| |
| |
| |
Letterkunde.
De humoristische letterkunde in ons vaderland.
(Zie Tijdspiegel 1846, bl. 193, en volgg.)
Wij vatten den draad weder op onzer afgebrokene beschouwing, en vestigen de aandacht op de Litteratuur, welke zich als humoristisch kenmerkte, en ook in ons midden is toegelaten op de gewone voorwaarden. Deze zijn, primo, de gevulde beurs der heeren boekhandelaren, meesters in de beide regten: om het handschrift te koopen, en het gedrukte boek te verkoopen, en secundo, de hooggezetelde recensenten, die, gelijk dit te Emmerik en Lobith plaats grijpt, de goederen al of niet laten doorgaan naar de plaats hunner bestemming, dat is: in de lezende wereld. - Billijk moeten wij zijn, en erkennen, dat toen de stoot van buiten kwam, ook eene soort van humoristische oorspronkelijke letterkunde zich onder ons ruim baan poogde te verschaffen. Duitschland was reeds voorgegaan. Engeland mede. Men had om den aangebeden
| |
| |
dickens op leven en dood gevochten. De uitgevers hadden, als letterlievende cargadoors, hunne buitenposten uitgezet, om de eerste vertaling, puik uit zee, over het kanaal gekomen, af te kondigen. Boz was een Engelsche engel des lichts voor het Leeskabinet geworden. Men moest den whimsical Gentleman bewonderen, en al zijne plattitudes, en volstrekt voor een' burgerman-Hollander onverstaanbare toespelingen, ijsselijk mooi vinden; dat kon niet anders. Charles lamb, keurig vertaald en beter begrepen, kwam mede zijne opwachting maken; wij vermeenen zelfs in den Gids, die voor eenige jaren niet geheel vrij te pleiten was van Anglo- en Dano-manie, maar nu somtijds groote Gallicismen aanbiedt. Ook jean paul werd eerst in bloemlezingen, later in geheele boekdeelen met verwondering ontvangen. - Aan de andere zijde van den Rhijn had hij reeds voor een gedeelte uitgediend. Wij komen immers met de naschepen? Claudius had reeds een verjaard burgerregt. - De Predikant wildschut bragt en brengt hem, na immerzeel, van de proza-zijde onder de lieden. Tollens van de poëtische zijde: Liedjes van claudius. - Nu kwamen ook onze oorspronkelijke schrijvers, en sloten zich aan de buitenlanders.
Il faut s'instruire et se sonder soi même,
s'Interroger, ne rien croire que soi,
Het humoristisch instinct trad op den voorgrond. Wij mogen de Camera Obscura, de Waarheid en Droomen, hier niet beoordeelen. In zekeren zin zijn
| |
| |
dezelve volksboeken geworden. Men vond er, en te regt, zoo veel natuur, zoo veel gevoel, en wederom zoo veel weldadige ironie in, zoovele minder bekende zijden van menschen- en wereldbeschouwing, dat zelfs dames de boekjes dagen hielden, en er met niet minder geestdrift over spraken dan over eene mantille of een concert. - Eenigzins, maar op anderen toon, hadden de Gedachten en Beelden reeds voorgewerkt. Zij waren echter te veel mozaïek, en, naar luid der beoordeelaars, hier en daar te scherp. Zachter, en daarom meer met ons volkskarakter overeenstemmend, kwamen de reeds genoemde proeven eenen nieuwen letterkundigen dag voorspellen. Men bleef eenigen tijd, hier en daar, in dien toon werken en navolgen, zeer dikwerf, dit lag in den aard der zaak, met ongeloofelijk ongelukkigen uitslag. De weêrglans der flaauwe, sentimenteele, pseudo-Feithiaansche school, verscheen in het geleende kleed van een valsch humor, - bovenal in zoogenaamde verhandelingen en redevoeringen, alwaar de schrikbarende geest van arend fokke, als die van het spook in Hamlet, zich vertoonde, om de hoorders met datzelfde gevoel te vervullen, waaraan men bij hevige deining der zee op een schip is blootgesteld. De laffe en platte scherts, de taal van het janhagel, de gemeene kwinkslagen, door verwaande en domme schoolmeesters, vooral ten platten lande, waar vele dingen en menschen altijd plat blijven, voorgedragen, werden voor oorspronkelijk humor uitgemaakt. - Anders, zekerlijk anders dan zekere opstellen, b.v. het eigenaardig, zeer verdienstelijk vertoog
| |
| |
‘over de Haarlemsche Courant’ (dezer dagen weder herdrukt) gedacht, gevoeld, gesteld; maar men maakt in de letterkunde onder ons zoodanige naauwkeurige onderscheiding niet. Genoeg, wanneer de menschen slechts lagchen, en men verwondere zich niet, als sommigen, die wel degelijk aanspraak maken op eene zekere mate van litterarische cultuur, langendijk, focquenbroch, en den reeds vermelden fokke simonsz. als de vroegere Nederlandsche humoristen gelieven te beschouwen. Het moge hun wèl bekomen. - Chacun son goût! - Veel opgang en indruk intusschen maakte de oorspronkelijke Nederlandsche humor, of wat men daarvoor verkoos te houden, in geenen deele. - Vooreerst was het te weinig wetenschappelijk; ten tweede vonden de beoordeelaars overal te veel valsch vernuft; ten derde erkende men toch dat bij de buitenlanders betere waar, dikwijls voor minder geld - en dat beteekent ontzettend veel in een handeldrijvend land - te verkrijgen was; ten vierde (dit had ten eerste moeten zijn), stonden alweder de magistri artium, de uitgevers, met hunne opgehevene hand gereed, en bewezen u, dat een roman, vol moord, gruwel en geweld, meer gewild, dat is: beter betaald werd, dan een echt humoristisch boek, waar meer rijkdom van gedachten, minder hooi en haver voor de verbeelding te vinden was. Het werd daarom slap aan deze markt; er was weinig vraag naar die goederen, en men wachtte geduldig, wat het lieve buitenland geliefde in te zenden. - Dickens behield ten minste zijn' naam, en zijn papier ten onzent - ook zijne lezers. - De menschen, die zich met Leeskabinetten
| |
| |
enz. enz. het leven moeten rekken en verzoeten, werden langzamerhand, gelijk de rijpaarden, maar in een' anderen zin, geangliseerd. Een nieuwe roman van boz riep nog telkens een spiegelgevecht tusschen de uitgevers te voorschijn. - Men liet vertalen, dat het gonsde, en deed de zekerlijk zeer verstandige en menschkundige proeve, om te zien, wat er op te verdienen was, als er van hetzelfde werk drie vertalingen te gelijk in het licht kwamen. De boekmannen zijn misschien nooit zóó boos en verwoed op elkaâr geweest, dan toen de Engelsche courant onverwachts de heilaanbrengende mare van eenen nieuwen roman van dickens bekend maakte, en de patroon of de eerste bediende buiten adem naar het stadhuis rende, om het splinternieuwe boek, dat nog verbazend Engelsch rook en riekte, te presenteren, en dàn victorie te kraaijen. - Maar dit alles op zijne plaats gelaten, en 't is veel verbeterd; want nu geven drie boekhandelaren te zamen één werk uit, de humoristische litteratuur geraakt niet geheel uit de mode. - Intusschen kwamen eenige vermetele, verwaten menschen op de vreemde gedachte, om de werken van jean paul (friedrich richter behoort er bij) te vertalen. Men had vóór eenige jaren dezen schrijver reeds leeren kennen en erkennen, door de voortreffelijk bewerkte vertaling van den Heer weiland, eene echte bloemlezing, alwaar de pracht der verbeelding, de dichterlijke kracht, de juiste menschenbeschouwing zich vereenigden, om het boek onder de oogen der menschen niet alleen te brengen, maar te houden. Men vond hier den humor wederom in
| |
| |
andere straalbrekingen terug, dan in den tristram, of in de Sentimenteele reis, en wederom in anderen vorm dan bij claudius. - Voor een zeker getal van meer degelijke lezers werd jean paul weldra verstaanbaar; hij steeg eerst na zijnen dood, gelijk de schilders, in waarde. De bloemlezing uit zijne werken werd derhalve veel gelezen, ook herdrukt, veel bestolen en geplunderd; somtijds stonden de Duitsche paauwenveren op een Hollandsch ganzenlijf zeer aardig, en men vermaakte er zich mede. Maar nu is men eene schrede verder gegaan. Geheele romans, zoo werden ze ten minste genoemd, kwamen op de drukkerij, en in de advertentiën der dagbladen: men gaf eenen geheelen jean paul, niet meer bij brokken of stukken, en dit was een gewaagd spel; want, op den titel afgaande, en daarop gaan de meeste lezers dadelijk af, als de muizen op het spek, waren het mede romans, aan den Duitschen schrijver in tamelijk groot getal toegeschreven. - Nu was bij velen het romanbegrip gestereotypeerd naar walter scott, james, bulwer, of van eene andere zijde, naar paul de kock, dumas, victor hugo, en het Fransche legioen der eer, de gardes d'honneur der moderne Parijsche, en daarom Europesche letterkunde. De Duitsche jean paul, in Nederlandsch gewaad, trad in hun midden met zijne vreemde, overdrevene, komische of tragische helden en heldinnen; met zijne onverantwoordelijke lucht- en zijsprongen; met zijne bittere ironie, of ongelijksoortige vergelijkingen, en vooral met zijne Duitsche localiteit. Men zocht dadelijk, dit was te verwachten,
| |
| |
naar het geschiedkundig element; de historische roman was reeds zoo overheerschend geworden, dat men de omgewerkte, en poëtisch overgehaalde geschiedenis alom verwachtte; men moest bekende namen van min of meer beroemde menschen vinden, en zich ten minste kunnen verbeelden, dat alles zóó, historisch, had kunnen plaats grijpen. Dit, beweerde men, gaf eenige waarde, eenige consistentie aan den roman, als men vorsten, prinsen, prinsessen, legerhoofden en staatsmannen aantrof, die ons als oude goede bekenden, maar nu heel wat mooijer, en breeder, en omslagtiger te gemoet kwamen, dan op het blad der eigenlijke dorre, onromantische geschiedenis, en men had immers volmaakt gelijk? De historische roman is eene geschiedenis op, over en uit de geschiedenis, een commentarie, een bijschrift, eene uitlegging, eene toelichting. Wij vragen niet, welk verlies de waarheid daarbij lijdt. De historische roman-schrijver of schrijfster vraagt met pilatus altoos nog: ‘wat is waarheid?’ De uitgever weet misschien het beste antwoord op die vraag; want waarheid is: realiteit - το ὄν, quod est - het werkelijk bestaande, derhalve ook: een goed debiet, en klinkende munt. Wie beweert, dat dit onwaarheid is? - Van dat alles nu, zoo even genoemd, bragt jean paul en zijne aldus genoemde romans weinig of niets; de algemeene vorm was die, waarin la fontaine, in vorige lang vervlogen jaren, die nimmer terugkeeren, had geschreven; mannen en vrouwen uit dezen tijd, hedendaagsche zeden, de wereld van iffland en tijdgenooten, welke von schiller,
| |
| |
misschien te eenzijdig, krachtig persifleert in het gedicht ‘shakespears Schatten.’
O die Natur, die zeigt auf unsern Bühnen sich wieder,
Splitternackend, dasz man jegliche Rippe ihr zählt.
Und vor dem heitern Humor fliehet der schwarze Affekt.
Ja, ein derber und trockener Spasz; nichts geht uns darüber.
.... Uns selbst, und unsre guten Bekannten,
Unsern Jammer und Noth suchen und finden wir hier.
Aber das habt ihr ja alles bequemer und besser zu Hause;
Warum entflieht ihr euch, wenn ihr euch selber nur sucht?
Jean paul heeft de handen vol met hofraden, ministers, groote lieden, die allen veel geld en invloed hebben, zoo bij voorbeeld in den Titan, een werk, waaraan de schrijver zelf het meeste gewigt hechtte. Men mogt verwachten, dat dit zonderling zamenstel aan zeer weinigen behaagde. Reeds de vertaling was een half wonderwerk, en toch, wij moeten dit erkennen, dezelve is zóó meesterlijk geslaagd, als dit door eenig menschenkind mogelijk was. Men beproeve slechts om den geheelenal Germaanschen jean paul, Germaansch in gedachten, stijl, taal, op eene eenigzins verstaanbare wijze over te brengen in de taal onzer vaderen! Zeer gelukkig is het dat, op ééne uitzondering na, de grootere stukken van den schrijver in bekwame handen zijn gevallen; anders ware er letterlijk niets van teregt gekomen. - Katzenberger's Badreis, en de Hesperus, beide vertaald door eenen kundigen Litterator, den Heer kreenen, werden tamelijk koel ontvangen; men worstelde en haspelde om op het eigenaardige humoristische standpunt van den Duitscher te komen. De parodie van eenen arts, die geheel
| |
| |
leeft voor misgeboorten, voor monsters met vijf pooten enz., de aqua tofana zijner satyre, de allervreemdste voorstellingen van den doctor, die alle wetten van kieschheid met de voeten trapt, en zich niet geneert te midden van fijngevoelende dames; dat alles klonk te vreemd, te ruw; men kon er buitendat niet over lagchen, zoo als bij zekere komische versjes in zekere almanakken, of bij de geestige navolgers van den waarden arend fokke simonsz. - Met den Hesperus ging het niet veel beter; de hondenpost was almede niet geheel naar den smaak; veel minder nog de reeds genoemde Titan. Wij hebben er meermalen de proef mede genomen, en ontvingen van sommige beschaafde, leeslievende dames het boek terug, met eene verlegene houding en de woorden: ‘'t moet alles wel heel mooi zijn; maar wij kunnen het niet vatten!’ Dit nu is zeer natuurlijk. - Jean paul is te dichterlijk, te verheven, om met die geringe inspanning van denkkracht genoten te kunnen worden, welke men aantreft bij de lezers en lezeressen der moderne romans, alwaar de verbeelding, ten koste van al de andere zielsvermogens, wordt gevleid en gestreeld. Niets ligter te verteren dan die kost, welke bloot bij de beschrijvingen blijft, en niet verder gaat; is men eens daaraan verslaafd, dan is het hoofd voor degelijke, verhevene, meer diepzinnige zaken bedorven. Wordt er gedacht, dan weten de lezers niet meer in welk eene wereld zij zijn, en eene naauwkeurige beschrijving van een kasteel, met al deszelfs meubilair, of de aanschouwelijke voorstelling van een' veld- of zeeslag, of de allerkeurigste descriptie der kleeding van heeren en dames, van boven tot be- | |
| |
neden, vindt meer toejuiching, dan een paar dozijn stevige, krachtige gedachten, die ten behoeve der overheerschende verbeelding niet behoorlijk zijn getoiletteerd. Om deze reden kon de Duitsche humorist slechts op
eene gedeeltelijke aanneming rekenen. - De zeer geleerde recensenten maakten er zich spoedig van af. Velen onder hen zullen den schrijver ook wel niet verstaan hebben. Een der vertaalde romans van jean paul heeft misschien eene uitzondering gemaakt; wij bedoelen de Blumen- Frucht- und Dornenstücke u.s.w., en, onder den Nederlandschen titel, XXV Hoofdstukken vol Distelen en Doornen, of het Huwelijksleven, de Dood en de Tweede Bruiloft van den Advocaat schoppe.
Hier kwamen onze Nederlandsche lezers eenigzins op een bekend terrein. - Een groot, breed, uitgewerkt stuk der oude Hollandsche, of Vlaamsche school, een teniers of ostade, het huisselijk leven van een echtpaar, dat, door zeer vele groote en kleine onheilen getroffen en vervolgd, den ernst des levens op eene uitstekende wijze voorstelt. Schoppe, alias siebenkäs, en zijne lenette, behooren onder die beelden uit het werkelijk leven, waarvan men de waarheid erkent, te midden der somtijds wilde en woeste zijsprongen van den humorist. De allerfijnste nuances in het gemoed van den man en de vrouw zijn hier niet slechts opgemerkt; maar op eene verwonderenswaardige wijze nageteekend. Dit meesterstuk van jean paul vond ten minste hier en daar de noodzakelijke erkenning. - De vertaling, van dezelfde bekwame hand, welke later den Titan (een Titanisch werk) volbragt, was zóó uitstekend gelukkig geslaagd, dat men de altoosdurende Germa- | |
| |
nismen moest vergeten. Het verhaal zelve intusschen laat zich, en dit is zeer te beklagen, uit een zedelijk oogpunt minder gelukkig verdedigen. Want de arme, geplaagde advocaat, arm als eene mier, de liefde zijner vrouw, zijn laatste plegtanker in het leven, verloren hebbende, besluit, onder medewerking van een getrouw vriend, quasi te sterven, om daardoor zelf op vrije voeten te komen, en om zijne quasi-weduwe, die niet beter weet, dan dat de echtplaag in de kist ligt, gelegenheid te geven, een gelukkig huwelijk te sluiten met een' geleerden heer, die de goede lenette reeds voorlang het hof maakte, en door de jeugdige vrouw bemind werd. - Zulk eene intrigue kan niet wèl door den beugel. Jean paul heeft hier, even als
göthe in zijne Wahlverwandtschaften, de gestrenge berisping van naauwgezette beoordeelaars niet kunnen ontgaan. Bij sommigen is de Duitsche humor daardoor in erge verdenking geraakt, niet geheel ten onregte. - Evenwel ligt er in dit huisselijk tafereel zoo veel gevoel, diepte van menschenkennis, en echte luim; zulk een eigenaardig worstelen met het leed dezer wereld, zooveel karakterkunde der hoogere en lagere standen, dat wij aan onze smaakvolle lezers - en dat zijt ge immers allen, die deze bladen leest? - den armenadvocaat gerustelijk mogen aanbevelen. Laatstelijk heeft men, ten gerieve van het publiek, een' Vlieger opgelaten: de zoogenaamde nagelaten stukken van jean paul, rijp en groen, maar toch zeer merkwaardig, merkwaardig wegens den rijken inhoud, wegens de volstrekte onverstaanbaarheid, en wegens de volstrekt mislukte vertaling. De Vlieger leert ons proefonder- | |
| |
vindelijk de ongemeene moeijelijkheid om den hoogst oorspronkelijken schrijver te vertalen. - Somtijds heeft de Heer josset, die, blijkens de voorrede, zich zeer goed voor die taak geschikt oordeelde, zijn' patroon niet verstaan, en eene echt komische vertaling geleverd, waar de schrijver zeer tragisch dacht. Somtijds is het beter gelukt. - Het eenigzins uitvoerige stuk over het ‘over-Christendom’ is eene herhaalde lezing overwaardig; maar de ‘Oortjes Comedie’ kon gerustelijk achterwege zijn gebleven: echt Abracadabra.-
Genoeg in betrekking tot een' Duitschen schrijver, die, zoo als wij op goede gronden meenen te mogen beloven, onder ons nimmer veel opgang zal maken, wel te verstaan: als Romanist. Zijne losse gedachten, waarvan sedert de bloemlezing door den Heer weiland nog twee bloemkorven werden aangeboden: Beelden en Gedachten van jean paul. Nieuwe verzameling. Te Schoonhoven, bij s.e. van nooten, 1844; en Zie opwaarts, om en in u! of Gedachten en opmerkingen van jean paul. Te Groningen, bij w. van boekeren, 1846, zullen beter lot vinden. De vreemde gestalten treden ons daar niet voor de oogen; hier heeft men de goudaders kunnen bewerken, en het erts laten liggen. Wij zijn dus van gedachten, dat de eigenlijke humoristische letterkunde voor onzen landaard minder geschikt schijnt. De Nederlander bemint de waarheid, en wel de kalme waarheid te zeer, dan om zich in een rijk van idealen te verheffen, welke hij toch gevoelt, dat buiten het hoofd van den schrijver nimmer werkelijk aanwezen kunnen vinden. De Nederlander is, als van moeders ligchaam af, te historisch. Hij
| |
| |
kent, erkent, en viert ook wel zijne dichters, ook met de proza-pen; hij weet het wel, dat het gebied der kunst, ook buiten de realiteit, bestaat. Hij fantaseert ook op zijne wijze; maar ook dit geschiedt met eene zekere deftige bedaardheid; hij geraakt niet ligt buiten of boven zichzelven. De Nederlanders hebben nog zoo iets aan zich van de Boekzaal, iets weldadigs, zachtparuikmatigs, dat hen bewaart om letterkundige luchtsprongen te maken, tot verbazing van allen, die het zien, maar zonder ware verdienste. - Erkennen wij hier het goede, en het minder goede in ons volkskarakter. De kracht om oorspronkelijke werken te leveren verflaauwt, naar mate de letterkundige naburen ons blijven aan- en overvoeren, en geen ruimte laten voor eigen werk. - Alleen in den geschiedkundigen roman, het letterkundig troetelkind der negentiende eeuw, komen wij eenigzins meer op den voorgrond. Men vertaalt ten minste de Nederlandsche romans in het Duitsch en Fransch; misschien wel eens hier en daar op den titel af; men begint te begrijpen, dat de strandbewoners, in dit genre door walter scott en consorten behoorlijk onderwezen en voorgelicht, ook iets kunnen leveren; maar op een oorspronkelijk humorist willen wij met betamelijke bescheidenheid geene aanspraak maken. Beproefde ooit eenig Nederlandsch menschenkind om zich dáár eene ruime baan te verschaffen, hij werd weldra als een hors d'oeuvre in den letterkundigen morgen- of avondstond afgewezen. Welnu, wij zijn dan ook in ons lieve vaderland zeer tevreden met de vertalingen, die voor ons het buitenland als met sleepstoombooten naar binnen slepen; met onze zeer ge- | |
| |
achte Tijdschriften, die voor het mengelwerk bij de vreemden gratis ter markt gaan, maar de lezers daarvoor laten betalen; met onze regt vrome en gemoedelijke leerredenen en preken, die thans niet meer bij bundels, maar almede, naar eisch des
tijds, in livraisons van ééne preek op eens uitkomen; met de medische en chemische werken, die zich verdringen. Wij moeten verstandig genoeg zijn, en blijven, om met onze letterkunde, op onze wijze, vrede te houden. Ziet, lieve lezers! lezers zijn er altijd nog. - De leesgezelschappen, deze doodsteken voor het debiet der eerlijke heeren Boekhandelaren, bloeijen in stad en land, en staan met predikanten, schoolmeesters en advocaten aan het hoofd, als bolwerken der verlichting. Recensenten zijn er ook, die verbazend uitvoerige beoordeelingen leveren, en als men den berg van geleerdheid, tot hijgens toe vermoeid, heeft beklommen, met naam en toenamen optreden. - Uitgevers mede, die papier, inkt, pennen, lak verkoopen, en bovendien een geheel werk durven uitgeven. - Hebben wij dan geene letterkunde, evenzoo goed als anderen, die uit de hoogte op ons nederzien, en ons durven beschuldigen, dat wij slechts naschrijvers en vertalers zijn? Neen, vrienden! neen, zóó diep zijn wij nog niet gezonken. Houdt maar moed; 't kon immers nog veel erger? Onze letterkundigen, door den tijdgenoot volstrekt niet naar waarde erkend, zullen mogelijk, in latere eeuw, afzonderlijke standbeelden verkrijgen, wanneer het nieuwe Heidendom in de Christelijke wereld behoorlijk zal ingevoerd zijn!-
|
|