| |
| |
| |
Christendom en slavernij.
La plus révoltante inconséquence de notre etat social actuel consiste peut-être dans ce simple fait, qu'il puisse y avoir encore des esclaves parmi les chrétiens. L'idée d'esclavage et la sainte égalité de la rédemption par Christ, la propriété de ses frères changés en un bétail mobilier et l'idée de leurs ames immortelles et précieuses devant Dieu; un meneur de noirs le fouet à la main et Jésus Christ le sauveur de tous; est il possible de se figurer un plus abominable contraste? Après ces tristes rapprochements hâtonsnous d'ajouter qu'en Europe du moins la question de l'esclavage est jugée. Quant à nous, nous ne consentons nullement à la discuter. Discuter si un frère chrétien, qui a une peau noire, est ou non une bête de somme, cela fait un colloque deshonorant pour les deux interlocuteurs. Entre honnêtes gens on ne pose plus ce problême. Nous aimons mieux remarquer que sur notre continent occidental, de ce côté-ci de l'Atlantique, il n'est pas une assemblée délibérante ou cette thêse puisse être sérieusement soutenue, et ou elle n'excite un sentiment d'horreur. Cependant il ne faut pas que nous soyons encore trop fiers.
Le Lien, No. 14, Juillet 1847, p. 105.
Brochures, blaauwboekjes, flaauwe of geurende vlugschriften, vertegenwoordigen voor een gedeelte onzen tijd en den tijdgeest, dezen renommist onzer dagen, zoodat het eene gewoonte is geworden, om tegen die kleine geschriften op velerlei wijze los te trekken, of er zich, naar Duitschen aard, lustig über zu machen. Wij deelen tot heden geenszins dit heerschend vooroordeel, en zullen slechts herinneren, dat zeer vele onderwerpen van en voor den dag juist bij voorkeur door de vlugschriften, beter dan door uitvoerige, zwaarlijvige werken worden in het licht gesteld; dat de kleinere omvang en de geringere uitgave van dergelijke brochures bijzonder geschikt is, om het publiek met de behandelde zaken bekend te maken, en dat hier op de kleinere schaal somtijds zwaar gewigt genoeg kan gelegd worden. Wij wilden toch wel eens hooren bewijzen, dat noodzakelijk in het begrip van een vlugschrift ook dat van oppervlakkigheid moet opgesloten liggen; - men zal toch wel zóó verstandig zijn, om van het gewone verschijnsel der oppervlakkige, eenzijdige behandeling, geene doorgaande consequentie op alle brochures af te leiden. - Lieve vrienden! abusus non tollit usum - vele groote en werkelijk diepdenkende mannen, b.v. Bilderdijk en anderen, hebben vele brochures uitgegeven, en zijn dan zoo vele krachtige en rijke opstellen, in sommige tijdschriften verspreid, ook niet mede vlugschriften?
Wij zullen ons hier in het voorbijgaan op den vurigen dichter, ‘geen zoon der laauwe Westerstranden,’ maar den warmen Oosterling beroepen, die in den aanvang van zijn Wachter (bekend genoeg), aldus aanheft:
Geen boeken evenwel die deze dorst verzaden!
Neen! op der stormen vlerk, gelijk de orakelbladen
Der Pythonis, gevoerd, of liever, over volk
Aan volk van uit den schoot der bliksemzwangre wolk
Bij vlagen neêrgedaald, brengt Kennis en Beschaving
Ons menschdom, stond voor stond, in 't Vlugschrift versche laving!
Een breede plas van licht, die oogen scheemren doet!...
't Is zoo, en wat de dichter verder volgen laat, plaatst ons op het regte standpunt van beoordeeling: intusschen nemen wij onze opmerking niet terug, en verheugen ons dat vele zaken ons niet in ‘boeken,’ maar in ‘de versche laving van 't vlugschrift’ worden verhelderd, en later welligt aanleiding geven tot eene meer bepaalde, uitvoerige, wetenschappelijke behandeling. - Wij achten het, bij dien stortvloed van kleinere geschrif- | |
| |
ten, pligtmatig, de lezers van den Tijdspiegel op een dezer brochures opmerkzaam te maken, welker inwendige gehalte zwaarder weegt, dan eene eerste inzage zoude doen vermoeden, - de titel luidt:
Mag de Christen eigenaar van slaven zijn? beantwoord tegen het Algemeen Handelsblad van 3 December 1847. Amsterdam, J.C. Loman Jr. 1847.
De schrijver, die zich alleen als H.C.M. onderteekent in het korte woord ter inleiding, heeft de wapenen aangegord om eenen ongenoemde, die in het Handelsblad trachtte te bewijzen, ‘dat de Christen eigenaar van slaven mag zijn,’ te wederleggen. Wanneer wij ons niet vergissen, is deze wederlegging uit de pen van een' der Amsterdamsche Hoogleeraren gevloeid, ten minste durven wij, op inwendige gronden, deze conjectuur hier, al is het ook slechts een vermoeden, in het midden brengen. Hoewel de naam van den persoon aan de waarheid, als zoodanig, niets toe- of afdoet, is de strijd in onze dagen belangrijk genoeg, om de aandacht te wekken. Het geldt hier een dubbel beginsel - dat des Christendoms en der humaniteit - beiden wordt als de hartader afgestoken, wanneer men den slavenstand, den slavenverkoop, en daarmede noodzakelijk verbonden menschenroof, verdedigt, of op listige wijze tracht te vergoelijken. - Wat ons betreft, wij dachten zoo dikwerf, bij dergelijke geslepene en infernale bewijsvoeringen, om het materieel voordeel boven het Christelijk en humaan beginsel te doen zegepralen, aan het woord des Heeren: ‘want de kinderen dezer wereld zijn bedachtzamer dan de kinderen des lichts in hun geslacht’ Luc. XVI:8. - Wij begroeten in deze brochure een kind des lichts, dat zeer bedachtzaam en zeer ernstig, ja, zeer warm, de regten van het Christendom handhaaft, en aan het kind dezer wereld (dat waarschijnlijk in Amerika, de nieuwe wereld, veel belang stelt om den slavenstand voor te staan) den beteren weg aanwijst met den vinger op het Bijbelblad, en met de gevestigde overtuiging in de ziel, dat hij hier eene goede zaak verdedigt.
Het Handelsblad - men vergeve ons deze poëtische persoonsverbeelding, hoewel gemeld blad niet zeer poëtisch is - had in een zijner kolommen gezegd: ‘dat het Christendom de slavernij niet verbiedt,’ en er zich met eenige holle phrasen afgemaakt, ja, om zich groot te houden, zelfs eene uitdaging daarbij gevoegd, alzoo: ‘Wij verlangen geene declamatiën, maar geldige bewijzen.’ - Deze nu, en zeer geldige bewijzen, en geene declamatiën, zijn aan het Handelsblad, in ruime en voldoende mate, geleverd, en daardoor is tevens aan het beschaafd, lezend publiek de gelegenheid aangeboden, om over den slavenstand in onze kolonien een eenigzins beter oordeel te kunnen vellen; een beter oordeel, zeggen wij met nadruk, dan zich laat opmaken óf uit de zeer eenzijdige en bevooroordeelde en ligtzinnige reisjournalen van latere Kotzebue's in miniatuur, óf uit de snedige en onbekookte opmerkingen van sommige scheepskapiteins, die beter over tuigaadje, kompas en scheepskost kunnen oordeelen, dan over de hoogere belangen der verdrukte menschheid, óf uit de verstandige en extra-materieele opmerkingen en speeches van deftige heeren kooplieden, ook in ons land, die, wat hun commercieel belang betreft, de wijsheid hebben gepacht. Uit dergelijke onzuivere en troebele bronnen putten velen onder ons hunne kennis der kolonien, en dus ook van den toestand der zwarte broeders en zusters aldaar, -
| |
| |
daarom was een krachtig en ernstig woord van een Nederlander, die hier volstrekt onzijdig optreedt, en alleenlijk het Christelijk beginsel verdedigt, tegenover het overoude Mammons - beginsel (Milton noemt in zijn Paradise Lost Mammon reeds the meanest of the Gods, den laagsten aller Goden) hoogst welkom. Onze lezers zullen aan de fiksche taal, die aan het hoofd van ons opstel geplaatst is, ontleend uit het Fransche journaal: le Lien, bespeurd hebben, dat ook elders in dienzelfden geest gewerkt wordt.
De lezing van dit vlugschrift vereenigt alles, wat men billijkerwijze in zulk een kort bestek kan verlangen, om den toestand, de regten en de eischen der slaven, ook onzer slaven, in de kolonien regt te begrijpen. De schrijver beweert, bl. 9 en volgg., ‘dat menschenroof en slavernij, en dus ook het verwerven en houden van slaven strijdig is met alle ware Godsdienst, en dus ook met het Christendom.’ 't Is wel vreemd, dat zoo iets, in de negentiende eeuw, nog bewezen moet worden! - Het Handelsblad heeft dit op zijne papieren conscientie. - Wij zouden gaarne wenschen, dat een onzer slavenopzieners, of blankofficieren, of eigenaars van plantaadjen, met het levend ameublement van eenige honderdtallen slaven zoo pittoresk gestoffeerd, deze eerste bewijsvoering wilden behartigen; - wij zouden wenschen, dat, wanneer de Afrikaansche menschen-ballast (dezelve wordt, zoo als bekend is, ook wel eens over boord geworpen, evenzoo als de zakken zand) wordt ontscheept, en uitgestald, en getaxeerd, en verkocht, - dat alsdan onze schrijver, midden op de markt, deze woorden aan de voorname en zeer geachte eigenaren mogt herhalen en in de ziel kunnen donderen: bl. 12.
‘De bron der slavernij is menschenroof - (Uw) menschenroof: zonder menschenroof en menschenhandel zouden onze kolonien (en gij, edele heeren) ook geen slaven kennen. Een gruwel naar Gods woord des doods schuldig, is het geweest, die menschen aan hun vaderland ontrukt, hen als slaven naar vreemde landen, in de handen van... (U) Christenen heeft overgeleverd, en nu zou hun bezit (voor U) het koopen en verkoopen dier gestolen menschen, of hunner, volgens dezelfde beginselen, als slaven beschouwde nakomelingen, geen onregt, geen misdaad en gruwel voor God en menschen, - geoorloofd en onschuldig zijn!’
Welligt zoude zulke taal hier of daar op de slavenmarkt ingang vinden, hoewel wij voor ons, wat de Christelijke beginselen der Nederlandsche heeren kooplieden in de Oost en niet minder in de West betreft, uiterst geringe vruchten verwachten, en er, wat de bekeering der eigenaren van plantaadjes aangaat, zeker een bijzonder zendelings-genootschap behoorde opgerigt te worden, om de Overzeesche agenten en kooplieden met de eerste gronden des Christendoms bekend te maken.
Onze schrijver bewijst eerst, naar de uitspraken van het Oude Verbond, en vervolgens naar die des Nieuwen, bl. 15-24 de volstrekte tegenstrijdigheid van den slavenhandel met de stellige en welbekende eischen der twee Bedeelingen, en wij verzekeren het Handelsblad, dat hier volstrekt ‘geene declamatiën’ te vinden zijn, maar resultaten van eene zuivere, en op gronden steunende Bijbelkennis. Ten dezen opzigte alzoo heeft de Christen (scilicet quoad nomen), die het met zijn geloof en belijdenis kan overeenbrengen, om zijne broeders en zusters,
| |
| |
gestolen goed, te koopen en te verkoopen; deze heeft hier het pleit glad verloren - kan niet appelleren - dan aan zijne beurs, die misschien meer voor hem geldt dan het woord Gods, of de publieke opinie. Van het geweten spreken we niet eens; men weet, dat blijft meestal aan deze zijde van de linie, en wordt - zinnebeeldig genoeg - bij den Neptunus-doop, in zee weg- en afgespoeld.
Onze apologeet vervolgt zijnen weg, door een' blik te werpen op de Nederlandsche Kolonien, en hangt een tafereel op, dat in geenen deele voor het Nederlandsche hart streelend is, en waarbij wij ons met den verontwaardigden schrijver innig bedroeven, dat het zoo veel waarheid, ontegensprekelijke waarheid bevat.
Bovenal wordt er met nadruk herinnerd, dat de zoogenaamde menschelijke behandeling (het breede schild, waar achter de voorstanders der slavernij zich verschuilen), uit den aard der zaak een droombeeld is; want de slavenstand sluit die hooggeroemde menschelijkheid voor het grootste gedeelte uit. Het is reeds schreeuwend onregt, zoo als teregt wordt aangewezen, dat de eene mensch onbepaalde magt over den andere heeft; wat hier van de eene zijde de menschelijkheid welligt zoude kunnen vergoeden, dat wordt zeer stellig van de andere zijde, door het gezag, door overmoed, door wreedheid, door de gewoonte, niet minder door de verhouding der slaven tot hunne meesters en omgekeerd, tegengewerkt en verontmenschelijkt. Wanneer eindelijk de schrijver, - en hij is waarlijk ten dezen opzigte ingetogen en zachtmoedig genoeg - den toestand der slaven in onze Kolonien vergelijkt met dien in de Engelsche Kolonien, en ons zoo veel te denken, te wenschen en te bidden overlaat; wanneer hij met het zegevierend woord der waarheid de goede zaak van onze broeders en zusters met de zwarte huid, met de onsterfelijke ziel en met de bloedig opgereten rug, met de verkrachte menschenregten, verdedigt, en als onbeschroomd pleitbezorger der ook hier in het stof verdrukte en neêrgetrapte onschuld optreedt: dan zeggen wij op zijne hartige en indringende taal: ja en Amen! Wij zijn er verzekerd van, dat elk onzer lezers, die zichzelven als Christen en Nederlander erkent, het zegel aan deze woorden zal hechten, waarmede de weldenkende en welschrijvende schrijver besluit:
‘Moge dat verlangen, de overtuiging der onafwijsbare eischen des Christendoms, weldra geheel ons volk vervullen, de bestuurders van onzen Staat doof zijn voor alle drogredenen van eigenbaat en heerschzucht, het aan Willem den II. zijn voorbehouden, aan de regten des Christendoms, van beschaving en menschelijkheid te voldoen, en de roepstem tot vrijheid ook te doen komen tot de slaven in de Kolonien van Nederland!’
Spiritus Asper en Lenis.
|
|