| |
| |
| |
Aphorismen over den tegenwoordigen en toekomenden toestand der Protestantsche Kerk.
Loin de modifier son essence, le christianisme ne peut se perfectionner qu'en se dégageant, en s'affranchissant de plus en plus de tout ce qui l'enveloppe, le représente, l'exprime. coquerel, le Christianisme Expérimental. Der Herr Vetter weiss, dass die Wahrheit einem ehrlichen Kerl über alles geht.
claudius.
| |
1.
De Protestantsche Kerk is immers tot heden toe zelve een aphorisme in de geschiedenis? Drie eeuwen zijn nog niet voldoende, om het fragment af te sluiten, dat zich aan onze ernstige beschouwing aanbiedt. Ook hier geldt het: γινώσϰομεν ἐϰ μέϱους - wij kennen ten deele. - Men hecht geen gewigt genoeg aan deze fragmentarische wijze van beschouwing, hoewel zij in den aard der zaak gegrond is, en elke beoordeeling van een groot geschiedkundig feit alleenlijk in het verband met het verledene en toekomende juist kan gewaardeerd worden. De geheele geschiedenis, zoo als ze ons is overgeleverd, de aaneengeschakelde brokstukken, de breede vloer van mozaïek, waar telkens de aanvullende gekleurde steentjes ingelegd worden, ligt nog voor de helft in het duister. Van achteren schijnt de zon, en werpt genoegzame stralen op datgene wat geweest is en bestaat, maar wat er eens van worden zal, dat ligt aan gene zijde in middernacht - en wat geeft toch de waarde aan eenig menschenwerk, dan alleen datgene, wat het eens, als een afgesloten geheel, als het laatste doel bereikt is, worden en blijven moet? Om deze reden is het ten minste zeer voorbarig, om over eenig geschiedkundig indrukmakend en krachtig werkend feit, reeds nu een beslissend oordeel te vellen; men moet den inhoud van den cirkel niet willen berekenen, voordat de passer geheel rond is getrokken; want de peripherie kan zich verwijden of vernaauwen, ook dan wanneer de gebogene cirkelvorm ons toeschijnt weldra voltooid te zullen worden; - dit geldt het Christendom en even zoo de Katholieke en Protestantsche Kerk. - De wijsgeerige beschouwer vergenoegt zich met een medelijdend schouderophalen, waar hij de kinderen des tijds, over het Godsrijk, over den worstelstrijd tusschen de oudere en nieuwere kerk, eene orakeltaal
ex tripode hoort uitspreken, die haren eenigen toereikenden grond vindt in datgene, wat thans geschiedt; de gevolgtrekking van het tegenwoordige op het toekomende is ongeloofelijk gevaarlijk, en neemt gelijk de Nijl-overstrooming, altijd zeer veel slib van eigenbelang en eigenwaan mede, welk residuum en slib echter de vruchtbaarmakende kracht voor den toekomenden oogst volstrekt mist. Men gelieve bij de goed- of afkeuring over het groote Katholieke en Protestantsche Verein, dit fragmentarisch oogpunt niet te vergeten; ja welligt zoude op beiden het welbekende randschrift, dat vader Cats onder zijne beeldtenis plaatste, zeer toepasselijk kunnen gemaakt worden:
Wat ik was en is niet meer,
Wat ik ben is wonder teer,
Wat ik namaals worden zal -
Lieve God! dat is het al!
| |
| |
| |
2.
Wonder teêr? - Buiten allen twijfel! Wat is zoo teêr en breekbaar en splintert zoo ligtelijk af, dan menschelijke opiniën, te zamen gebonden door het bindwerk van het gezag? - het gezag, de autoriteit is uit den aard uiterst zwak, hoe sterk ook geprezen en gehandhaafd; - want alle mogelijk gezag, in staatkundige, kerkelijke en wetenschappelijke betrekking, hangt van de goedkeuring en de opinie over de opiniën van den gezagvoerder af: zoo leert ten minste de ondervinding en de geschiedenis, - als het gezag niet meer erkend wordt, valt de troon, de kerk, dat stelsel, of blijft alleen staan, en verliest deszelfs beteekenis in de rij der verschijnselen, die wij gewoon zijn onder het breede woord - leven - te subsumeren. - Wonder teêr? buiten twijfel, wanneer gij de hand legt op het tijdvak tusschen 1517-1848, en met de andere hand de vroegere vijftien eeuwen ontplooit, en daar telkens onrijpe vruchten, distelstruiken, doornbosschen van Arius tot op Karlstadt ontmoet, dan zult ge toch wel moeten bekennen, dat het gewas eerst driehonderd jaren oud - en dat is voor den ernstigen beschouwer nog zeer jeugdig - wonder teêr is, en de grootste zorg vereischt, om eens namaals te worden, waartoe de hoogste Wijsheid en Liefde hetzelve bestemde, en waarom deze hetzelve uit den sluimerenden bodem der zestiende eeuw te voorschijn riep. Of zoudet gij welligt beweren, dat onder alle onvolmaakte menschelijke zaken, de Protestantsche Kerk, uwe Kerk, alleen volmaakt is, en eene zonderlinge uitzondering maakt? Hebben dan de Katholieke pennen, de onbevooroordeelde en doortastende kritiek der Protestantsche wijsgeeren, ja, de gevoelige aanvallen van ongemuilbande godgeleerden, u nog niet geleerd, dat bij uw voorgewend batig saldo van driehonderd jaren, een groot deficit blijft bestaan? Als gij uwe begrooting maakt voor de tweede helft der negentiende eeuw, en de hemel vergeve het u, nog al verder, ziet ge dan de oploopende
renteschuld over het hoofd, waaronder het Protestantismus gebukt gaat tot heden toe? 't Is het toppunt van verwaandheid en aanmatiging om te zeggen, het teedere, half ontwikkelde gewas, is een driehonderdjarige eik geworden, die voor geen stormgeweld behoeft te vreezen. Komt er nu bovendien nog de grootste dwaasheid onder alle dwaasheden bij, om den kranken toestand der Protestantsche Kerk te willen ignoreren, om te doen alsof hier niets meer te doen was, om alom louter goddelijke schoonheid, en geene enkele onvolkomenheid te willen erkennen, dan, wij bekennen dit gaarne, heeft de fel bestreden Kerk, die zich de Hervormde waagt te noemen, geene grootere vijanden dan deze dwaze en valsche vrienden, deze begunstigers, die even ver van de waarheid staan, als zij tot de logen genaderd zijn.
Met dergelijke zwakhoofden aan het hoofd, zal de Protestantsche Kerk weldra datgene worden, wat zij gewoon is aan hare bejaarde zuster te voorspellen: een bouwval!
| |
3.
Gij vraagt, en te regt: Toon ons dan de zwakheid der Protestantsche Kerk, opdat wij de hand aanleggen, en haar ten minste, voor het oogenblik, in een dragelijken toestand herstellen, en alzoo aan den nakomeling overleveren, zoo als
| |
| |
ze ons overgeleverd is geworden, en, als God wil, nog iets beter, vaster, meer deugdelijk. Die zwakheid ligt in hare voorgewende sterkte, in haar ijdel pralen, alsof ze elken vijand te sterk is; dat hoog opgeven van verlichting en uitbreiding; dat hoogmoedig nederzien op de oude zusterkerk, die zich onophoudelijk aan de uitvallen der jongere zuster ergert: met één woord, de zwakheid der Protestantsche Kerk ligt zeer duidelijk bloot, in haren waan dat ze sterk, boomvast, ijzersterk is geworden; want wie met de tering onder de leden toch, tegen de uitspraak van alle artsen en vrienden, blijft beweren, dat hij zich evenwel bijzonder gezond en welvarend gevoelt - diens toestand is dubbel gevaarlijk. - Ter geruststelling van onze aandachtige lezers, de Protestantsche namelijk, de leden der nog altijd wat zeer heerschende Hervormde, of die der vrijzinnig gemaakte Luthersche, of die der ongebondene en stil bloeijende Remonstrantsche en Doopsgezinde Kerk; ter geruststelling van hen allen, voegen wij hier de noodzakelijke onderscheiding bij tusschen de Protestantsche Kerk in haren tijdvorm, en de Protestantsche beginselen; aangezien - dit is boven allen twijfel verheven - menige Gemeente of Kerk den naam van Protestantsch draagt, zonder de eigenlijk Protestantsche beginselen met den naam te hebben overgenomen, evenzoo als menige adellijke zoon of kleinzoon, den breeden, zwaren titel van zijnen doorluchtigen stamvader blijft dragen, en zich intusschen naar ligchaam en ziel ontadeld en geëncanailleerd heeft. - Zoolang de Protestantsche Kerk tegenover de Katholieke, tegenover den geest des tijds, tegenover de schepterdrukking van sommige vorsten, tegenover den geheimen aanval der Protestantsche Jezuïeten en tegenover de stedenverwoestende Demetriussen - de afbrekende Theologanten - zichzelve niet zwak en in gevaarlijken toestand gevoelt en erkent - zoolang is er weinig uitzigt op eene gelukkige
toekomst, voor het dikwerf geplaagde maar ook neuswijze, bedorven kind der zestiende eeuw, dat als eene pinksterbloem, met linten en bonte lappen getooid en opgepronkt, aan het menschdom wordt gepresenteerd, en dan vrolijk in de handjes klapt, als zij van alle zijden wordt aangestaard.
| |
4.
Een der eigenaardige vooroordeelen, waaronder de Protestantsche Kerk altijd lijdt, en waarvan zij moeijelijk schijnt ontheven te kunnen worden, is dit: dat men haar onder alle volken, in alle talen en tongvallen voorpraat en voorspreekt, dat zij hare bestemming reeds bereikt heeft, en nu vooreerst wel op hare lauweren kan rusten. Ons ministerie van Eeredienst voor de Hervormde Kerk geeft haar eene les. Op de cedullen, behoorlijk gezegeld, die den predikanten het kinderengeld verzekeren en bezorgen, worden de heeren geestelijken verzocht, zelfs van de twee- en driejarige kinderen te getuigen: ‘dat ze nog niet tot gevestigden stand gekomen zijn;’ dit moet in de kolom der bijzondere aanmerkingen wel uitdrukkelijk ingevuld worden. Het groote ministerie der geschiedvorschers, die billijkerwijze de bloote geschiedschrijvers moeten voorafgaan, en hun als Johannessen den weg bereiden, deze vullen in hunne kolommen, wat het Protestantsche kind betreft, eensluidend met ons klein tijdelijk ministerie alzoo in: ‘nog niet gekomen tot gevestigden stand.’ De Protestantsche Kerk groeit, en wie nog in de jaren van groei is, mag niet beweren
| |
| |
dat hij reeds volwassen is; - men noemt wel eens jongelieden volwassen, die alleen opwassend zijn - evenzoo het Protestantismus - want evenzoo zeker als het is, dat het, over 't algemeen, de eigene zwakheden niet kent, evenzoo zeker is het dat ook de eigene krachten nog niet gekend zijn, ook nog niet gerijpt. Tot heden toe heeft de Protestantsche Kerk alleenlijk voorgewerkt, voorbereid, geordend, alles hier en daar geschikt, zij is nog bezig om haren ganschen inboedel klaar te maken, alles op de regte (zoo veel staat op de verkeerde plaats) te stellen; zij heeft hare lijst van beschikbare winkelgoederen nog niet geheel gereed, zij begint in de negentiende eeuw haren bazar eerst regt te openen; dat schijnt ons wel geheel anders, wanneer men eene kerkelijke geschiedenis openslaat; de vier kolossen van Ypey en Dermout, als de vier torens op het schaakbord der moderne geschiedenis, aanschouwt; of de legermagt van Schröckh en Mosheim ziet aanrukken; doch het is juist omgekeerd: voorwaar! men behoeft geen diepzinnig denker te zijn, om aanstonds op te merken, dat de ontzaggelijke tegenwerking waarmede de Protestantsche Kerk thans nog te strijden heeft, voor hare tegenwoordige, verdeelde, onzekere, toe- en afnemende krachten, volstrekt niet berekend is, waaruit dadelijk volgt, dat zij juist om die reden aan hare bestemming nog in geenen deele heeft beantwoord, en eerst later, misschien veel spoediger dan wij verwachten, de handen vrij zal krijgen en zal leeren uitsteken, om als eerste en laatste hefboomskracht der wereldgeschiedenis en ontwikkeling van ons geslacht, hare ongeloofelijk gewigtige roeping te aanvaarden.
| |
5.
En deze roeping nu? Gij helpt en behelpt u zoo gaarne met algemeene woorden: verlichten! of hervormen, of den Bijbel verspreiden! Voorzeker! maar gij zult ons veroorloven, dat wij zeer bepaald etymologisch te werk gaan, en beweren, dat de roeping van het Protestantismus vooral in de eerste plaats ligt in het - protesteren - maar dit is nog altijd het voorbereidende, het halve werk, opdat, waar het protesteren niet meer noodig zal zijn, het rijk Gods gekomen of teruggekomen is, gelouterd, door- en afgestreden, nadat hetzelve de vuurproef der eeuwen had doorgestaan. Zoo dunkt mij is de dubbele roeping der Protestantsche Kerk duidelijk te erkennen - de strijdende, de voorbereidende, om eenmaal de overwinnende te worden; nu hoede men zich echter om niet door te groote vooringenomenheid, den strijd, die welligt pas begonnen is, reeds voor eene aanvankelijke overwinning te houden. - De Protestantsche Kerk is nog eene rekruut. Zij moet voortdurend gedrild, geoefend worden; zij is waarlijk nog zoo langen tijd niet geleden als eene bevreesde kloosterling uit de cel ontsnapt, en heeft zich geëmancipeerd. Gij kunt het haar aanzien, dat ze nog niet vergeten is wat er achter en binnen de kloostermuren geschiedt. De Protestantsche Kerk heeft zich evenmin van de Katholieke elementen geheel ontslagen, als het Christendom in deszelfs verouderden vorm de Joodsche elementen heeft afgelegd. Zij is een Paulus, de Benjaminiet, die hoewel hij ‘allen alles trachtte te zijn,’ den geleerden rabbi niet altoos verloochent. Tot heden toe heeft de Kerk, over wier toekomst men zich zoo beangst maakt, steeds blijven voortprotesteren, daarin ligt hare eerste
| |
| |
grondkracht, terwijl hare zwakheid ligt in de verkeerde, overijlde en overdrevene wijze, waarop ze hare protesten opstelt en inlevert. Ook hier geldt het weder: ‘la forme emporte le fonds.’ Zij is werkelijk somtijds nog te driftig, te onbezonnen, en heeft den karaktertrek van haren eersten voedsterheer Luther behouden; men kan dit van eene zoo jeugdige Jeanne d'Arc (want zoo staat de Protestantsche Kerk dikwerf op het blad der geschiedenis) niet anders verwachten. Welligt dat men haar hier en daar de overwinningen te gemakkelijk heeft gemaakt, en zij zich daardoor te veel aanmatigde, en zich reeds als erfgename der waarheid beschouwde, toen zij dezelve alleenlijk had gevonden en gered; maar een Protestantismus, dat niet blijft protesteren, is eene ongerijmdheid; wij hopen dat zij vooreerst aan deze hare roeping getrouw blijve, en al is ze somtijds gedurende drie eeuwen heesch geschreeuwd en ter dood toe vermoeid, toch den moed niet opgeve, en denke aan onze vaderlandsche spreekwijze: ‘de aanhouder wint.’
| |
6.
En tegen wie protesteert de Kerk dan zoo onophoudelijk? Op deze vraag kan meer dan één antwoord volgen. Zij protesteert tegen hare vijanden, tegen hare vrienden, tegen den Tijdgeest en tegen den vorsten- en volkengeest. Zij is eene geboren opposante, een animal disputax, zij behoort onder die lastige personen, welke ons altijd in het vaarwater liggen, en daarin ligt hare kracht. Ook van haar heet het: als zij rust, roest ze - vergelijk Hooft. - De vijanden, welke zij te bestrijden heeft, zijn steeds talrijk geweest, en zullen vooreerst wel talrijk blijven. Is het aan de Protestantsche Kerk bevolen en voorgeschreven om een voortdurend afschaffings-genootschap der duisternis, der dweepzucht en des bijgeloofs te zijn, dan staat ze daardoor in de meest scherpe tegenstelling met die duizenden, die zich èn uit ingezogene en opgedrongene overtuiging, èn wegens wereldsche belangen en om den lieven broode, tegen haar verklaren, en juist in de protesterende rigting hun verderf ontdekken. - Voert zij de Christenen dadelijk en regtstreeks tot de hoofdbron, dat is: de H. Schrift terug, en beroept zij, om hare roeping te wettigen, zich alleenlijk op het geopenbaarde Woord Gods, dan wordt het leger der opposanten hier schier onafzienbaar; aangezien zeer velen het Christendom ook nevens en boven en buiten en beneden het Woord Gods vinden. Zij heeft hier met hare oudere zuster, de Katholieke Kerk, onbegrijpelijk veel te vereffenen, en daar deze zusters, zoo als dit bij vleeschelijke zusters dikwerf gaat, wat hevig, driftig en onverdraagzaam van aard zijn, kan of wil men zich niet verstaan. Somtijds was de verhouding dezer zusters niet ongelijk aan die van Elisabeth en Maria Stuart, die beide op denzelfden troon aanspraak maakten, en tot ergerlijke en droevige tooneelen aanleiding gaven. Eenmaal begonnen zijnde om de overmagt der oudere zuster te trotseren, is de klove wijder en wijder geworden, en men bepaalt zich gewoonlijk om
elkaâr, bij elke gelegenheid, van weêrszijde alle mogelijke beleedigingen, misslagen, overdrijvingen, baldadigheden, voor de voeten te werpen; maar om van de andere zijde, het goede en het nuttige, dat zoo wel hier als daar geschied is, onpartijdig te erkennen, dat gebeurt zeer zelden. Wanneer wij de kerkelijke geschiedenis der drie laatste eeuwen vol- | |
| |
gen, is het kibbelend, hoofdig en hardnekkig zusterpaar eene echt menschelijke vertooning, waar dikwerf dezelfde kleine moue's en caprices, de humeuren terugkeeren, welke de lieve dochteren Eva's in huiselijke betrekking openbaren. - Intusschen kan er van beide zijden niet veel worden toegegeven, zonder groot gevaar, om, als men den vinger geeft, tevens de geheele hand te verliezen. Zelfs toegeeflijkheid is, hoe gewenscht ook, nu het eens zoo ver gekomen is, alleen schijn van vrede. De Protestantsche Kerk heeft al hare jeugdige krachten noodig, om het verworven, met moeite verkregen regt, tegenover de oudere Kerk te bewaren. Zij is op eens, schier te plotseling, te onverwacht, te onbeleefd, zonder pligtplegingen te voorschijn getreden, en heeft de banden der hiërarchie niet losgemaakt, maar losgescheurd, en dit wordt haar niet vergeven. Men spreke veel of weinig over eene toenadering der Katholieke of Protestantsche Kerk - de geschiedenis predikt en blijft prediken, hier aan doove, maar dáár aan scherp luisterende ooren: het leven der Protestantsche Kerk is de dood der Katholieke, het leven der Katholieke de dood der Protestantsche Kerk.
| |
7.
Maar hare vrienden? Op die kan zij toch wel rekenen? O ja, wanneer al die vrienden eerst wisten, wat eigenlijk de Protestantsche Kerk is, wanneer zij er geen fantazij-, geen droombeeld van gemaakt hadden, of ook eene karikatuur der verlichting, of een ideaal, dat zeer goed in een ode of lierdicht past, maar niet in de werkelijke wereld, die zoo ongemeen prozaïsch is. Een handvol uitlegkundige boeken, eenige sierlijke preken, eenige afgesletene invectiven tegen de Katholieke zuster, eenige jubelkreten over licht en waarheid, allerminst eenige bundels formulieren, maken het grondelement der Protestantsche Kerk uit. Menigeen gelooft reeds een goed Protestant te zijn, alleen omdat hij niet Roomsch-Katholiek is, omdat hem eenige algemeene, onbestemde begrippen van vrijheid, van eensgezindheid, van vooruitgang zijn aangewaaid. Hij beschouwt het Protestantismus als een zamenraapsel van maçonnieke en communistische beginselen, ondergeschikt aan den algemeenen inhoud des Nieuwen Verbonds, en vermeent dat daarmede de wereld overwonnen zal worden! O gij arme Protestantsche Kerk met zulke armen naar den geest om en bij u! met zulke verdedigers, die uwe innerlijke waarde van alle mogelijke zijden miskennen! Met dezen heeft de Kerk welligt het meest te stellen; - met verwaande, onkundige, onhandige vrienden, die alles bederven en toch altijd regt meenen te hebben is het jammerlijk te moeten leven. Er zijn ook aristocraten in en door het Protestantismus. Zij hebben de waanwijsheid medegebragt, en zullen, naar hun begrip, alles wel schikken, regelen en vereffenen, mits men hun onvoorwaardelijk gehoorzame en hunne wijze van zien eerbiedige. Deze autoriteitsmannen wenschen het Protestantismus tot een middel voor hun doel te bezigen. Zij schijnen te gelooven, dat de Kerk alleen vorm is, waarin zij, naar willekeur, eene gehalte kunnen brengen, terwijl juist omgekeerd, het echte
Protestantismus slechts gehalte en inhoud is, en zich alleen in zooverre van tijdvormen bedient, als dit onder menschen en voor menschen, kinderen des tijds, noodig is. Deze Protestantsche aristocratie heeft, misschien wel zonder kwade bedoeling, het oude hiërarchische beginsel op de jeugdige Kerk trachten in te enten. Zij wil de vrijheid en het licht
| |
| |
wijzigen en terugbrengen tot vaste vormen, en daartegen protesteert de Kerk met luider stemme, en verlangt de ketens niet terug, die men haar voor drie eeuwen heeft afgenomen. Deze vrienden, die overigens zeer hevig tegen de Katholieke zuster te velde trekken, ontzenuwen de groeikracht der Protestantsche Kerk juist daar, waar zij haar meenen te versterken, - de jeugdige maagd wordt in een stalen keurslijf geregen, en wij weten hoe gevaarlijk die kunstbewerking is voor den behoorlijken wasdom.
| |
8.
Deze vrienden, die ook gaarne mede protesteren, zouden in de eerste plaats willen, dat elk protest, hetwelk de Kerk uitvaardigt, door hen werde nagezien, verbeterd, geregistreerd en gelegaliseerd. Zij wenschen als bij voorkeur de geheele Protestantsche Kerk te vertegenwoordigen - eene Synode aller Synoden te zijn, die slechts aan zichzelve verantwoording schuldig was. - Daar nu de Protestantsche Kerk, als zelfstandige persoon, eens in hare eigene regten getreden, en volgens eigene ondervinding handelende, zelve hare protesten uitvaardigt, komt zij met deze aristocratische partij in gedurige botsing. Zij wil en moet zich langzamerhand van alles ontdoen, wat niet het reine, zuivere en eenvoudige Christelijke beginsel als zoodanig wettigt, en vraagt volstrekt niet naar de bijzondere belangen en inzigten harer voorstanders, en dit nemen de aristocraten in de Kerk, de autoriteitsmannen, die even gaarne wetten maken, als zij weder wetten afschaffen, zeer kwalijk. De Kerk mag wel protesteren, maar slechts in zooverre zij dit toestemmen, en daar nu de Kerk in deze toestemming somtijds eene dadelijke poging tot teruggang en verduistering erkent, protesteert zij eindelijk, noodgedrongen, tegen hare vrienden, die zulks op hunne beurt zeer kwalijk nemen, en een groot getier maken. Dergelijke abnormiteiten hebben wij immers beleefd? Zijn niet de blinde drijvers van een beperkt formulier-geloof als deze aristocraten te beschouwen, die den vrijen en onderzoekenden geest terugdringen in de banden van eene belijdenis, welke alleen tijdelijke en geschiedkundige waarde kan bezitten, en evenmin eenig inwendig, werkelijk gezag kan legitimeren, als de Katholieke decretalen, of de zich onderling tegensprekende en vernietigende besluiten der conciliën? Daarom schuilt er in den boezem der Protestantsche Kerk eene anti-Protestantsche factie, die den stillen, maar daarom krachtigen voortgang der Kerk tracht te
belemmeren of tegen te gaan, en juist het hoofdbeginsel, waardoor en waarmede zij bestaat, roekeloos tegenwerkt. Het Protestantismus is in de hoogste en edelste beteekenis van het woord - kritiek - zuivere kritiek. - Wat zij ter zijde stelt, moet, uit den aard der zaak, als vreemd aan het rijk Gods erkend worden. Wie haar nu beletten wil om die kritiek voort te zetten, die bewijze eerst, dat hij daartoe regt en gezag heeft, vergete niet, dat waar deze kritiek ten nadeele van het rijk Gods werkzaam is, daardoor de Protestantsche Kerk reeds dadelijk onprotestantsch wordt, en als zoodanig van zelfs buiten den kring onzer beschouwing valt.
| |
9.
Maar moogt ge haar dan, als zij zich vergrijpt aan de geopenbaarde waarheden, niet toeroepen: ‘Tot zoo verre en niet verder?’ Voorzeker, goede vriend!
| |
| |
mits ge haar en ons eerst bewezen, duidelijk bewezen hebt, dat zij inderdaad al protesterende te verre is gegaan - dat is toch billijk! - Wij ontkennen niet, dat de Protestantsche Kerk, zoo als de Hegelsche school, hare twee vleugelen heeft, en daarmede tevens aan de Fransche ministeriëlen en liberalen herinnert; hier, ter regterzijde, Krummacher, en de mystieke Berlijnsche school, daar, ter linkerzijde de Tubinger school, en op de uiterste spits de vleugelmannen Strauss, Bauer, Ruge, Feuerbach; als gij u aan geen dezer legermagten aansluit, zullen wij u zeer prijzen, en wenschen met u in het centrum, waar het juste milieu is, onze plaats te vinden en te behouden; want, in zekeren zin, is de ware Protestant conservatief, dat wil zeggen, de ontbolsterde kern, de geconcentreerde kracht van het woord Gods, vrij van tijdvormen en tijdsbegrippen, is hem heilig - daar is hij een man des behouds - maar wat de menschelijke belijdenissen, zij mogen van Augsburg of Heidelberg afkomstig zijn, betreft, daar is hij volstrekt niet conservatief, maar in de oppositie, omdat hij niet gaarne aan de oudere Katholieke zuster een gewonnen spel in handen geeft, waar deze met heimelijk welgevallen ziet, dat de vrijere en ongedwongen zuster genoodzaakt wordt voor een papieren Paus te knielen - als er dus aan de vleugels van het staande leger hier en daar gestreden wordt - de verwoestende Hegelianen met kritische en wijsgeerige wapenen vuren, de mystieken met de houten leest van den schoenmaker Jacob Böhme rondslaan, - dan ligt de kracht van het Protestantismus in het centrum, alwaar de kalme en bezadigde staf zich vergadert en de keurbenden zich vereenigen. Niemand zal het u of mij ten kwade duiden, wanneer wij ons tegen de roekelooze en eindelijk zichzelve vernietigende pogingen der genoemde vleugelmannen verzetten, maar men vergrijpe zich niet aan de waarheid en de billijkheid, om, gelijk vele Katholieke voorvechters doen, de
Protestantsche Kerk alleenlijk volgens die beklagelijke ontaarding hier en daar te beoordeelen: evenzoo min staat het den Protestant vrij om de Katholieke Kerk, alleenlijk volgens de woelingen der Ultramontaansche Jezuïeten-partij, of naar den waanzin van sommige duivel-uitdrijvende en reliquïen-aanbiddende prelaten te veroordeelen. - Wie het Protestantismus wil aantasten, valle het centrum aan; dáár waar de echt geleerde, wijsgeerig gevormde, onpartijdige mannen staan. Als de Katholiek de chronique scandaleuse dezer Kerk wil bekend maken en uitgeven, moet hij niet slechts een Ruge, Feuerbach, Krummacher, Wislicenus met den vinger aanwijzen, hij moet, om hier slechts enkelen te noemen, het onbijbelsche beginsel, de grove dwalingen van een' Ullmann, Lücke, Neander, of ten onzent, bij eenen van Hengel, Kist, Royaards, Hofstede de Groot, aantoonen, en dat zal wel meer bezwaarlijk zijn. - Wij beweren dus, dat de kern en de kracht, de eigenlijke gehalte der Protestantsche Kerk, als in een bijzonder receptaculum, op het heilige altaar der waarheid wel en goed bewaard is, en ieder die met zijne Protestantsche beginselen en begrippen ongelukkig overhoop ligt, dit slechts aan zichzelven te wijten heeft, omdat hij uit het centrum is gedeserteerd en dienst genomen heeft bij een der beide vleugelkorpsen.
| |
10.
De toestand der Protestantsche Kerk is dus nog niet zoo geheel hopeloos verloren, als velen dit thans beweren;
| |
| |
zoo lang zij nog beginselen heeft, en volgens dezelve blijft protesteren, is haar verlies tijdelijk, en langzamerhand gaat zij, al strijdende, den dag der zegepraal te gemoet. Die dag zal nu zeker niet komen, waar men de Kerk en het vrije Woord Gods in Dordsche, Heidelbergsche of Augsburgsche papieren vormen heeft geëncadreerd; alle papierwerk, al is het ook zoogenaamd stevig papier maché, houdt niet tegen het levende en bezielende Woord Gods, dat, naar de eigen uitspraak des Eenigen meesters, geen vleesch, en dus geen stof, maar geest en leven is. De Protestantsche kerk neemt ook tijdvormen aan, maar alleen als vormen, om de waarheid, die zij handhaaft, kenbaar te maken. Zij heeft een hooger doel, dan om vastgevroren te blijven in eenig Belijdenisschrift, ja zelfs de koude, doodende letter, waarin de Goddelijke waarheid besloten en omvat ligt, is niet de zegebanier der Protestantsche kerk; ook daarvan zal zij, in den loop der eeuwen, zich, naar den wil van Hem, die zelf louter en geest en waarheid is, ontslaan, gelijk de beroemde prediker en tevens wijsgeerige theologant, Coquerel, in zijn Christianisme expérimental, onder de rubriek des affranchissements, nadrukkelijk betoogd heeft. Het voortdurend protesteren is, van nabij beschouwd, een voortdurend emanciperen en wegnemen der belemmerende en ongelijksoortige bestanddeelen, waarmede men hier en daar het Protestantismus heeft willen doordringen, en, uit dit oogpunt beschouwd, is de Kerk, die zich uit de Molochs-armen der oudere zuster eindelijk losrukte, de waarborg voor de emancipatie van het geheele menschelijke geslacht, dat eenmaal, als hetzelve doortrokken, en doorgegest en doorzuurd zal zijn met het eigenlijke Protestantsche beginsel, daarmede zamenvloeit, en deszelfs einddoel naderbij zal gekomen zijn. Om die reden
vreest de Protestantsche Kerk, in hare trapsgewijze ontwikkeling en zuivering, volstrekt niet voor den stevigen, krachtigen tred der wetenschappen en ook der wijsbegeerte, die nevens haar, op den weg der eeuwen voortwandelen. Zij beeft niet terug voor eenen Galilei, voor de ontsluijerende hand der natuuronderzoekers, voor het scalpel der kritische wijsgeeren; want zij deelt het algemeene beginsel der voortgaande ontwikkeling met deze bondgenooten, - en de onwrikbare waarheden, welke zij, de Protestantsche Kerk, als de laatste en ontbolsterde kern van het eens geopenbaarde Godsrijk, handhaaft en predikt, deze hebben niets te vreezen, waar het wegstervend vooroordeel en de toenemende verlichting elkaâr vervangen, om het geslacht der menschenkinderen nader te brengen tot de hoogste Waarheid. en Liefde - en deze is - God.
| |
11.
Vraagt ge nu, of de Protestantsche Kerk, hier door listige en laaghartige vijanden bestookt, daar door aristocratische gezagsmannen bekneld, evenwel hare eigenaardige verkregene regten zal weten te bewaren en in werking te brengen, wij twijfelen daaraan niet; wij mogen daaraan niet twijfelen, als het oude en heerlijke woord des Aartsvaders ook voor ons waarheid bevat: ‘De Heer zal voorzien.’ Ook wat hare verdere ontwikkeling, hare emancipatie betreft, rust zij onder de beveiligende vleugelen der onfeilbare Wijsheid en heilige Liefde. - Het goud in den smeltkroes wordt meer en meer gezuiverd, - alle strijd is oefening van krachten. - Laat
| |
| |
ons, en dit is ook in onze dagen van woeling en verduistering, van het hoogste belang, - laat ons niet vergeten, dat de Protestantsche Kerk zich nog in zeer jeugdigen leeftijd bevindt, in verhouding tot de geschiedenis en ontwikkeling der menschheid. Wanneer gij de kerkelijke geschiedenis slechts tot aan het jaar 348 onzer telling reeds als gesloten wildet beschouwen, zouden we uwe dwaasheid beklagen. Evenzoo moet de geschiedenis der nog jeugdige gelouterde Kerk beoordeeld worden tot aan 1848, zij die naauwelijks de kinderschoenen is uitgetreden, en eene, door God reeds bestemde, toekomst te gemoet gaat. Laat ons, en dit zij mede den onpartijdigen beschouwer op het hart gedrukt, ook hier den tijdvorm van het onwankelbare innerlijke Protestantsche beginsel onderscheiden. De Augsburgsche, de Heidelbergsche, de Dordsche vorm is evenmin de eenige, blijvende, als de Gustaaf-Adolfs-vereeniging, of welk Verein, welke Kerkelijke combinatie ook eens zal verschijnen, of verschenen is; de elementen wisselen niet, hoewel de wijze, waarop zij onder de menschen komen, moge wisselen. Ook hier is een horror vacui. Wat uit den aard de kracht van zelfsbehoud in zich houdt besloten, staat boven het dringen en drijven en woelen van den tijd; wat als menschelijke vorm wordt aangeboden, valt vroeg of laat uit een, en kan dikwerf moeijelijk weder aaneengehecht worden. - Wij sluiten onze aphoristische voorstelling van de Protestantsche Kerk, met een woord, kostbaar als goud, en diep van zin: ‘Maar is die raad of dat werk uit menschen, zoo zal het te gronde gaan, maar is het uit God, zoo kunt gij het niet verhinderen, opdat gij niet bevonden wordt, zelfs tegen God te strijden.’ - Zietdaar de hoeksteen, de toekomst der Protestantsche Kerk, in het woord van den Joodschen
wijze voor altijd en aan allen - voorgelegd.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|