aantrok, waar zij haren leeslust en de zucht tot uitbreiding harer kundigheden voldoening schenken kon!
- Gij kent haar, mevrouw! en ik behoef u dus niet te zeggen, dat de natuur haar met geene ligchamelijke schoonheid bedeelde. Ware het tegenovergestelde het geval geweest en had zij de oogen van een braaf en verstandig jongeling tot zich getrokken, dan, gewis, had die jongeling in haar bezit gelukkig kunnen wezen; maar dit was het geval niet, en zij was te verstandig om niet te beseffen, dat de ongehuwde staat haar deel zoude blijven, en toch wilde zij nut stichten, zooveel zij vermogt, hoewel het haar donker bleef, op wat wijze zij dit doel zou kunnen verwezenlijken.
Het is de natuurlijke bestemming der maagd gade en moeder te worden, maar niet met allen ligt dit in het plan der Voorzienigheid. Is het vreemd wanneer, in dien toestand, het meisje, vooral het met verstand en geest begaafde, naar eenen bepaalden werkkring uitziet? En is zulk een meisje zwak van gestel, sterk van verbeelding, gevoelig van zenuwen, is het dan te verwonderen, dat zij, als ware het, dweept met het verlangen, dat zich in haar binnenste gevoelen doet?
In dien toestand verkeerde, naar mijne meening, Betsy Dalhuis. Ware zij in de Roomsche kerk geboren en opgevoed geweest, dan zou zij, dunkt mij, een kloosterzuster hebben kunnen worden; maar, Protestante zijnde, moest haar godsdienstig gevoel eene andere rigting nemen, en dat gevoel hechtte haar aan den strijd, die, met warmte, gevoerd begon te worden tusschen de voorstanders der oude, bij velen schier vergetene kerkleer, en hen, die den geest der Hervorming als steeds voortgaande wilden beschouwd hebben. Zij aanschouwde dien strijd, en daaraan deel te nemen, beschouwde zij als hare roeping en eenen werkkring, waarin haar tot hiertoe, zoo zij waande, onnut en onbeduidend leven een werkzaam aandeel zou kunnen nemen.
- Dat was dan toch zeer onverstandig!
- Volkomen toegestemd. Maar dit nu eens geheel daargelaten. Leert nu, wat ik, zoo aanstonds, omtrent de leiding harer denkbeelden opmerkte, niet duidelijk, dat Betsy's veranderde denkwijze niet zoo onbegrijpelijk is, als zij oppervlakkig schijnt? Zij voelde een treurig ledig in haar hart, en dit moest, op de eene of andere wijze, worden aangevuld. En zie! daar schenkt de strijd, over kerkelijke leerbegrippen, aan haar godsdienstig gevoel de bepaalde rigting om zich onder de voorstanders van het verouderd kerkgeloof te scharen. Hierin zie ik niets, dat mijne verbazing wekt.
- En hebt gij nooit eens beproefd, om het arme meisje van haren dwaalweg terug te brengen?
- Zij heeft mij daartoe de gelegenheid niet geschonken, en al ware dit het geval geweest, dan zou de genomen proeve wel zonder vrucht zijn uitgevallen. Wanneer men in meening van elkander verschilt in zaken die het Christelijk geloof betreffen, dan is bij mij de Bijbel de eenige scheidsregter; maar wanneer partij, in de plaats daarvan, de kerkleer aanneemt, is er wel aan een voortdurenden strijd maar aan geene overeenstemming van meeningen te denken. Maar, behalve dit, is er nog iets, dat mij van zulk nutteloos strijden terughoudt, te weten: de geest van veroordeeling, die de orthodox-regtzinnigen vervult. Ik beklaag hen wel, die, omdat zij het hart tot den Algoeden God niet schijnen te kunnen verheffen, Hem uit