steeds met de meeste zorgvuldigheid zich onzydig buiten alle dergelyke bewegingen gehouden; enkel voor doel hebbende het voortzetten der Nederduitsche tael- en letterkunde, heeft zy nooit aen hare leden gevraegd welke hunne denkwyzen waren, daer zy overtuigd is dat, indien zy zich ooit met zulke vraegpunten zou inlaten, haer val aenstaende, haer ondergang onvermydelyk zou zyn.
Al de leden der maetschappy zyn van deze stelling diep overtuigd; maer indien, niettegenstaende die waerheid, zy zich ooit door dergelyke beweegredenen konden laten misleiden, dan nog kon zeker, in het voorhandig geval, zulks geen plaets grypen. Die leden zouden uitgesloten zyn, volgens den eenen, omdat zy te katholyk zyn, volgens den anderen, omdat zy aen het thans bestaende gouvernement strydig zyn. Alwie de dry uitgesloten leden kent, zal ten vollen overtuigd zyn dat die beide voorwendsels even ongegrond zyn; en zy die ze niet kennen, zullen aen de tegenwoordige verklaring der Rederykkamer, die zich hevig, maer opregt, tegen die aentyging verzet, geloof geven.
Het is nogtans met zulke drogredenen dat men heeft getracht het publiek in dwaling te brengen, om, op die wyze, de ware reden van die uitsluiting verholen en onbekend te houden. Dan, de echte redenen moeten kenbaer gemaekt worden; en hoe onaengenaem deze taek zy, en welken afkeer de leden der Rederykkamer ook gevoelen, om zich hiermede bezig te houden, zullen zy hunnen pligt nakomen.
In meer dan een geval zyn de uitgesloten leden aen de Maetschappy nadeelig geweest; zoo als, by voorbeeld, ter gelegenheid der uitgave van de Geschiedenis van Antwerpen, welke, door de onredelyke tegenstreving, inzonderheid van de heeren J.A. Delaet en H. Conscience, op het punt is geweest gestaekt te worden; tot zoo verre zelfs dat de opstellers van gemelde geschiedenis reeds hun ontslag hadden ingediend. Doch wy willen liever hier hoofdzakelyk spreken van een onderwerp dat aen het publiek niet vreemd is en dus niet enkel aen den huishoudelyken kring onzer Maetschappy toehoort.
Sedert een jaer bestaet er hier een weekblad dat, onder den naem van Roskam, heel de stad door, en vooral onder de lage volksklassen, verspreid is. Dit schandblad, enkel opgerigt om twist en tweedragt in onze stad te stoken, om een gedeelte onzer medeburgers op eene verachtelyke, zelfs op eene hatelyke manier te doen voorkomen, is telkens opgevuld met alle lasterlyke aentygingen en grove beleedigingen jegens een groot getal onzer stadgenoten. Zonder ontzag voor de overheid, zonder achting voor de verdiensten, valt hetzelve byzonderlyk uit, en op eene eerlooze manier, tegen de meest geachte en eervolste persoonen dezer stad. Huiselyke, zoo wel als publieke zaken worden daer, overladen met alle lage scheldwoorden, onder alle bespottende benamingen, onder het volk geworpen.
Al wie eenig gevoel van eer, al wie eenig denkbeeld van maetschappelyke orde bezit, moet dit voortbrengsel grootelyks afkeuren. Ook, zoo wel de uitzinnige voorstanders en bezoldigers, als de onbeschaemde schryvers van dit blad werden al dadelyk met de algemeene verachting overladen.
Ondertusschen, en tot haer groot leedwezen, moest de Rederykkamer de droevige overtuiging krygen dat al het schandelyke van die onderneming, voor een groot gedeelte, op sommige van hare