De Tijdspiegel. Jaargang 5
(1848)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijI. Fuhri's Prentenboeken.De lieve- stoute- aanvallige- blonde jeugd heeft in deze dagen veel verpligting aan den uitgever van den Tijdspiegel, en mag hem wel bedanken, dat hij ook een' geïllustreerden Tijdspiegel, à la portée des enfans, heeft uitgegeven, en daaraan noch moeite, noch kosten - twee zaken, die bij vele menschen, ook bij boekhandelaren, meest altoos gepaard gaan - heeft gespaard. 't Was geene geringe onderneming om twaalf duizend exemplaren op te leggen, in een landje, waar ook het boekenkoopen onder de hoofddeugd - de bezuiniging - geteld wordt, en de wonderbaarlijkste middelen moeten gebruikt worden, om de gedrukte en ingenaaide bladen aan den man te brengen; want de Nederlandsche man heeft thans voor zoo veel te zorgen en te werken, voor aardappelen, en het altijd noodzakelijke toilet van het vrouwelijk personeel, voor zijn fatsoen en zijne belastingen, voor zijn crediet en zijn onmisbaar wintervermaak, dat de lieve lectuur meer en meer op non-activiteit komt, en menig auteur zichzelven als emeritus begint te verklaren, niet salvo, maar helaas! sine honore et stipendio; van de honor houdt hij nog wel wat over, maar van dien zilveren schotel alleen kan men niet eten, als het stipendium geen koksmaat is gebleven. Om deze valabele redenen heeft de heer Fuhri een verstandig stuk begonnen, hoewel het steeds een waagstuk was, om goedkoope en zeer nuttige, zeer net uitgevoerde en zeer amusante prentenboeken uit te geven, bepaaldelijk voor kinderen, en de heeren Ising en van Zeggelen, ondersteund en gelijfstaffierd door den bekwamen Xylograaf (houtsneêgraveur), hebben medegewerkt om de prentenboeken zoodanig uit te rusten, dat de heer Fuhri gerustelijk mag rondzien en vra- | |
[pagina 69]
| |
gen: ‘waar zijn ze, die met mij kunnen wedijveren in dit letterkundig genre?’ 't Was daarom billijk en edel van het publiek, deze dikwerf boosaardige coquette, die even wispelturig als bedilziek is, dat hetzelve (wij vragen het Instituut excuus, wegens deze taalzonde) de poging van den boekhandelaar en uitgever, in die mate aanmoedigde, dat hij reeds nu met een dacapo! is verschenen, en voor de tweedemaal eenige duizendtallen prentenboeken in de kinderenwereld - eerst bij zijne correspondenten - gezonden heeft. Dat de heer Fuhri hierbij een betamelijk en zeker zeer geoorloofd debiet, als schadeloosstelling, heeft verwacht, zal niemand hem ten kwade duiden, vooral niemand onder de confraters, die, dit vertrouwen wij, met de zuiverste, opregtste vreugde en deelneming, den gelukkigen uitslag dezer kolossale onderneming gadeslaan, en allen in de handen klappen. - (Wij hopen dat geen hunner hier een vraagteeken zal zetten). Weet ge wel, heer of dame, die leest, wat wij thans schrijven - nu is het al lang gedrukt - dat goede, verstandige prentenboeken, eene eerste plaats moeten beslaan in uwe opvoeding, naar welke, gelukkige of ongelukkige, theorie, gij dezelve hebt geëntameerd? Weet ge wel, dat hier de eerste vormleer is voor uwe zeer lieve kinderen, en dat zij in de papieren-wereld schier even veel leeren, als in de werkelijke wereld, waarin gij ze, vleesch van uw vleesch, bloed van uw bloed, eens hebt geïntroduceerd? Weet ge wel, dat de eerste verstandelijke, intellectuëele ontwikkeling uwer lievelingen juist vandáár uitgaat, en dáár het eerste levensvoedsel ontvangt? Een goed, fiksch, onderhoudend, zedelijk prentenboek, beter dan Moeder de Gans, of de extra leelijke kunstgedrochten van den gemeenen Tijl Uilenspiegel, - (Fuhri's Uilenspiegel is geestig, adres aan vriend van Zeggelen), of Jan de Wasscher en consorten, een degelijk boek met afbeeldingen, waar zich het kind geheel te huis bevindt, is in het elementaire leven geene kleinigheid; daarom beweren wij, dat de twee afleveringen, met eenige honderdtallen houtsneêfiguren beladen, - allen wel niet even mooi, juist zoo als het met ons menschen is - ook bijzonderlijk voor de ouders, grootouders, meesters, maitressen en bonne's zijn uitgegeven, die zeker met een dankbaar hart den heer Fuhri zullen prijzen, als zij bij de treurige, maar kapitale, telkens herhaalde opvoedings-quaestie: ‘komaan, kindertjes! wat zullen we nu eens weêr beginnen?’ de prentenboeken ter hand nemen, en, als rarekiek-vertooners, dapper opdreunen; want deze bundels zijn ongemeen geschikt om den ouders en verdere opvoeders stof en aanleiding tot een zeer aangenaam en nuttig onderwijs en onderhoud te geven. Bij elk figuurtje laat zich iets vertellen, er laat zich hier of daar iets aanknoopen, en waar de lieve ouders zelven daartoe te dom of traag zijn, helpen de heeren Ising en van Zeggelen hen wat voort, en zij kunnen vooreerst, maar langzaam en duidelijk, voorlezen. - Overigens zij hier aangemerkt, dat de gansche wereld, het geheele leven, met al deszelfs licht en bruin, een groot prentenboek is, waarin wij allen kijken, bladeren, ons amuseren, somtijds ons vervelen, of ook wel eens treurig zien en weenen, als wij de figuurtjes niet begrijpen, of als ze ons smartelijk treffen. Wij hebben allen onze prentenboeken voor ons: keizers, koningen, ministers, geleerden, wijsgeeren en dichters, ook kooplieden en fabrikanten, maar trekken meestal weinig nut van die prentverschijningen der wereld, welke | |
[pagina 70]
| |
als levende beelden op het blad van ons leven staan gedrukt, en waar toch zoo onbegrijpelijk veel van te leeren valt. Menig aardsch leven is inderdaad evenzoo variabel, en rijk gestoffeerd, als Fuhri's twee prentenboeken. 't Is ook een Rarekiek, een Allerlei, en als men hetzelve doorgebladerd heeft, en Freund Hain het boek digt slaat, paf! blijft het sommigen nog groen en geel voor de oogen, en het is goed dat er, na die talloos afwisselende beelden, eindelijk - rust komt. Voor den humorist, die met zijn' weemoedigen glimlach om den mond het levensprentenboek in handen heeft, en er gedurig aanteekeningen in margine bijvoegt, is die groote prentenwereld, ici bas, hoogst interessant.
Bijzondere voorregten hebben deze kunstkabinetten voor de kleine menschen, die er even veel behagen in scheppen, als de groote menschenkinderen in de prentverzamelingen van wijlen de heeren Verstolk en Roothaan; want zij zijn ingerigt naar den algemeen geldigen stok- en maat-regel: varietas delectat - altijd weder: rrrrrt! nu weêr een andere vertooning! Het kind is, even als de mensch, die wat grooter is opgewassen, bang voor het eentoonige. Vervolgens zijn de onderwerpen zeer geschikt, om het kind te interesseren; welligt hier en daar een klein weinigje boven zijne spheer. Zoo kwam het ons voor, dat de klassieke bijschriften bij de vaderlandsche portretten in de tweede aflevering, hoog genoeg staan voor de prentenboek-bekijkers, en met den familiaren verhaaltoon in den ouden Tijl en elders, zóó gelukkig gevonden, niet volmaakt overeenstemmen. - De Bijbelsche rébus' zijn goed gezocht, en het is verstandig van den heer uitgever, dat hij dit genre mede heeft opgenomen, anders zouden de vromen en orthodoxen, die alle te zamen: ‘moord en brand’ roepen, als er niet overal Bijbelsche en Christelijke strekking aanwezig is, ook waar het niet te pas komt, zich ergeren over een louter wereldsch prentenboek. Dat hetzelve intusschen op de Christelijke, anders gezegd: Dordsch-Gereformeerde kinderscholen, niet wel kan ingevoerd worden, spreekt van zelfs, aangezien men dáár de bepaalde behandeling van het leerstuk der genade (zeer onlangs) heeft geëischt, en dit artikel zeker niet in deze prentenboeken kon gevonden worden, hoewel ze ook in het orthodoxe 's Gravenhage zijn uitgegeven. - Eindelijk is het zedelijke beginsel niet uit het oog verloren; want de kinderen zullen uit deze bundels niets kwaads leeren, of in eene wereld gebragt worden, die zoo boos en verdorven is, als diegene, waarin zij langzamerheid worden geëngageerd om als volwassenen hunne plaats te vinden. - Met één woord: de heer Fuhri en zijne assessoren in dezen zijn mannen van den vooruitgang, ook in de uitgave van kinder-prentenboeken, en zij zullen wel doen, bij verdere voortgezette afleveringen telkens eene hoogere volmaking te bejagen, waartoe het welwillende publiek ook de bijdragen levere, door deze twee bundels in alle huis- en kinderkamers te brengen, waar de blondkopjes aan het reeds zoo woelige leven een levendig leven bijzetten. - Wij bedanken den heer Fuhri voor zijne winteravondlectuur, uit naam van een half dozijn menschen in miniatuur, die wij dezer dagen met de lieve prentenboeken hebben verheugd. | |
[pagina 71]
| |
II. Heldring's Almanak voor Tijd en Eeuwigheid.Men heeft altijd gedacht dat een almanak eigenlijk voor den tijd en dit leven geschikt was, waar dagen, maanden en jaren, toch onder het begrip van den Tijd behooren. Intusschen gaan de menschen al verder en verder, en leveren ons ook volksalmanakken voor Tijd en Eeuwigheid. Gelukkig intusschen dat daarboven geene almanakken meer noodig zullen zijn! De heer Heldring heeft ons deze Germaansche aardigheid opgedischt, zoo als wij reeds voor geruimen tijd in de Evangelische Kirchenzeitung van papa Hengstenberg, den Almanach für Zeit und Ewigkeit krachtig vonden aanbevolen. - Wij zijn dus alweder dit nieuwe teeken des Tijds aan onze Germaansche broêrtjes verschuldigd, die van hunne groote vruchtboomen, welker takken ver over onze grenzen hangen, rijp en groen afschudden en ons toewerpen. De heer Heldring bekent in het voorberigt, dat hij, met de hand op het hart, wegens zeer geldige redenen, niet langer redacteur van den Gelderschen Almanak kon blijven, want dat boekje is te wereldsch, en staat ook - dit moet ieder bekennen - meer met den tijd dan met de eeuwigheid in verband. Dat de uitgever ook hier, zoo als elders, waarlijk iets goeds meent en wenscht, is boven allen twijfel verlieven, en wij hopen maar dat de tijdelijke Gelderschman onder goede handen zal komen of gekomen is. De heer Heldring wil eene andere taal spreken, - en welke? dat zal hij u zelf zeggen: ‘Men hoore ten minste (zoo eindigt het voorberigt), die taal ook; zij vervulle het hart met dat Heimweh, dat alleen verzadiging vindt in het aanschouwen van den eeuwigen Middelaar Gods en der menschen.’ - Zoo iets snijdt zoo als men zegt, hout; maar het klinkt toch geweldig Germaansch-sentimenteel-mystiek, hoewel dit thans meer en meer en vogue komt. Over den inhoud van dit jaarboekje voor Tijd en Eeuwigheid, moet de lezer, als hij zijne 60 cts. betaald heeft, zelf oordeelen. Er komen, zoo als zich laat verwachten, zeer wonderlijke dingen in voor; over het algemeen korte bespiegelingen, kleine verhalen, hier en daar naïf-volksmatig, echt Germaansch al weder, en somtijds zeer onbijbelsch, hoewel ook de Bijbelsche termen (dit laat zich verwachten) alom worden ingelascht - ja, ergerlijk flaauw, en voor een waar Christen hoogst bedroevend. Wij verwijzen alleenlijk naar eene korte beschouwing van Jezus lijden, bl. 22-37. Tot heden toe eerbiedigden wij van ganscher harte het verhevene en heerlijke der uitdrukking ‘dat de Heiland voor ons geleden heeft en gestorven is,’ als algemeene waarheid, om het gewigt en de bedoeling van Zijn kruisdood te erkennen; maar de heer Heldring, of zijn Germaansche voorwerker, is daarmede niet tevreden. - De zaak is daardoor nog niet genoegzaam - exegetisch? en populair? - behandeld; wij worden onderwezen, dat: Jezus, voor ons, bloed gezweet heeft, dat Jezus, voor ons, gegeeseld is geworden, dat Jezus, voor ons, met doornen gekroond is geworden, en Jezus, voor ons, het zware kruis gedragen heeft.- en alles wat het lijden betreft, wordt, naar deze verdeeling, met eene echt | |
[pagina 72]
| |
barbaarsche naauwkeurigheid ontleed. Wij laten dergelijke almanaks-theologie voor rekening van den heer uitgever, en verheugen ons, dat de stichtelijke, echt Nederlandsche volks-litteratuur toch nog van een' geheel anderen aard is, en zich gunstig onderscheidt van dergelijke vooze, flaauwe, mystieke voorstelling, die met het krachtige, heldere Nederlandsche volks-karakter in dadelijke tegenspraak staat. - Het is zeer te bejammeren, dat een zoo practisch, zoo werkzaam man, als de predikant te Hemmen, bij de naburen moet ter school en in de leer gaan, om ons met een almanak voor Tijd en Eeuwigheid aan boord te komen; de man, die zooveel te gelijk onderneemt, moest ook hier zijne krachten beproeven, in het werkelijke leven nuttig arbeiden, en de almanakken voor Tijd en Eeuwigheid, als ze niet beter uitvallen, aan de Germanen overlaten. Spiritus Asper en Lenis. |
|