De Tijdspiegel. Jaargang 5
(1848)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 48]
| |||||||||
Mengelwerk.Het poenitentiair congres, te Brussel.Even gelijk, in het vorig jaar, te Frankfort, vereenigden zich dit jaar te Brussel allen, die eenige sympathie gevoelden voor de groote zaak der hervorming van het gevangeniswezen en der strafwetgeving in de verschillende staten van ons werelddeel. Hoedanig moeten dergelijke vereenigingen, met een woord van den dag Congressen genoemd, beschouwd worden? Het antwoord op die vraag hangt af van het oogpunt, waaruit men die Congressen beziet. Schenkt men haar, in zijne verbeelding, het karakter eener wetgevende vergadering, en beziet men hare besluiten uit dit gezigtspunt, dan, voorzeker, zijn zij van luttel belang; maar erkent men in haar, vereenigingspunten voor alle deskundigen, die belang stellen in de zaak en die de bevoegdheid bezitten daarover het noodige licht te verspreiden, dan zijn die Congressen van eene groote beteekenis. Uit dit oogpunt beschouwde haar de beroemde Gustave de Beaumont, toen hij zich, op het Congres te Brussel, volgenderwijze uitliet, na vooraf te hebben gesproken over de openbare meening, die zich, in Frankrijk, langs zoo meer, in het voordeel der gevangenishervorming, verklaard heeft: ‘Messieurs, cette opinion publique favorable sur laquelle nous nous sommes appuyés, est une force désormais acquise à la grande question qui nous occupe. Si quelque chose peut l'accroitre, ce sont les délibérations des congrès, tels que celui de Francfort et celui de Bruxelles. Ces congrès, messieurs, sont une belle et grande institution, à laquelle j'applaudis de toute ma force.’ - En nu ontwikkelt de spreker, in weinige woorden, het hoofd - ja, het levensbeginsel van deze vereenigingen, als volgt: ‘Autrefois, les gouvernements seuls se réunissaient en Congrès. Aujourd'hui ce sont les populations eclairées qui envoient leurs représentants dans ces grandes assemblées pour y déliberer de la conduite des gouvernements, heureux de pouvoir s'appuyer sur les sentiments constatés du pays.’ Maar - zegt men welligt - bevat die verklaring, zoo al geene grootspraak, wel iets meer dan eene dichterlijke, of rhetorische redefiguur, die men in geenen te ruimen zin moet opvatten? Dezelfde spreker beantwoordde, reeds vroeger, deze vraag, waar hij de getuigenis van den Inspecteur der gevangenissen in Frankrijk, den heer Moreau-Christophe, in deze woorden bevestigde: ‘Il est vrai que le gouvernement a adopté presque toutes les résolutions sanctionnées par la grave autorité du congrès de Francfort, comme en fait foi le projet de loi présenté à la chambre des pairs. Mais, ce qui est plus | |||||||||
[pagina 49]
| |||||||||
que l'opinion du gouvernement, quelque respectable, quelque considérable qu'elle soit, c'est l'opinion publique. En France, les vives repugnances de l'opinion publique pour le régime cellulaire se sont apaisées; et les inquiétudes, telles qu'elles alarmaient ceux mêmes qui, comme moi, sont convaincus que ce systême est excellent, ont aujourd'hui cessé. Au milieu de quelques petites dissidences non encore complétement eteintes, il n'y a plus de dissidences graves. Il existe aujourd'hui un sentiment géneral, profond, que le régime d'emprisonnement cellulaire est le meilleur. Vous avez pu juger vousmêmes que les vives attaques, dirigées naguère contre ce système par les organes de la presse liberale et nationale en France, ne se reproduisent plus maintenant. On ne pourrait citer aucun organe accrédité de la presse de Paris, qui montre la même hostilité que par le passé au système sanctionné par l'autorité du congrès de Francfort, et qui le sera également, j'ose l'espérer, par l'autorité de celui-ci.’ Van dit standpunt bezien, hebben deze congressen eene beduidende beteekenis; als invloed oefenende op de besluiten der regeringen van de verschillende staten van Europa, nopens strafwetgeving en gevangeniswezen, en tevens op de algemeene denkwijze der volken van ons werelddeel; deze over twee, zóó belangrijke aangelegenheden, voorlichtende en leidende. Immers wat, ten aanzien van Frankrijk, door den heer de Beaumont, is medegedeeld geldt evenzeer ten aanzien van het meerderdeel der regeringen en volken, die op de beide congressen hunne vertegenwoordigers hebben vereenigd gezien. Maar - vraagt men verder - van waar ontleent eene vergadering, die de bevoegdheid mist om als wetgeefster op te treden, zulk eene mate van gezag, dat de gouvernementen zich voegen naar hare besluiten en de volken daarmede instemmen? Het antwoord op deze vraag kan uit het eigenaardig karakter der congressen meest voegzaam afgeleid worden; en schijne dat antwoord eenigzins wonderspreukig, zoo moet de waarheid er van, bij eenig gezet nadenken, een ieder in het oog vallen: het gezag der congressen vloeit juist daaruit voort, dat zij zich niet als wetgevende - maar alléén als raadplegende en raadgevende ligchamen geconstituëerd hebben. Bij elke wetgeving vormt de wetgever, vooraf, zich een bepaald stelsel en zekere vaste beginselen, die hem, naar zijne bijzondere kennis van zaken, wijze van zien, en innerlijke overtuiging, meest gepast voorkomen. Het zij zoo, dat hij daarbij, zoo dit bestaat, een ander stelsel overwege, of wel beginselen, die van de zijne verschillen, zijner opmerking geenszins onwaardig keure; maar ligt het niet in den aard der zaak, en in de natuurlijke voorliefde van ieder mensch voor eigen inzigt en meening, dat hij zijne begrippen, boven die van anderen, de voorkeuze geeft? Intusschen en hoe groot zijne bekwaamheid, kennis en ervaring zij, hij is feilbaar en geenszins boven dwalingen en misvattingen verheven; en is dit het geval en volgt de wetgever, in zijne wetgeving, alléén eigen in- en doorzigt, dan, voorzeker, zal zijn wetsontwerp geenszins de algemeene goedkeuring kunnen verwerven, hoe lofwaardig zijn streven, overigens, geweest zij. Dit schijnen zij, die tot het bijeenroepen van een poenitentiair congres besloten, opgemerkt en gevoeld te hebben, toen zij aan dat congres niet een wet- | |||||||||
[pagina 50]
| |||||||||
gevend maar een raadplegend en raadgevend karakter verbonden. De uitkomst toonde dat zij goed gezien hebben! Allen te zamen roepende, die sympathie gevoelden voor de zaak der hervorming en van de strafwetgeving, werd daarmede niet één der bestrijders van het een of ander stelsel uitgesloten, en tevens de gelegenheid geschonken tot het hooren en overwegen van uiteenloopende gevoelens. Op de beide congressen had dit, met de meest mogelijke vrijheid, plaats, en wel onder eerbiediging van ieders bijzondere denkbeelden. Het congres te Brussel leverde hiervan een voorbeeld: de heer Pearson, lid van het Britsch parlement, verklaarde, dat zijne tegenwoordigheid niet behoorde aangemerkt te worden als een bewijs, dat hij instemde met de besluiten, die, te Frankfort, genomen waren. Hierop werd geantwoord, dat men de billijkheid zijner verklaring erkende en dat zijne tegenwoordigheid beschouwd werd als een blijk van overeenstemming ter bereiking van een gemeenschappelijk doel, waartoe allen bereid waren mede te werken; dat men zich vereerd achtte in hem een regtschapen bestrijder van het stelsel van afzondering te vinden, en dat zijne tegenwoordigheid hem tot niets verpligtte hetwelk strijden mogt met zijne overtuiging. Zoodanige wijze van handelen, omtrent eene zoo belangrijke zaak, schonk aan de beide congressen die mate van gezag naar buiten, die haar zulk eenen grooten invloed verzekerde op de overwegingen der regeringen en tevens op de overtuiging der volken. Men bespeurt het: die invloed is geheel zedelijk - het geoefend gezag is dat der waarheid, die schoone vrucht van een onbevooroordeeld onderzoek, een grondig overwegen en eene onbelemmerde wijze van raadplegen. De volkomene vrijheid der deliberatiën schonk de gelegenheid tot het hooren en wederhooren van geheel verschillende partijen, van wie men billijk mag vooronderstellen, dat het hen om de bevordering van het goede en van de zaak der waarheid te doen was. Maar - zegt men - het congres nam dan toch besluiten! Zou men dan liever gezien hebben, dat men tot in het oneindige had geraadpleegd, zonder aan een einde te komen? Ja, het congres nam besluiten - maar het maakte geene wetten! In een enkel geval werden die besluiten bij de meerderheid genomen; maar - men lette hierop wel! - zonder de minderheid, al bestond deze ook slechts uit twee leden, tot iets te verpligten. Het congres had een geheel ander karakter dan de Zwitsersche landdag, die de minderheid der kantons gehoorzaamheid en onderwerping aan de meerderheid oplegt en, bij weigering, gewapenderhand tusschenbeide komt! Het congres - nogmaals zij het herhaald - kwam niet bijeen, om wetten te maken, maar om beginselen vast te stellen. Wie zich met die beginselen niet vereenigen konde, werd zijne bijzondere overtuiging gelaten. Zóó behoort het te wezen bij ieder vrij en onbevooroordeeld onderzoek naar waarheid! Wie de dwaling blijft aankleven, hij hebbe zijnen wil! later zal hij wel tot betere overtuiging geraken. Om een en ander duidelijker te doen uitkomen zullen wij nog een voorbeeld aanhalen, door het Brusselsch congres geleverd. Een der leden van het congres, het was de geneesheer Chassinat, wilde de nadeelen der afgezonderde opsluiting, voor de gezondheid der veroordeelden, in een breedsprakig betoog, aantoonen en met bewijzen staven; hij nam daartoe | |||||||||
[pagina 51]
| |||||||||
het cellulair gesticht te Parijs, la Roquette genaamd en voor jeugdige veroordeelden bestemd, ten voorbeelde. Hij verklaarde, bij de breede ontwikkeling zijner berekeningen, dat hij bij de beide eerste jaren van de invoering van het stelsel (1840 en 1841) niet stil wilde staan en slechts de drie jaren van 1842 tot 1844 wilde in aanmerking nemen, waarbij hij, met cijfers, bewees, dat de sterfte, jaarlijks 12½ ten honderd bedragen had, tevens aantoonende, dat de sterfte der jeugdige bevolking in de centrale gestichten, waar geene afgezonderde opsluiting bestaat, jaarlijks 4 ten honderd beliep. Zeker een verbazend verschil; wel geschikt, om een krachtig argument tegen het stelsel van afzondering op te leveren, vooral bij een ieder, die, met de zaak onbekend, den geneesheer een onbepaald vertrouwen schenkt en er niet aan denkt om te vragen: hoe de zaken thans gesteld zijn? Men hoorde de langgerekte rede van den heer Chassinat, met geduld; maar men hoorde ook daarna de beknopte ophelderingen van den heer Horace Say, lid van den algemeenen raad van het departement van de Seine. En wat gaf deze te kennen?.... Dat de sterfte in la Roquette, vóór de invoering van het cellulair stelsel, schrikbarend was geweest en, in 1839, het cijfer van 13 ten honderd had overtroffen; dat na die invoering de jaarlijksche sterfte, in 1840 tot 1843, verminderd is, en 12 ten honderd heeft beloopen; dat men daarna de wijze van voeding had veranderd en middelen beraamd om de veroordeelden meerdere beweging in de vrije lucht te verschaffen;Ga naar voetnoot1) dat, ten gevolge daarvan, de gezondheidstoestand zich verbeterd heeft, in diervoege,
terwijl zij over het verloopen deel van het jaar 1847 1,81 ten honderd bedraagt. Ziedaar het gevolg eener vrije wisseling van gedachten, eener onbelemmerde mededeeling van denkbeelden, gevoelens en daadzaken! De heer Say ontkent niet, dat de sterfte in la Roquette, in een gegeven tijdvak, 12 ten honderd hebbe beloopen; hij wijst alléén aan, dat de heer Chassinat zijne onderzoekingen niet verder- en niet tot heden heeft voortgezet, en alzoo tot verkeerde resultaten moest komen. En de heer Say had regt tot die aanwijzing als medelid der commissie van administratie over genoemd gesticht. Wij zouden nog meer voorbeelden kunnen bijbrengen ter staving van de stelling, dat de vrije en openbare raadpleging van het congres de waarheid heeft aan het licht gebragt; maar nu behoeft men ook niet langer te vragen: van waar het kome, dat de gouvernementen met de meeste besluiten van het eerste congres te Frankfort hebben ingestemd en de publieke opinie zich daarmede aldra geheel heeft kunnen vereenigen? Overal | |||||||||
[pagina 52]
| |||||||||
waar en door wien het stelsel van afzondering worde goedgekeurd, geschiedt zulks, niet omdat het Poenitentair congres dit alzoo heeft besloten; maar omdat die besluiten op de waarheid, den aard der zaak en de behoeften van den tijd gegrond zijn. Er is echter en na al het aangevoerde nog ééne opmerking, die wij, om regtvaardig te zijn, niet mogen terughouden, zij is deze: hoe beduidend de deliberatiën en besluiten der beide congressen ook mogen geweest zijn en welk eenen invloed zij ook geoefend hebben en nog oefenen; zoo hoede men zich voor het denkbeeld, dat die besluiten het karakter der onfeilbaarheid zouden bezitten! Volmaakt is het stelsel van afzondering niet, en (gelijk dit bereids het geval was) zal de ervaring, in de toepassing, aanleiding geven om op verbeteringen bedacht te wezen. Zal men, uit dien hoofde, het principe verwerpen? dat ware wel eene onredelijke vordering! Het streven en trachten van wetgevers, regtsgeleerden en philanthropen strekt toch niet tot iets onmogelijks - het vinden van een volmaakt stelsel; maar het aannemen van dat, wat van de drie bestaande stelsels het beste behoort gekeurd te worden. Wat leerde desaangaande de ondervinding? Dat men zich verpligt heeft gezien, om van het hoofdbeginsel, waarop het stelsel van Auburn berust, te moeten afzien; dat men de toepassing van het stelsel van Auburn en van Pennsylvanie, in één gesticht, (of het gemengd systeem), als principe heeft moeten laten varen; dat het stelsel van afzondering (niet dat van eenzame opsluiting, 't welk geheel iets anders is) in beginsel en toepassing, tot hiertoe, de proef heeft doorgestaan, en daarom voor het aanbevelenswaardigste en beste van allen behoort gehouden te worden. Ook uit een ander en wel een zeer gewigtig oogpunt is dit stelsel het beste te noemen; wij bedoelen het punt der financiën. De zaak ligt onder ieders begrip en bevatting: want met geringe kosten kan een cellulair gesticht, des gevorderd, voor eene Auburnsche gevangenis of een gesticht waarin men het gemengde stelsel mogt willen toepassen ingerigt worden; maar de gebouwen, die voor de beide laatstgenoemde wijzen van opsluiting bestemd zijn, kunnen niet dan met groote kosten en dan nog zeer gebrekkig cellulair worden ingerigt. Het voorbeeld van la Roquette heeft zulks bewezen voor elk wie er aan twijfelen mogt. En hiermede hebben wij onze lezers bij het belangrijke der Poenitentiaire congressen bepaald, en deze in hunnen waren aard en karakter eenigzins nader doen beschouwen. Als een merkwaardig verschijnsel des tijds verdienen zij die beschouwing ten volle, en van daar dat wij vermeenden bij die vereenigingen, voor eenige oogenblikken, te moeten vertoeven. W.H.W. Bz. |
|