kind, naar het hun aangenaam is, afsluiten van de buitenwereld, waar de andere huizen zijn, die ook hunne bewoners hebben - daarom brengt het huiselijk leven een' zekeren zin van afscheiding, eene eigenaardige acte van seclusie te weeg, - jammer intusschen, dat menigeen te huis nooit te huis is, en veeleer buiten het huis zijn t'huis vindt; maar dergelijke lieden komen hier niet in aanmerking. - Hoeveel ligt er aan gelegen, in welk een huis, en welk eenen huiselijken geest men ons heeft opgevoed! Waren Nero, Lodewijk de Veertiende, en Marat, om geene anderen te noemen, als knapen en jongelingen echt huiselijk opgekweekt, de bloedvlek kleefde niet op hun graf, en het regtmatige oordeel der nakomelingschap drukte niet op hun schuldig hoofd. Wanneer men spreekt van het ‘huis des Konings’ hecht zich daaraan de gedachte van den eersten post op het budget, en van vele rijke meubelen, kostbare dienaren, en uitgezochte kunstverzamelingen. Wij wenschen daarom dat het huis des Konings ook een gelukkig huis moge zijn. Het huis Gods heeft ook een eigenaardig ameublement, ten minste wedijvert menige Katholieke kerk, wat pracht en rijkdom betreft, met het huis des Konings, en de onkosten daarvoor staan op het geestelijk budget, dat de priesters den rijken leeken voorleggen, en waarover niet gestemd behoeft te worden. Welligt werd die post alsdan hier en daar verworpen! Zekerlijk dat het eerste Christelijke huis (of kamer) Gods, te Jeruzalem, op den dag van Pinksteren, van geheel anderen aard was, dan de latere huizen, die, wanneer ze allen verpand of verkocht werden, of beleend, met prolongatie voor de eerste vijf eeuwen, ten minste de helft der arme leden van ons Christelijk Europa konden voeden. - Elk huis Gods is toch ook een menschenhuis, en wanneer de geest Gods daar niet woont, niet om, maar in den mensch - dan zal (het zij met eerbied gezegd; want het is
ernstig gemeend), dan zal de Allerhoogste in geen enkel huis, Hem toegewijd, werkelijk te huis zijn.
Spiritus Asper en Lenis.