer wij dit bedaarde, waardige en ernstige genre, waarin de Remonstrantsche broeder spreekt, vergelijken met de onstuimige, ziedende, kokende, excentrieke, volstrekt eigenaardige welsprekendheid des heeren Da Costa, waar het Oostersche element ons, Westerlingen, geheel bedwelmt, en benevelt, en verwart, dan, voorzeker! behoort deze kerkelijke spreker tot eene oudere school, waar de eenvoudigheid, de gematigdheid, de waardigheid, de echt Christelijke rust, wel- | |
[pagina 244]
| |
dadig terugwerken, zoodat de hoorder en de lezer dezer redenen, welgemoed, onbevreesd, gemakkelijk, vriendschappelijk als naast en met den leidsman, op den zacht glooijenden weg heenwandelt, niet verschrikt en angstig opspringt, waar hij den Oosterschen spreker, in geweldige uitbarsting, hoort losvuren en ontploffen, en een oorverdoovend leeuwengebrul aan zijne zijde verneemt, dat de wangen doet verbleeken en de Christelijke zielen doet sidderen, zonder om die reden innige en waarachtige en duurzame stichting voort te brengen. Nog iets over de keuze der teksten en stoffen - hier is de verscheidenheid in acht genomen, ook in de opvolging der verschillende leerredenen. - De menschen, ook die goede, vrome menschen, welke gaarne en met nut leerredenen lezen, plegen, uit achting voor den schrijver, de preken te lezen zoo als ze volgen. Ook om die reden is het goed de schikking zóó te maken, dat er eene behagelijke verscheidenheid ontstaat; aan dezen eisch, hoe schijnbaar gering ook, heeft de Hoogleeraar gedacht, intusschen meenen wij toch eene zekere geleidelijke orde in die schikking der bewerkte stoffen te bespeuren. De eerste drie leerredenen (over 1 Tim. III:15b en 16, 1 Cor. XV:28b, Predik. XI:9, tot XII:7), staan in naauwere betrekking tot de Kerk Gods, het Godsrijk. De volgende vier (Eph. IV:1-6, Matth. XXV:10b, Matth. XXV:14-30 en Lucas XIII:23 en 24a), meer in verband tot het Christelijk godsdienstig en gemoedsleven. De leerredenen over Matth. XXII:42b en Johan. XIV:27a, sluiten zich meer bepaaldelijk aan den persoon van Christus; terwijl de twee laatste, zoogenaamde gelegenheids-leerredenen, ter gedachtenisviering van vervulde vijfentwintigjarige Evangeliedienst, en ter bevestiging van des Hoogleeraars oudsten zoon, den bundel sluiten. Welligt intusschen dat deze orde der schikking niet zoo bepaald door den schrijver is bedoeld. Als een bijzonder kenmerk dezer redenen moeten wij, buiten de eenvoudigheid in de verdeeling en voorstelling, op de uitnemende helderheid van begrippen en de Christelijke verdraagzaamheid opmerkzaam maken. Hier is, in deze twaalf preken, wij zouden dit kunnen bewijzen, niet eene enkele zinsnede, welke de eenigzins beschaafde en geoefende lezer drie- of viermaal moet overlezen, om ze te begrijpen; helder en verstaanbaar is de gedachte in gepaste, en niet in gezochte bewoordingen uitgedrukt, en inderdaad! men weet niet welk een ongemeen groot voorregt alleen reeds daarin gelegen is voor de Christelijke gemeente inzonderheid wat het hooren, of wat nog iets meer beteekent, het luisteren betreft: daar op den stoel of in de bank neêrgezeten, heeft de dikwerf min opgewekte, of half ontstemde, of, door de zinnelijke wereld, die ook niet ganschelijk buiten de kerk gesloten is, half verstrooide hoorder, al zijne hersenen (zooveel hij daarvan bezit), al zijne - attentie - volstrekt noodig, om de altijd voort en immer voort voortvloeijende, en nooit stilstaande rede te volgen - ons ten minste is het altijd een pijnlijk, moeijelijk, veel inspanning eischend werk, om, in den waren zin des woords, den spreker - werkelijk te volgen - hem niet nu en dan uit het gezigt te verliezen, altijd nevens hem stap voor stap te gaan, berg op en berg af, over hoog en laag, door dik en dun, in nacht en nevel, en dan weder in licht en half licht. Als nu de spreker, om den wille van zijne arme schapen, niet altijd helder, eenvoudig, als doorschijnend spreekt - hoe weinig komt er dan van de geheele, | |
[pagina 245]
| |
naauwkeurig uitgewerkte rede met de deelen en onder- en onder-onder-deelen, te regt! Aan deze helderheid van gedachte, aan deze algemeene verstaanbaarheid der zinsneden - elk op zichzelve eene preek in miniatuur - schrijven wij het toe, dat men de redenen van den Hoogleeraar met even veel gemak en genoegen hoort als leest. Ja, de bijzondere kortheid der volzinnen - o, dat alle sprekers voor het volk hier meer acht op gaven - maakt het behouden en het onthouden der denkbeelden zeer gemakkelijk. - De lange, huiveringverwekkende lange Germaansche volzin, de over-volzin, met volzinnetjes opgestopt, dat afgrijselijk en noodlottig ellen meten, waar geen eind aan te vinden is, is zekerlijk een der zeven homiletische doodzonden - een der hedendaagsche Sept péchés capitaux onzer kansels. - Lange, uitgerekte volzinnen verwateren het kostelijk merg der Heilige Schrift, dat ook geconcentreerd, zoo als het ons op het Bijbelblad wordt aangeboden, moet genoten zijn. Leest de Bergrede en de gelijkenissen: gij zult dadelijk de eigenaardige welsprekendheid van Hem terugvinden, die sprak, zoo als nog geen mensch gesproken had. Wat de Christelijke liefde en verdraagzaamheid aangaat, leggen deze leerredenen een eervol getuigenis af voor hem, die ze stelde, en dus ook, dit vertrouwen wij, voor den heerschenden geest in het kerkgenootschap, aan welks hoofd de spreker staat. Liberaal, vrijzinnig - ja gewisselijk - echt liberaal, warm, Christelijk liberaal, zijn de uitboezemingen in eenige dezer preken; voor velen welligt te ruim, te welwillend, te veelomvattend: maar wij dagen den orthodoxen, den aan confessiën vastgekluisterden, den in formulieren van eenigheid ingekerkerden Godgeleerde uit, om ons te bewijzen, dat de Hoogleeraar, als hij op dit aanbeeld slaat - hij doet het met een' zilveren hamer, zoodat ook hier alles wel luidt - overdrijft; neen, neen! daar is het niet alleen de hand en de vinger, die, met de pen gewapend, over het blad heenzweeft, daar is het niet alleen de beweegbare tong die spreekt; dieper, dieper komt die grondtoon van liefde en verdraagzaamheid, hij komt uit het hart; hij is aanwezig, vóórdat de gemeente en de spreker aanwezig zijn, om te hooren en te spreken; hij bezielt den redenaar, die de vuurspranken als van het Bijbelblad in zijne ziel opnam, en zoo ontgloeid in hemelsch vuur het woord der liefde, dat hij uit het Evangelie als inzoog, herboren teruggeeft aan zijne gemeente. - Wilt ge eene proeve, wij zullen ze gaarne voor u afschrijven:
‘Het verschil van denkwijs onder de belijders van het Evangelie mag derhalve voor hen geen oorzaak van twist en verdeeldheid zijn. Zij moeten zich bevlijtigen om daarbij de eenigheid des geestes te bewaren door den band des vredes. De Apostel geeft door deze bijvoeging duidelijk te kennen, welk eene éénheid of eenstemmigheid hij bedoelt. Van vrede kan slechts sprake zijn, waar zich verschil van meening openbaart en aanleiding tot strijd of tweedragt wordt gevonden. Het is derhalve éénheid des harten, éénheid van zin en geest, waarop Paulus bij de Christenen aandringt. Zij moeten door geen anderen band dan dien des vredes verbonden, één hart en ééne ziele zijn. Ik zeg: door geen anderen band. De Apostel spreekt slechts van den band des vredes. Wie in de kerkgeschiedenis geen vreemdeling, noch onkundig is van de godsdienstige geschillen onzer dagen, hij | |
[pagina 246]
| |
weet, dat velen de éénheid onder de Christenen door andere uitwendige banden, door menschelijke voorschriften en bepalingen willen handhaven. Maar wij vragen het vrijmoedig: wie geeft hun het regt zoodanige bepalingen te maken? Menschelijke inrigtingen mogen door menschelijke wetten en regelen binnen zekeren kring worden beperkt; maar zult gij het rijk Gods omheinen, en tot uwen broeder zeggen: omdat gij niet volmaakt hetzelfde geloof hebt, als het mijne, zoo stoot ik u uit de kerk, en wil met u geen gemeenschap houden? - “Maar” - zegt gij - “wie in de uitlegging van belangrijke bijbelplaatsen, in de opvatting van bijzondere leerstukken geheel van ons verschilt, hoe kunnen wij dien als onzen broeder erkennen en als een lid onzer gemeente beschouwen, zonder Gods woord prijs te geven aan menschelijke willekeur?” - Ik vraag u op mijne beurt: zijt gij dan onfeilbare uitleggers der Heilige Schrift? En meent gij door uwe zwakke menschelijke steunsels de hemelsche waarheid krachtiger te zullen schragen, dan God door Zijnen geest? Welk mensch mag bij de voorwaarde van geloof en bekeering, waarop de Heer-zelf den ingang in zijn koningrijk voor allen openstelt, nog andere voegen? Gelijk hij ons een voorschrift des gebeds heeft nagelaten, zou hij ons ook gewis een regel des geloofs hebben voorgeschreven, bijaldien zijne Goddelijke wijsheid dit noodig en heilzaam had gekeurd. Neen, Mijne Broeders! geen andere band, dan die des vredes, strengele de harten der Christenen zamen! Daardoor en daardoor alleen kan de eensgezindheid onder hen bewaard en bevorderd worden. Uit formulieren van éénigheid - de geschiedenis leert het - ontstaat slechts tweedragt en scheuring. Doch waar de vrede, de Goddelijke vrede, de geesten en harten als met een gordel omsnoert, daar zijn zij vereenigd door den band der volmaaktheid.’ En elders: ‘Aandoenlijk is de taal, waarmede Paulus zijne ernstige vermaning tot eensgezindheid aandringt. Hij, een gevangen man, voor de zaak van Christus in ketenen geklonken, zelfs met den dood voor oogen, bidt de Christenen uit de Heidenen, voor welke hij die ketenen draagt, dat zij een wandel mogten leiden, hunner hemelsche roeping waardig. En welk een wandel wordt hier door hem bedoeld? Wij hebben het in deze ure overwogen. Het is, met één woord: een wandel in de liefde. De liefde is het einde des gebods; zij is de vervulling der wet; zij is het onderscheidend kenmerk van den waren Christen. Men hoort in onze dagen veel van regtzinnigheid spreken. Verstaat men deze in een kerkelijken zin, dan is zij van zeer onzekere beteekenis. Zij hangt af van tijden en plaatsen. Wat in het ééne land of tijdvak als regtzinnig wordt beschouwd, wordt in het andere als grove ketterij verworpen. Maar wilt gij weten, wat de ware regtzinnigheid in den geest van Jezus is? Zal ik u met de eigene woorden van den Heer het echte, het éénige kenmerk opgeven, dat den waren Christen van den naamchristen onderscheidt? Gij leest het in het Evangelie van Joannes, in het XIIIde Hoofddeel, het 35ste vers: Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij mijne discipelen zijt, zoo gij liefde hebt onder elkander. De ware regtzinnigheid bestaat in liefde. Jaagt naar die liefde! Zij is de kostelijkste aller gaven. Zij blijft in eeuwigheid. Verheft u boven de twisten van den dag. Reikt de broederhand aan allen, die met u leden zijn van één ligchaam. Tracht zoo veel in u is mede te werken | |
[pagina 247]
| |
ter bereiking van het groote doel des Christendoms: de verbroedering der menschen; opdat zoo éénmaal de voorspelling van den Heer vervuld worde: het zal ééne kudde onder éénen Herder zijn! Een man, die het sieraad was van ons Vaderland, aan wien de kerk zoowel als de wetenschap onschatbare verpligtingen heeftGa naar voetnoot1), zond in zijn morgenlied de vrome bede ten hemel: God, die 't al vermeugt,
Doe ons deze deugd,
Doe dit wonderwerk:
Wil genadig heelen
De verbroken deelen
Van de Christenkerk!
Het zij ook onze dagelijksche bede, Geliefden! De verhooring zal niet achterblijven. Ééns zal de tijd aanlichten, waarin, gelijk Paulus in het 13de vers van ons teksthoofddeel schrijft, allen zullen gekomen zijn tot de éénheid des geloofs en der kennisse des Zoons van God; waarin het ligchaam van Christus, de Christelijke kerk haren vollen wasdom zal bereikt hebben. Dan zullen alle namen en scheidsmuren verdwijnen Dan zal men zelfs niet langer van Catholicismus en Protestantismus hooren, maar het zal in waarheid de ééne algemeene Christelijke kerk op aarde zijn. Uwe en mijne oogen zullen het niet zien, Geliefden! Maar het zal blijdschap geven in Gods Vaderhuis daarboven, waar liefde en vrede wonen tot in eeuwigheid. Zalig zijn ze die waardig zullen geacht worden die eeuwe te verwerven en de opstanding uit de dooden! Nog éénmaal, Broeders! Jaagt de liefde na! Wie in de liefde blijft, die blijft in God, en God in hem: God is liefde. Amen.’ Waar in dien toon en in dien geest gepredikt wordt, vindt de fel bestreden Protestantsche kerk haren waarborg in haarzelve, en verdedigt zich op deze wijze beter, dan waar men met het grof geschut uit de oude arsenalen der polemica begint te vuren. Deze twaalf leerredenen zullen aan den Nederlandschen lezer van smaak en onbedorven godsdienstig gevoel hoogst welkom zijn. Wie nu verder lust en tijd en een' bijzonderen aanleg heeft om de gebreken en feilen, in deze redenen aanwezig, met de kritische loupe gewapend, op te sporen, en deze twaalf vruchtboomen in Christus gaarde van den wortel tot aan den top te onderzoeken, waar er een kwast in het hout is, of een enkele doode tak is overgebleven, dien wenschen wij veel vreugde en veel succes op dit werk, en staan hem hetzelve hartelijk gaarne af. - De heer van der Hoeven weet zeker evenzoo goed als elk zijner lezers en beoordeelaars, dat hij, als mensch, menschelijk werk heeft geleverd, en wanneer hij voor zijne beoordeelaars vreesde, verdiende hij den roem niet, welken de tijdgenoot hem niet heeft willen of mogen onthouden. Hij vreeze niet ‘achteruit gegaan te zijn’ (Voorberigt bl. VIII) en al mogt dit aan de hedendaagsche beoordeelaars, die den orthodoxen-overspannen-mode-renaissance-preektoon huldigen, alzoo toeschijnen, daarmede is niets verloren. Wie met de wapenen, hem verleend, voor waarheid, liefde en licht strijdt, kan niet achteruit gaan, maar bouwt mede krachtig voort aan den onverderfelijken tempel, waar ieder bouwmeester eens het loon vinden zal, hem weggelegd, ter zijner tijd. - Wij eindigen met den wensch, dat onder al de leerredenen hier vereenigd, de zesde, ten opschrift voerende: de vergelding onzer getrouwheid in het ons aanbevolen werk, in den ruimsten zin, nog gedurende menig levensjaar, op den Hoogleeraar zelven van toepassing blijve! Spiritus Asper en Lenis. |
|