| |
| |
| |
De Christelijke Kerk.
Ook iets bij den lettertwist over de leer des Vaders, des Zoons en des heiligen Geestes, eene verhandeling van Dr. J.H. Scholten, Hoogleeraar te Leiden. (Ingezonden.)
Die historische Argumente schlägt der Zweifler, mit den dogmatischen Raisonnementen schlägt er sich, aber wenn das Leben mit seiner Macht über ihn kommt wird er geschlagen.
joh. von müller.
Het kon niet anders, of het moest ieder vriend van waarheid en licht verblijden, dat ook in Nederland de slaap, waarin de wijsbegeerte sedert eene reeks van jaren gezonken was, waarin zij nu en dan slechts door enkele trekkingen en bewegingen, als die eens sluimerenden, nog eenig leven verried, een einde nam. Wat toch mannen als kinker, le roy, schröder, roorda en enkele meer, na hemsterhuis daarvoor deden, hoe ook de werken van andere de getuigenis gaven, dat niet alle haar uit het oog verloren,
| |
| |
men mogt toch wat aan en voor de wijsbegeerte geschiedde, voor weinig meer aanzien dan als de onwillekeurige en noodzakelijke werkingen van enkele ligchaamsdeelen, die ook in den slaap niet afgebroken worden. Hetzij nu dat de sluimer een natuurlijk einde nam, of dat dit ontwaken plaats had door het gewoel onzer naburen; genoeg! die wijsbegeerte werd wakker; maar zóó, dat sommige zeker met job zouden willen klagen: ‘was ik niet stil, had ik geene goede rust, en daar komt zulke onrust!’ - Wij rangschikken ons niet onder deze klagers en kunnen ons niet vereenigen met eenen arnold, die melanchton, omdat deze de studie der wijsbegeerte aanbeval, beschuldigde, dat hij den gruwel, dien luther de voordeur had uitgejaagd, door de achterdeur had ingelaten. De mensch moet denken, zonder denken wordt hij dier. Wij willen wel vooraf erkennen, dat wij de wijsbegeerte en de godgeleerdheid beide aanzien als met elkander verwante en vermaagschapte kinderen, die tot eene wederzijdsche huwelijksvereeniging bestemd zijn, die elkander daarom natuurlijk moeten ontmoeten, maar wier kennismaking en betrekking, even als dat meer onder zulke kinderen gaat, onder naijver en strijd wordt aangeknoopt en voortgezet, tot dat beide eens tot de jaren der wijsheid komen, en zij na elkanders krachten te hebben beproefd en elkanders regten te hebben leeren eerbiedigen, in vrede met elkander leven. Maar, gelijk wij zeiden, eerst moeten de jaren der wijsheid komen.
Dat die tot dusverre nog niet daar zijn, daarvan
| |
| |
leverde het bovengenoemde werk en de tegenschriften, die daaruit voortvloeiden, op nieuw het bewijs. Het ging hier weder tusschen philosophie en theologie om het mijn en dijn, om de oudste en meeste regten, en ieder wilde dat de andere voor haar zwijgen zou. Van weerszijden werd de zaak mannelijk voorgestaan, ofschoon de Hoogleeraar opzoomer er wel het eerst iets meer vrouwelijks, dat is iets heftigs, liet onderloopen, waartoe de anders zachtere kunne ligt vervalt. Het ontbreekt voor ons gevoel niet aan plaatsen in Z.H. Gel. anders helder gestelde beoordeeling van het aan het hoofd dezes genoemde werk, waarin eenige bitsheid en beleedigd zelfgevoel der wijsbegeerte doorschemert, en waarin hij waarlijk verre is van ‘ijdele pligtplegingen te maken.’ Trouwens wij konden van iemand, die als hem geopenbaard wordt ook meent te kunnen doorgronden, niet anders verwachten. Het is dan ook van eenige overdrijving niet vrij te pleiten, als Z.H. Gel. er op bouwt, dat wij, omdat de Geest Gods in ons is die alle dingen onderzoekt, ook de diepten der Godheid zouden moeten kennen. Het is overdrijving, wanneer hij eenig Protestantsch Godgeleerde meent te laste te kunnen leggen, dat die hem of eenig ander van dat onderzoek zou willen uitsluiten. Het is van bitsheid niet vrij, als hij zegt dat God, Zoon van God en Heilige Geest onverstaanbare klanken zijn, waarachter het onverstand en de boosheid zoo gaarne schuilt. - Z.H. Gel. geeft toe, dat de geschiedenis der wijsbegeerte het onvolmaakte, niet het ongenoegzame der wijsbegeerte leert. Zal zij
| |
| |
genoegzaam of in staat wezen om het hoogste en diepste te bevatten, zij zal daartoe althans wel de volmaaktheid noodig hebben; óf zou zij dit hoogste en diepste reeds bevatten, ook wanneer zij nog niet den hoogsten trap der volkomenheid heeft bereikt, om zich later zelfs dáárboven te verheffen? - Wij weten dat wij met dit te betwijfelen in tegenspraak treden met den hooggevierden hegel, die in zijne Encyclop. S. 363 zegt, dat het gevoelen, dat God niet kan begrepen worden, eene domme bescheidenheid is; maar wij zouden hem zijne meening, dat die God door ons begrepen worden kan, gaarne als eene domme onbescheidenheid gunnen. In iedere wetenschap is de grond, het eerste beginsel, het hoofdverschijnsel op haar gebied, niet klaar en gekend. Men vrage den physioloog wat leven, wat groeikracht is, den psycholoog naar de wijze van het ontstaan eener enkele gedachte in onzen geest, en wie hunner geeft voldoend antwoord? - Met de philosophie is het, vooral waar zij de ontologie en het bestaan en den aard van het hoogste Wezen behandelt, toch wel niet beter gesteld. Ons oor ontving klanken van de hoogere waarheid, welke wij immer beter moeten trachten te verstaan, maar die door niemand nog regt ten volle konden uitgelegd worden. Simonides en na hem wel meerdere matigden zich omtrent God niet zulk een bevatten aan. Het standpunt vanwaar dat zou kunnen geschieden, wordt ons even weinig gegeven, als archimedes op zijn ‘δος μοι τοπον’ of ‘που ςω’ het vaste punt kreeg, van waar hij de aarde uit hare plaats wilde heffen.
| |
| |
Geeft de Hoogleeraar opzoomer [bl. 82] toe, dat de vormen, waarmede wij onze kennis van God uitdrukken, niet anders dan menschelijk kunnen zijn, wij zien waarlijk niet in, hoe het begrijpen van Gods wezen daarmede gepaard gaan kan. Het is waar, dat de heer opzoomer vroeger en later [bl. 94] zelf onderscheid maakt tusschen begrijpen en volledig doorgronden, maar hij wil daaronder toch verstaan ‘het weten der kenmerken, waardoor God van al het eindige onderscheiden is.’ Maar waarop zou dat nederkomen dan op de wetenschap van hetgeen God niet is, op de zoogenoemde ἀποφατιϰα? en wel bezien op een scepticismus of ἐποχη aangaande den grooten Onbekende? - Hij wil evenwel de voorstelling van God als Vader, Koning en Heer bijbehouden, en dat niet als anthropomorphismus aangezien hebben. Wij kunnen daarop alleen zeggen, dat het niet het grove anthropomorphismus is.
Aan den anderen kant zijn wij niettemin vrienden van de stelling, welke krug eens verdedigde: dass es mit der Vernunftreligion doch etwas ist en kunnen niet zeggen: ‘halt nichts auf die Philosophey.’
Wij zijn alle (om nog eens verouderde namen te bezigen) tot op zekere hoogte onszelf daarvan bewuste of niet bewuste, geheime of openlijker rationalisten. Zelfs zij die eenen levenden en op zijnen tijd stervenden, of eenen papieren Paus huldigen, zijn daarvan niet uitgezonderd. - Er moet overal, waar in dit opzigt geene volslagene gedachteloosheid heerscht, eens een actus hebben plaats gehad, krachtens welke men
| |
| |
aan eene openbaring, aan eenige stelling of eenig stelsel geloof te schenken of te weigeren besloot, krachtens welke men eene bepáálde openbaring wilde gelooven; hetzij die actus in een korter of langer tijdsbestek, op een op te geven of minder op te geven tijdpunt plaats had. Vooral waar eenige leer op eenen geschiedkundigen grondslag berust, moet het verstand mede den graad van geloofwaardigheid bepalen, welke men aan zulke leer om de menschen waardoor, en de omstandigheden waaronder zij verkondigd werd kan toekennen. Wij kunnen geene openbaring aannemen, dan zulk eene, die zich ten minste aanvankelijk bij onze Rede legitimeert. Deze neemt haar aan, het gevoel voor God en waarheid, het gemoed, omhelst haar, de wil in daad kenbaar geworden bevestigt die openbaring. Zij is waar, zij wordt erkend en geloofd als de Gouverneur-generaal, die aan den Raad van Indië eerst zijne aanstelling en lastbrief moet vertoonen, maar daarna de vergadering praesideert en het hooger gezag uitoefent. - Overigens is onzes inziens niet één bepaalde weg van aanneming op te geven, dien alle zouden moeten bewandelen. Even als aan sommige boomen de bloesem eerder dan de teedere blaadjes, aan andere de bladeren vóór de bloesems komen, zoo bewandelt de een meer den weg des verstands, de ander dien des gevoels, terwijl een derde meer door het leven tot het geloof wordt gebragt, niettegenstaande alle theorieën en orden des heils, welke mogen worden uitgedacht en voorgeschreven. De natuur stoort zich weinig aan vakken
| |
| |
en verdeelingen, welke menschen maken. In het Rijk der Geesten werkt de Vader der Lichten niet anders. Verstand en gemoed zijn niet zoo geheel te onderscheiden. Zij zijn als de tweelingzusters ritta en christina onafscheidbaar aan elkander vastgehecht. Nu moge bij den een het eene zustervermogen vroeger ontwikkeld en sterker zijn en het andere op den rug nemen en wegdragen, de beurt komt ook weder aan het laatste, doorgaans zwakkere. Gelukkig hij, bij wien zij elkander meer leerden verdragen. De geloofsman luther sprak: ‘wat tegen de Rede is en strijdt, strijdt nog veel meer tegen God,’ en van den verstandsman kant wordt gezegd, dat hij den Bijbel een bewonderenswaardig boek noemde, omdat men daarin de waarheden, op welke het verstand na jaren denkens kwam, eenvoudig en als in de taal eens kinds medegedeeld vond.
Laat gemoed en verstand, philosophie en grondiger en dieper onderzoek van het woord hun eigen gang van ontwikkeling gaan, dan moeten zij elkander nader komen, naarmate zij tot de waarheid naderen. Wie tot dezelve komt zal de andere de helpende hand niet weigeren, maar dan zij het eene helpende hand, geene vuist! Als die te vroeg en vooral tegen wil en dank gereikt wordt, brengt zij de reeds struikelende welligt nog meer in de war en doet hem vallen. Is een van de genoemde krachten of middelen geheel onvoldoende, ook dat zal worden ingezien. - Men vordert toch, en dit is eene verblijdende opmerking ook bij dit letterkundig geding. Het is waarlijk in het
| |
| |
belang eener Christelijke op den Bijbel gebouwde overtuiging reeds veel, dat men over eene Leer des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes handelt en van geene Drieëenheid, geene Athanasiaansche Geloofsbelijdenis gewaagt. Dat is een teeken dat de tijd voorbij is, waarin, om eenigzins met gustav schwab te spreken, zelfs geleerde in de kerk hun geloof in God als in de kooi van eenen katechismus met zich omdroegen, en voor niets banger waren, dan dat het door het buigen van eenig traliewerk, hun ontsnappen zou. Dat is voor de waarheid, die in de wijsbegeerte en in den Bijbel, voor het geloof en de redenering, het gemoed en het verstand slechts ééne kan zijn, reeds veel gewonnen.
Dat noch door hetgeen Prof. scholten, noch door hetgeen Prof. opzoomer heeft aangevoerd, de tegenpartij overtuigd zal wezen en zich overwonnen bekennen, is te verwachten. Het is hier als met de meeste wetenschappelijke en vooral Godsdienstige verschillen. Beide partijen staan op een verschillend standpunt en zien de zaak anders aan, ja brengen haar voor eene onderscheidene regtbank. Zij voeren en eindigen hun pleit; beide betuigen dat zij nu gerust de uitspraak des regters inwachten; zij vleijen zich dat deze gunstig moet wezen. Nu keeren zij zich om, zien elkander en verkondigen beide even luid en stellig: ‘ik heb mijne zaak gewonnen!’ - Men strijdt soms van de eene en andere zijde en brengt hevige slagen toe, maar die wel eens het allerminst de tegenpartij raken. Wij denken daarbij aan sommige would be
| |
| |
wederleggingen van strauss. Dan brengt men argumenten bij, men voert gronden en wederleggingen aan, die ontegenzeggelijk veel gelden bij alle die - met ons eenstemmig denken en ons toch reeds gelijk gaven.-
Wij wenschen, dat Geloof en Rede daardoor tot overeenstemming komen, dat de Rede immer Christelijk gelooviger en het geloof immer redematiger wordt. Kan dat niet anders geschieden dan al kampend, men kampe in Gods naam! - Maar mogten Christelijke wijsgeeren, wijsgeerige Christenen en des noods ook onwijsgeerige Christenen, van Apostelen, van Heidenen en Turken een paar lessen medenemen. paulus zegt: ‘ons weten is stukwerk,’ maar belooft dat wij eens zullen kennen gelijk wij gekend zijn. Hij wil dat wij de waarheid in liefde betrachten. - Bij de Japanezen is wel verschil in de Godsdienstige meeningen, maar geen haat om Godsdienstige begrippen aan te treffen, en de priesters der eene partij laten zich door die der andere stichten en leeren. Zie naebe's Compendium Hist. Eccl. in het overzigt der verschillende Godsdiensten.
Volgens claudius beveelt mahomed zijne volgelingen, dat deze wanneer zij over eenig punt van Godsdienstleer in twist geraken, hunne vrouwen en kinderen moeten roepen en gezamentlijk tot God bidden. - Bidden wij, verdragen wij elkander en hebben wij lief! Laat onze bescheidenheid kennelijk zijn!
Te laat ontvingen wij de Jaarboeken voor wetenschappelijke Theologie en hetgeen Dr. j.j. van oosterzee
| |
| |
daarin over de getuigenis des Heiligen Geestes, als laatste grond van het Christelijk Geloof en hare waarde voor de Apologetiek plaatste, om ons daardoor te laten voorlichten. Wij doen hulde aan veel waars en schoons, dat daarin is aan te treffen, hulde aan de warme overtuiging, maar vooral aan den geest van gematigdheid en liefde die daarin spreekt. - Wij leerden er den rijkbegaafden, edelen bij vernieuwing in bewonderen en beminnen. Wij hadden onze weinige woorden bijna teruggehouden, indien wij niet noodig hadden gerekend om ook dáárna te herinneren, dat men den mensch en zijne ziel niet zoo als uit stukken zamengesteld kon beschouwen. - Mogt nu de Hoogleeraar opzoomer eens opgeven óf en dan waarin zijne zienswijs anders geworden of gewijzigd was. Hetzij bij Z.H. Gel. niet, ‘dass man, wenn man die Argumente des Gegners in die Flucht geschlagen hatte, meinte mit der Wahrheit fertig zu sein.’
|
|